ECLI:NL:TGDKG:2014:178 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW971.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:178
Datum uitspraak: 07-10-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDW971.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de inning van de gelden bij de voormalige (inmiddels failliete) werkgever van klager. Dat is niet voortvarend gedaan. Nu wordt klager aangesproken tot betaling van gelden die al in het kader van een akte van cessie op zijn loon zijn ingehouden, terwijl het hem niet te verwijten valt dat die gelden niet zijn doorbetaald. Op het eerste onderdeel van de klacht valt de gerechtsdeurwaarder niets te verwijten. De Kamer acht het wel verwijtbaar dat gelet op de lopende discussie de gerechtsdeurwaarder klager niet nog eenmaal in de gelegenheid heeft gesteld om de vordering vrijwillig te voldoen. Nu de gerechtsdeurwaarder direct beslag heeft gelegd heeft hij klager de kans ontnomen om verdere kosten te voorkomen  Klacht gegrond, maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 oktober 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 971.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 27 november 2013, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechts-deurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 6 maart 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2014 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 7 oktober 2014.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met de inning - en nadien de executie - van een bij verstek gewezen vonnis terzake van klagers achterstand in de betalingen van de door hem verschuldigde zorgpremies.

-           Op 6 november 2011 is een  akte van cessie opgesteld waarbij klager een bedrag van € 75,00 per maand van zijn huidige en toekomstige vorderingen op zijn werkgever en mogelijk toekomstige andere werkgevers overdraagt aan de zorgverzekeraar. Deze akte is bij brief van gelijke datum aan klagers (toenmalige) werkgever gestuurd, met het verzoek twee exemplaren getekend te retourneren. Aan dit verzoek is niet voldaan.

-           De akte is op 14 november 2012 eveneens per e-mail aan klagers werkgever toegezonden.

-           Op 2 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder telefonisch aan klager medegedeeld dat er geen afdrachten van de werkgever zijn ontvangen.

-           Op 14 januari 2013 is klager op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder geweest om navraag naar betalingen te doen. Ook toen waren geen afdrachten door de gerechtsdeurwaarder ontvangen. De gerechtsdeurwaarder heeft klager er toen ook op gewezen dat de akte van cessie nog niet door de werkgever was getekend.

-           Op 16 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder desgevraagd opnieuw een kopie van de akte van cessie aan de werkgever van klager doen toekomen.

-           Bij brief van 21 februari 2013 is aan klager een betalingsoverzicht gezonden. Diezelfde dag is klager opnieuw verschenen op het kantoor van de gerechts-deurwaarder om navraag te doen.

-           Klager is op 15 april 2013 en 3 juli 2013 wederom op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verschenen om navraag te doen. Bij brieven van          14 januari 2013 en 15 april 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de werkgever van klager aangemaand om de ingehouden gelden door te betalen en hem verzocht de akte van cessie ondertekend te retourneren.

-           Klagers werkgever is op 2 juli 2013 failliet verklaard. Klager heeft dit op       3 juli 2013 persoonlijk op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder gemeld. 

-           Bij brief van 3 juli 2013 is klager door de gerechtsdeurwaarder aangeschreven tot voldoening van de openstaande restschuld.

-           Op 1 augustus 2013 heeft klager een brief van de curator afgegeven bij de gerechtsdeurwaarder. Hij heeft daarbij een overzicht verstrekt waarop betalingen van de werkgever vermeld staan van  € 75,00 per maand vanaf    11 december 2012 tot en met juni 2013.

-           Klager heeft zich vanaf 3 september 2013 meermalen bij de gerechts-deurwaarder beklaagd over diens lakse houding.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft op 25 oktober 2013 bankbeslag gelegd ten laste van klager en dit aan hem overbetekend.

-           In de maanden oktober  en november 2013 is er contact geweest tussen klager en de gerechtsdeurwaarder over de behandeling van het dossier. Uiteindelijk is een betalingsregeling van € 35,00 per maand getroffen.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder de inning van de gelden bij diens voormalige werkgever niet voortvarend ter hand heeft genomen. Klager acht het niet reëel dat de gerechtsdeurwaarder hem aanspreekt tot betaling van de bedragen die in het kader van de akte van cessie op zijn loon zijn ingehouden, terwijl het hem niet te verwijten valt dat die gelden niet zijn doorbetaald.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht-rechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft gerechtsdeurwaarder [     ] zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeur-waarderswet.

4.2 Naar het oordeel van de Kamer kan het de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat de akte van cessie, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet door de werkgever van klager is ondertekend. Wel had de gerechtsdeurwaarder eerder in actie moeten komen indien klager duidelijk had gemaakt dat zijn werkgever wel inhoudingen deed, maar deze niet afdroeg. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de gerechtsdeurwaarder daarvan op de hoogte heeft gesteld, zodat de gerechtsdeurwaarder op dit punt niets verweten kan worden.

4.3 Uit de brief van 3 juli 2014 kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder klager tot betaling van het verschuldigde bedrag heeft aangemaand onder aanzegging dat er bij gebreke daarvan verdere maatregelen genomen zouden worden nadat bekend was geworden dat de werkgever van klager failliet was gegaan. Nadien is er tussen partijen een discussie ontstaan met betrekking tot de door de voormalig werkgever van klager ingehouden en niet afgedragen gelden en de houding van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan. Mede gelet op deze lopende discussie en de contactmomenten die daaraan vooraf gingen had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om klager nog eenmaal in de gelegenheid te stellen om de vordering vrijwillig te voldoen dan wel mede te delen dat de minnelijke fase ten einde was gekomen en dat er tot beslaglegging zou worden overgegaan. Daarbij weegt mee dat de werkgever tot dat moment nalatig was met het afdragen van ingehouden gelden terwijl van klager tot dat moment nog geen eigen actie of betaling werd verwacht. Nu de gerechtsdeurwaarder direct beslag heeft gelegd heeft hij klager de kans ontnomen om verdere kosten te voorkomen en werd klager met een bankbeslag geconfronteerd.

4.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, en mrs. E.C. Smits en J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.