ECLI:NL:TGDKG:2014:190 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet359.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:190
Datum uitspraak: 14-11-2014
Datum publicatie: 30-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet359.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van  14 november 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 29 april 2014 met nummer 954 en 979.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 359.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klagers,

tegen:

[     ],

(toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 30 april 2014 aan klagers verzonden.

Op 12 mei 2014 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 september 2014. Van de behandeling ter zitting is het aan deze beslissing gehechte proces-verbaal opgemaakt.

Bij brief van 23 oktober 2014 is aan partijen  meegedeeld dat de datum waarop uitspraak zal worden gedaan wordt verlengd met uiterlijk 6 weken.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klagers hebben verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht in die zin samengevat dat klagers zich erover beklagen dat de gerechtsdeurwaarders ten onrechte beslag roerende zaken hebben gelegd omdat een betalingsregeling was getroffen die werd nagekomen en dat zij bij deze beslaglegging ten onrechte beslag op zaken hebben gelegd die toebehoorden aan klager [     ] die niet was veroordeeld. Voorts verwijten zij de gerechtsdeurwaarders dat deze onvoldoende rekening hebben gehouden met alle verrichte betalingen en nodeloos kosten in rekening hebben gebracht.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

‘4.3 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarders hebben uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Tegenover dat verweer zijn de enkele stellingen van klagers niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Uit het verweer blijkt dat geen betalingsregeling is tot stand gekomen en dat tevoren gewaarschuwd was voor de toegepaste executiemaatregelen bij gebreke van betaling. Niet is gebleken dat kosten in rekening zijn gebracht waarvoor de titel of de wet geen grondslag bieden.

4.4 Wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, is het aan die derde om zich tegen het beslag te verzetten. De enkele pretentie van derden, zelfs indien gestaafd door bewijsstukken, noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Bovendien blijkt uit het verweer dat de gerechtsdeurwaarders hebben toegezegd de zaken die vermeld zouden zijn in een notarieel stuk als eigendom van derden naderhand van de beslaglijst te verwijderen.

4.5 Bij bezwaren tegen een beslaglegging, dienen klagers zich overigens te wenden tot de gewone rechter als executierechter. Behoudens uitzonderingen is het niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen.’

6. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klagers de Kamer verzoeken de klacht opnieuw te beoordelen. Klagers stellen onder meer dat de beklaagde [     ] niet één maal iets geschreven of uitgezocht heeft. Voorts stellen zij dat er wel degelijk notariële stukken aan de gerechtsdeurwaarders zijn gezonden. Zij zijn van mening dat  de voorzitter ten onrechte niet is ingegaan op de door hen gevoerde correspondentie met de gerechtsdeurwaarders.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer stelt vast dat uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde stukken blijkt dat wel degelijk is gereageerd op brieven van klagers. Voorts stelt zij vast dat klagers hun in verzet gedane stelling dat zij notariële stukken hebben ingezonden, op geen enkele wijze onderbouwen. Mede gelet op de betwisting hiervan en de betwisting van de overige  (evenmin onderbouwde) stellingen van klagers door de gerechtsdeurwaarders kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft, zodat tuchtrechtelijk laakbaar handelen op die punten niet kan worden vastgesteld.

7.2 Vorenstaande leidt tot het oordeel dat de door klager in verzet aangevoerde gronden geen nieuw licht werpen op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen.  Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. J.H.C. Schouten en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.