ECLI:NL:TGDKG:2014:184 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW118.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:184
Datum uitspraak: 11-11-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDW118.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft: handelen in strijd met artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet (a); het zonder toestemming treffen van een betalingsregeling en het zonder overleg indienen van de vordering bij de curator van de debiteur (b) en het in rekening brengen van incassokosten zonder wettelijke grondslag (c). Van deze klachtonderdelen acht de Kamer alleen klachtonderdeel b gegrond. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zijn opdrachtgeefster op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden. Hij heeft wel enige vrijheid bij de behandeling van het dossier maar deze vrijheid gaat niet zover dat een gerechtsdeurwaarder zelfstandig mag besluiten om een betalingsregeling met de debiteur overeen te komen dan wel een vordering bij de curator van een failliet verklaarde debiteur in te dienen. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Voor het gegrond verklaarde deel van de klacht wordt de maatregel van berisping opgelegd.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 november 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 118.2014 ingesteld door:

[     ],

gevestigd en kantoorhoudende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2014, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 15 april 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 september 2014 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 11 november 2014.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij brief van 6 september 2013 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder de opdracht gegeven om het ten voordele van haar gewezen vonnis te betekenen en te executeren.

-           Bij brief van 10 september 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de opdracht van klaagster bevestigd.

-           Op 17 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de debiteur van klaagster (hierna de debiteur) een brief gestuurd met daarin een betalingstermijn van acht dagen.

-           Op 20 november 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan de debiteur betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 28 november 2013 heeft de debiteur een ingevuld inkomsten- en uitgaven-formulier aan de gerechtsdeurwaarder doen toekomen met daarbij een betalings-voorstel van € 40,00 per maand. Diezelfde dag heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder een tegenvoorstel van € 50,00 per maand gedaan met ingang van 15 december 2013.

-           Op 6 januari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat de regeling vanwege niet correcte nakoming was komen te vervallen.

-           Op 21 januari 2014 werd het faillissement van de debiteur uitgesproken.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft nadien de vordering van klaagster bij de curator ingediend.

-           Op 14 februari 2014 heeft klaagster telefonisch contact met de gerechts-deurwaarder opgenomen om te informeren naar de status van het onderhavige dossier. Diezelfde dag heeft klaagster een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend.

-           Bij e-mail van 24 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder op de bij hem ingediende klacht gereageerd. Klaagster heeft diezelfde dag aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij zich niet in diens uitleg kon vinden.

-           Op 19 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een eindafrekening aan klaagster doen toekomen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft gehandeld door niet desgevraagd tot executie van het vonnis over te gaan;

b: de gerechtsdeurwaarder zonder haar toestemming een betalingsregeling met de debiteur is overeengekomen en de vordering bij de curator van de debiteur heeft ingediend;

c: de gerechtsdeurwaarder in de eindafrekening een bedrag aan incassokosten in rekening heeft gebracht, terwijl een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klachtonderdelen b en c erkend en klachtonderdeel a gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht-rechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat uit de door klaagster overgelegde brief van 6 september 2013 kan worden opgemaakt dat zij de gerechtsdeurwaarder een algemene opdracht heeft gegeven om het ten voordele van haar gewezen vonnis te executeren. Klaagster heeft in dat schrijven niet expliciet aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld op welke wijze hij de kwestie diende te behandelen zodat de gerechtsdeurwaarder op dat punt enige vrijheid toekomt. Uit de overgelegde eindafrekening van 19 februari 2014 kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan de debiteur heeft betekend. Hiermee is vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk met de executie van het vonnis is aangevangen. Er is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het de gerechtsdeurwaarder te verwijten is dat er voor de faillietverklaring van de debiteur nog geen tastbare resultaten waren geboekt.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat van een gerechts-deurwaarder mag worden verwacht dat hij zijn opdrachtgeefster op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden dan wel dat hij met haar in overleg treedt op het moment dat daar aanleiding voor is. Zoals reeds onder 4.2 is overwogen heeft de gerechtsdeurwaarder bij het ontvangen van een algemene opdracht tot executie van een vonnis enige vrijheid bij de behandeling van het dossier. Deze vrijheid gaat echter niet zover dat een gerechtsdeurwaarder zelfstandig mag besluiten om een betalingsregeling met de debiteur overeen te komen dan wel een vordering bij de curator van  een failliet verklaarde debiteur in te dienen. Nu de gerechtsdeurwaarder zulks wel heeft gedaan, heeft hij klaagster de mogelijkheid ontnomen om op essentiële punten van de incasso inspraak te hebben. Daar komt bij dat de gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij in de periode van 6 september 2013 tot en met 14 februari 2014 nimmer zijn opdrachtgeefster heeft geïnformeerd omtrent de stand van zaken. Gelet op het vorenstaande heeft de gerechtsdeurwaarder niet gehandeld zoals dat van een redelijk handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat de gerechts-deurwaarder heeft erkend dat hij in de eindafrekening per abuis de term incasso-kosten heeft gebruikt in plaats van  de term bureau/dossierkosten. Het bedrag van     € 32,25 is gebaseerd op art. 1.3.1 van de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde algemene voorwaarden. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een fout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter bij klachtonderdeel c  niet gebleken.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.