ECLI:NL:TGDKG:2014:175 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet223.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:175
Datum uitspraak: 16-09-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet223.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet tegen voorzittersbeslissing. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 september 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 11 maart  2014 met nummer 943.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 223.2013 ingesteld door:

[     ] en [     ],

wonende te [     ],

klagers,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 12 maart 2013 aan klagers verzonden. Op 26 maart 2013 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014. Van de behandeling ter zitting is het aan deze beslissing gehechte proces-verbaal opgemaakt.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klagers hebben verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht als volgt samengevat:

‘Volgens klagers konden zij als gevolg van de beslagen de huur voor februari niet meer betalen. De gerechtsdeurwaarder moet in ieder geval na het beslag onder de uitkeringsinstantie geweten hebben dat als gevolg van het bankbeslag de gehele daarop gestorte uitkering was beslagen. Als gevolg hiervan kon de wederpartij op 5 februari 2013 opnieuw ontruiming aanzeggen. De gerechtsdeurwaarder was al op 25 januari 2013 om 11.15 op de hoogte gebracht dat de WSNP-aanvraag op 25 januari 2013 behandeld zou worden.

Klagers zijn van mening dat onder deze omstandigheden de gerechtsdeurwaarder geen beslag had mogen leggen. Eventueel had hij dit in een deurwaarders kort geding aan de voorzieningenrechter kunnen voorleggen. In ieder geval had hij zijn opdrachtgever hier op moeten wijzen.’

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

‘4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Alle voor deze zaak relevante stukken zijn overgelegd, waaruit niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder fouten heeft gemaakt. Op grond van dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder zijn handelwijze uitgebreid heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klagers niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Het is niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar om zowel onder een bank als onder een uitkerende instantie beslag te leggen. De klacht van klagers betreft een executiegeschil, dat inderdaad niet thuishoort bij de tuchtrechter zoals door de gerechtsdeurwaarder terecht is aangevoerd. Klagers kunnen zich voor een oordeel over de rechtmatigheid van de beslagen wenden tot de gewone rechter. Voor de Kamer is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder bankbeslag heeft gelegd met als enige doel de gehele uitkering onder beslag te brengen, laat staan om daardoor betaling van de lopende huur te bemoeilijken.’

6. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klagers de Kamer verzoeken de klacht opnieuw te beoordelen. Klagers betwisten op daartoe aangevoer-de gronden dat zij geld uit andere bronnen ontvangen en stellen dat de beslagen bewust zijn gelegd om de gehele uitkering onder beslag te brengen zodat daardoor de lopende huur niet kon worden betaald. Klagers stellen dat de gerechtsdeurwaarder laakbaar heeft gehandeld door toch tot volledige uitwinning over te gaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer merkt allereerst op dat de gerechtsdeurwaarder belast was met de executie van een vonnis. Dat is een ambtshandeling als bedoeld in artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder bij het verrichten van een ambtshandeling, een zogenoemde “ministerieplicht”.  Dat betekent dat hij wettelijk verplicht is om aan een verzoek tot het verrichten daarvan gevolg te geven, zodat het hem niet vrij stond om bijvoorbeeld te weigeren beslag te leggen.

7.2 De gerechtsdeurwaarder betwist uitdrukkelijk dat de beslagen op de bankrekeningen van klagers enkel zijn gelegd met het doel om ervoor te zorgen dat klagers niet zouden kunnen voldoen aan het op 28 januari 2013 uitgesproken vonnis in kort-geding. Voorts betwist hij dat hij, voordat de beslagen zijn gelegd, op de hoogte was van de gevorderde voorlopige voorziening die op 28 januari 2013 werd behandeld of van de WSNP-aanvraag. Nu niet aannemelijk is dat klagers, tegenover deze betwisting, hun stellingen daaromtrent nader zullen kunnen onderbouwen, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft, zodat op die punten geen klachtwaardig handelen kan worden vastgesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat het de Kamer, gelet op de stukken, aannemelijk voorkomt dat de gerechtsdeurwaarder geen inzicht had in de financiën van klagers.

7.3 Zoals de voorzitter al heeft vastgesteld richten de bezwaren van klagers zich voornamelijk tegen de (wijze van) executie van het vonnis. Behoudens evidente misslagen, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter. Klagers hebben dan ook de juiste weg gevolgd door een executiegeschil aan te spannen. De omstandigheid dat de executierechter aan de executant de verdere executie verbiedt, maakt nog niet dat de gerechtsdeurwaarder, die uit hoofde van zijn ministerie de executie verrichtte of voornemens was dat te doen, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

7.4 Gelet op vorenstaande werpen de door klagers in verzet aangevoerde gronden naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Gelet daarop kan het verzet niet slagen en dient dit ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mrs. M.S.F. Voskens en               J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

16 september 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.