ECLI:NL:TGDKG:2014:186 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW134.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:186
Datum uitspraak: 11-11-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDW134.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Free-lance gerechtsdeurwaarder. De klacht heeft twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder klaagster geen termijn heeft gelaten om in der minne aan haar verplichtingen uit het vonnis te voldoen. Die klacht wordt ongegrond verklaard. Dat is anders voor wat betreft het tweede verwijt. Dat betreft de hoedanigheid waarin de gerechtsdeurwaarder zich heeft gepresenteerd. De kamer stelt vast dat naast haar baan als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder de gerechtsdeurwaarder zich ook manifesteert als eigenaar van (of betrokkene bij) een incassokantoor. Voor justitiabelen zou zelfs de indruk kunnen ontstaan dat de gerechtsdeurwaarder in haar hoedanigheid van toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ook elders kantoor houdt. De gerechtsdeurwaarder is echter gehouden geen enkele onduidelijkheid over haar hoedanigheid te laten ontstaan. Het tweede verwijt is terecht voorgesteld. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 november 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 134.2014 ingesteld door:

[     ],

gevestigd te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ]    

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 28 februari 2014, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechts-deurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 31 maart 2014, heeft de gerechtsdeur-waarder op de klacht gereageerd.

-           De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 september 2014 alwaar de gerechtsdeurwaarder, de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 11 november 2014.

  1. De feiten
  2.  

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-                      Klaagster is bij vonnis  van 20 februari 2014 door de kantonrechter te [     ] veroordeeld tot betaling van een geldsom. In het vonnis is ten aanzien van de nakosten en de explootkosten het volgende opgenomen: “ Veroordeelt gedaagde partij in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 75,-- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met BTW belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en alvorens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met explootkosten van de betekening van het vonnis.”

-              D e gerechtsdeurwaarder is als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam ten kantore van [     ], gerechtsdeurwaarder te [     ]. Daarnaast is de gerechtsdeurwaarder werkzaam bij ‘[     ] , te [     ].

-                      De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij exploot van 25 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend met bevel aan de inhoud daarvan te voldoen inclusief de nakosten en de explootkosten. Het exploot is gesteld op het briefpapier van [    ]

-           Op 25 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster bankbeslag gelegd.

2. De klacht

a) Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat zij haar geen termijn heeft gelaten om in der minne aan haar verplichtingen uit het vonnis te voldoen. Het laten van een dergelijke termijn is volgens haar niet alleen fatsoenlijk en gebruikelijk, zeker in zaken waarin verweer is gevoerd en waarin de debiteur door een profes-sioneel rechtshulpverlener wordt bijgestaan. Bovendien was het betalingsbevel voor de explootkosten in strijd met het vonnis, omdat deze kosten pas verschuldigd zouden zijn indien de debiteur 14 dagen na aanzegging van het vonnis niet zou hebben betaald. Dit verwijt klemt volgens klaagster te meer nu bij de aanzegging is aangekondigd dat er beslag op roerende of onroerende zaken gelegd zou gaan worden terwijl er uiteindelijk bankbeslag is gelegd. Zou beslag zijn gelegd op roerende zaken, dan zou klaagster nog de twee dagen van artikel 439 Rv zijn gelaten om aan haar verplichtingen te voldoen. Volgens klaagster heeft de gerechtsdeur-waarder dat opzettelijk willen frustreren.

b) Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast dat zij zich blijkens het exploot voordoet als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam ten kantore van [     ], gerechtsdeurwaarder te [     ]. Volgens artikel 26 van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarder slechts een kandidaat-gerechtsdeurwaarder die op zijn kantoor werkzaam is, aanwijzen als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder is volgens klaagster echter in het geheel niet werkzaam op het kantoor van gerechtsdeurwaarder [     ]. Zij is werkzaam bij ‘[    ], zoals uit het exploot blijkt. Zij profileert zich dan ook ten onrechte als zijnde toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam ten kantore van gerechtsdeurwaarder [     ].

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft - samengevat - aangevoerd dat de reden dat kort na het vonnis de betekening en beslaglegging hebben plaats gehad gelegen is in het volgende. Bij betekening van de dagvaarding had de gerechtsdeurwaarder klaagster horen zeggen dat de schuldeiser geen cent zou krijgen. Na het vonnis heeft de opdrachtgever contact met de gerechtsdeurwaarder opgenomen en medegedeeld dat zijn cliënte van bronnen rondom klaagster had vernomen dat zij niet voornemens was om aan de veroordeling te voldoen en dat zij er bovendien voor zou zorgen dat bij haar niets meer te halen zou zijn. Toen is besloten om het vonnis direct te betekenen en beslag te leggen. Bij de betekening  heeft de gerechtsdeurwaarder gesproken met een tweetal werkneemsters van klaagster. Omdat een derdenbeslag onder een bank altijd een grote impact heeft, zeker bij een bedrijf, heeft de gerechtsdeurwaarder tegenover hen tot drie keer toe benadrukt dat het om die reden verstandiger zou zijn om direct aan het bevel te voldoen. De gerechtsdeurwaarder werd telkenmale te kennen gegeven dat klaagster geenszins van plan was om aan het bevel te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens het beslag gelegd.

