ECLI:NL:TGDKG:2014:174 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet140.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:174
Datum uitspraak: 16-09-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet140.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet tegen voorzittersbeslissing. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet -met verbetering van de naam van de beklaagde- ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 september 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 4 februari 2014 met nummer 552.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 140.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd-kandidaat gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 14 februari 2014 aan klager verzonden. Op 20 februari 2014 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014. Van de behandeling ter zitting is het aan deze beslissing gehechte proces-verbaal opgemaakt.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht als volgt samengevat:

‘Klager beklaagt zich er, naar de voorzitter begrijpt, over dat er onwaarheden in het exploot van dagvaarding zijn opgenomen dan wel informatie in de dagvaarding ontbrak. In dat kader verwijst klager naar art. 21 Rv, blijkens welk artikel partijen verplicht worden om ‘alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren’. Klager stelt zich op het standpunt dat wanneer niet aan het wettelijk vereiste van art. 21 Rv zou zijn voldaan, dit tot gevolg zou hebben dat het exploot ‘niet in overeenstemming met de ter zaken geldende wettelijke voorschriften’ is opgesteld, zodat niet aan het bepaalde in art. 15 Gerechtsdeurwaarderswet is voldaan. Dit laatste zou dan tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Verder beklaagt klager zich over de wijze van betekening. Het is volgens klager onjuist dat niemand werd aangetroffen, aangezien zijn twee kinderen thuis waren en hij zelf naast de voordeur stond.’

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

‘4.1 De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld als zijn opdrachtgever zich niet aan het wettelijk vereiste van art. 21 Rv zou hebben gehouden. Art. 21 Rv richt zich namelijk tot de procederende partijen en niet tot de gerechtsdeurwaarder. Hetgeen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder in de civiele procedure beweert blijkens de inhoud van de dagvaarding, is niet aan de controle van de (betekende) gerechts-deurwaarder onderworpen. De gerechtsdeurwaarder behoeft de stellingen van zijn opdrachtgever slechts marginaal te onderzoeken. Zelfs wanneer in de civiele procedure zou blijken dat niet aan het vereisten in art. 21 Rv is voldaan, kan dat er niet toe leiden dat het exploot van dagvaarding daardoor ‘niet in overeenstemming met de ter zake geldende wettelijke voorschriften’ is opgesteld en dat het uitbrengen ervan door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is.

4.2 Daarnaast heeft een exploot op ambtseed ook in een tuchtzaak grote bewijskracht ter zake van de door de gerechtsdeurwaarder vermelde wijze van betekening. Daarom wordt hier uitgegaan van de juistheid van de inhoud daarvan. Ook al zou de gerechtsdeurwaarder op 13 juni 2013 met de kinderen van klager hebben gesproken, dan is er kennelijk niet voor gekozen de dagvaarding aan die kinderen ter hand te stellen. Het exploot vermeldt blijkens het verweerschrift immers dat niemand werd aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten. Het moet er daarom voor worden gehouden dat er goede gronden waren om de dagvaarding niet aan de kinderen van klager te laten. Waarom klager de dagvaarding niet zelf heeft aangenomen, terwijl hij naast de voordeur zou hebben gestaan, is niet duidelijk. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is in elk geval ook op dit punt geen sprake.’

6. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klager stelt dat:

  1. in de beslissing de verkeerde gerechtsdeurwaarder staat genoemd omdat beklaagde sub 2 als kantoormedewerkster, de dagvaarding niet had mogen tekenen;
  2. ter zitting van 3 oktober 2013 is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder onwettige tarieven heeft gehanteerd in aanmaningen, terwijl dat niet in de beslissing van de voorzitter staat;
  3. zijn kinderen geestelijke schade hebben opgelopen doordat beklaagde sub 2 met hen heeft gesproken.
  4. in november 2013 is gemeld dat de gerechtsdeurwaarder onroerende zaken in beslag wil nemen; volgens klager kan dit niet.

Klager vraagt om een verklaring over dit soort stalking en psychologisch martelen omdat dit in strijd is met het EVRM.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 In verzet stelt klager terecht dat de voorzitter verzuimd heeft op te nemen dat de klacht gericht geacht dient te zijn tegen de in de aanhef genoemde toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Dat gerechtsdeurwaarder [    ] als directielid invloed heeft op het kantoorbeleid en zeggenschap heeft over medewerkers maakt in dit geval niet dat de klacht tegen hem gericht moet worden. Klager beklaagt zich immers over de betekening en de inhoud van de dagvaarding. Een kandidaat die een dagvaarding uitreikt heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. Gelet daarop dient de beslissing van de voorzitter in die zin gelezen te worden. Nu klager niet in zijn belangen is geschaad, doordat de verkeerde gerechtsdeurwaarder is genoemd, is er geen aanleiding om het verzet op grond daarvan gegrond te achten.

7.2 Volgens vaste jurisprudentie kunnen in verzet geen gronden worden aangevoerd die niet in eerste instantie zijn aangevoerd. Gelet daarop komt wat klager in de punten overigens heeft aangevoerd niet voor beoordeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat beklaagde, anders dan klager blijkbaar meent, geen kantoormedewerkster is en dat de tuchtrechter niet bevoegd is tot het afgeven van de door klager verzochte verklaring. Zo die bevoegdheid wel bestond dan zou daar in dit geval ook geen aanleiding voor bestaan.

7.3 Gelet op vorenstaande is de Kamer van oordeel dat de door klager in verzet aangevoerde gronden geen nieuw licht werpen op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer - onder verbetering van de naam van de beklaagde - juist acht. Voormelde gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen.  Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mrs. M.S.F. Voskens en                J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

16 september 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.