3.2 Dat er geen rekeningnummer genoemd werd en dat klaagster derhalve niet de mogelijkheid heeft gekregen om aan het bevel te voldoen is nergens op gebaseerd. Op het achtergelaten exploot, dat werd geweigerd, staat duidelijk een rekening-nummer vermeld. De uitspraken van de medewerksters lieten niets aan de verbeelding over. Klaagster was overduidelijk niet voornemens om aan het bevel te voldoen. Van een betaling in der minne kon derhalve geen sprake zijn.

3.3 Dat is aangekondigd om beslag op de roerende zaken te leggen is onjuist. In het exploot is aangezegd dat indien niet voldaan zou worden aan het bevel de titel tenuitvoergelegd kan worden door alle middelen bij de wet toegestaan, speciaal door inbeslagneming en verkoop der roerende en/of onroerende zaken van gerekwireerde.

3.4 Daarnaast wordt gesuggereerd dat de gerechtsdeurwaarder zich voordoet als zijnde werkzaam ten kantore van [     ] terwijl dit niet zo zou zijn. Kennelijk is de gemachtigde van klaagster niet op de hoogte van de ontwikkelingen in de deurwaardersbranche. Het feit dat zij als toegevoegd kandidaat-gerechts-deurwaarder verbonden is aan het kantoor van [     ] hoeft niet uit te sluiten dat zij daarnaast voor eigen rekening een incassobureau drijft.

3.5 Klaagster heeft gelijk met betrekking tot de in rekening gebrachte nakosten. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder rechtgezet en die kosten zijn aan klaagster terug-betaald. 

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht-rechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat de gerechtsdeur-waarder weliswaar in het exploot van betekening en bevel heeft opgenomen dat indien niet aan het bevel zou worden voldaan de titel tenuitvoergelegd kan worden door alle middelen bij de wet toegestaan, speciaal door inbeslagneming en verkoop der roerende en/of onroerende zaken van gerekwireerde. Het vorenstaande is, in tegenstelling tot hetgeen klaagster heeft aangevoerd, niet op te vatten als een aankondiging van beslaglegging roerende en/of onroerende zaken. Het stond de gerechtsdeurwaarder dan ook vrij om ten laste van klaagster derdenbeslag te leggen.

4.3 Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder op basis van het door haar gevoerde verweer voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het betekenen van het vonnis omstandigheden aanwezig waren die aanleiding gaven om direct tot het leggen van derdenbeslag over te gaan. Of die omstandigheden achteraf al dan niet gerechtvaardigd waren doen aan het vorenstaande niets af.

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat zij ten onrechte de nakosten bij klaagster in rekening heeft gebracht. Door deze fout is klaagster niet geschaad aangezien de fout door de gerechtsdeurwaarder is rechtgezet en die kosten aan haar zijn terugbetaald. De fout is niet zo ernstig dat deze niet op deze wijze opgelost kon worden.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat een gerechtsdeur-waarder op grond van artikel 12 van de beroeps- en gedragsregels zich zorgvuldig en in overeenstemming met de eisen van zijn beroep dient te presenteren. De gerechts-deurwaarder dient in haar contacten met derden ervoor te zorgen dat mogelijke misverstanden over de hoedanigheid waarin zij in de gegeven situatie optreedt worden voorkomen.

4.6 De gerechtsdeurwaarder heeft in haar exploot van 25 februari 2014 na de datering van het exploot eerst haar zogenoemde “Heb ik-stempel” opgenomen, luidende als volgt:

‘Heb ik, [     ], als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van (…)’

Direct daaronder wordt (ondermeer) de woonplaatskeuze vermeld en wel als volgt:

‘(…) te dezer zake tot aan het uiteinde der executie, woonplaats kiezende te [     ] aan de [     ], ten kantore van [     ], gerechtsdeurwaarder te [     ], alsmede woonplaats kiezende te [     ] aan de [     ] ten kantore van [     ].’

4.7 De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting erkend dat het voor klaagster niet aldoor even duidelijk zou kunnen zijn in welke hoedanigheid zij optreedt. Naast haar baan als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder manifesteert de gerechtsdeurwaarder zich ook als eigenaar van (of betrokkene bij) een incassokantoor. Voor justitiabelen zou zelfs de indruk kunnen ontstaan dat de gerechtsdeurwaarder in haar hoedanigheid van toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ook kantoor houdt te [     ].

4.8 Het ter zitting door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt dat haar ‘Heb ik-stempel’  deze onduidelijkheid weg zou nemen, wordt door de Kamer niet gedeeld, omdat de gerechtsdeurwaarder gehouden is geen enkele onduidelijkheid over haar hoedanigheid te laten ontstaan. De gerechtsdeurwaarder voldoet derhalve niet aan artikel 12 van de beroeps- en gedragsregels en om die reden is klachtonderdeel b terecht voorgesteld. 

4.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-        verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-        legt voor het gegronde klachtonderdeel aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.