ECLI:NL:TGDKG:2014:17 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDwverzet676.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:17
Datum uitspraak: 21-01-2014
Datum publicatie: 07-02-2014
Zaaknummer(s): GDwverzet676.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Innen alimentatie. Onderzoeksplicht naar handelen overeenkomstig convenant? De plicht tot onderzoek van de gerechtsdeurwaarder reikt niet verder dan hij heeft gedaan. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om een convenant te interpreteren maar aan de gewone rechter. De Kamer verenigt zich met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 januari 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 30 juli 2013 met zaaknummer 401.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 676.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 22 mei 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift van 21 juni 2013, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 30 juli 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 31 juli 2013.

Bij brief van 9 augustus 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 december 2013 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 21 januari 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De gerechtsdeurwaarder is belast met het incasseren van achterstallige alimentatie ten laste van klager. Klager en de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder (hierna de opdrachtgever) hebben een echtscheidingsconvenant gesloten. De opdrachtgever heeft bij brief van 16 november 2012 aan klager medegedeeld dat de vordering zal worden gehandhaafd. Op 28 december 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder de beschikking aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het standpunt van zijn opdrachtgever nogmaals aan klager kenbaar gemaakt. Op 9 april 2013 heeft de opdrachtgever aan de advocaat van klager medegedeeld waarom er beslag gelegd zou gaan worden. Op 11 april 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager bankbeslag gelegd. Op 3 mei 2013 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 15 mei 2013 op de klacht van klager gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder de door hem gedane toezegging niet is nagekomen, omdat hij niet voor de beslaglegging op zijn verweer heeft gereageerd;

b: de gerechtsdeurwaarder de ontvangen gelden niet onder zich wilde houden;

c: de gerechtsdeurwaarder de alimentatieverplichting niet juist heeft berekend;

d: de gerechtsdeurwaarder niet na wilde gaan of diens opdrachtgever overeenkomstig artikel 9 sub b van het convenant heeft gehandeld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat uit het verweerschrift kan worden opgemaakt dat het niet de bedoeling van de gerechtsdeurwaarder is geweest om zelf op de zaak van klager terug te komen, maar dat zijn opdrachtgever richting de advocaat van klager zou reageren. Nu de gerechtsdeurwaarder de zaak heeft voortgezet nadat hij van zijn opdrachtgever had vernomen dat er op het verweer van klager was gereageerd, is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 7 van de administratie-verordening gehouden is om door hem geïncasseerde gelden binnen één tot twee weken na ontvangst aan zijn opdrachtgever door te betalen. Gelet op het vorenstaande mag een gerechtsdeurwaarder de geïncasseerde gelden niet zonder rechtelijk uitspraak dan wel toestemming van zijn opdrachtgever onder zich houden. De gerechtsdeurwaarder kon in het onderhavige geval dan ook niet anders dan de geïncasseerde gelden afdragen.

5.3 Daarnaast heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder slechts kan afgaan op datgene wat zijn opdrachtgever opgeeft. De aangereikte gegevens behoeft hij behoudens evidente onjuistheden niet feitelijk te controleren, maar slechts te vergelijken met de rechtelijke uitspraak en met hetgeen de opdrachtgever stelt niet te hebben ontvangen. Op het eerste aangeven van de wederpartij dat zaken niet kloppen volgt een plicht voor de gerechtsdeurwaarder dit te onderzoeken. Hij dient zijn opdrachtgever aan de hand van de stellingen van de wederpartij te verzoeken om opheldering. Zulks heeft de gerechtsdeurwaarder gedaan.

5.4 Verder heeft de voorzitter overwogen dat in artikel 9 sub b van het convenant staat dat partijen in onderling overleg zullen trachten tot een regeling te komen, indien zij van mening verschillen over de interpretatie of uitvoering van het convenant. Het is echter niet aan de gerechtsdeurwaarder om te beoordelen of zijn opdrachtgever aan dit artikel heeft voldaan. Om die reden kan van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake zijn.

5.5 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager wederom aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder heeft toegezegd dat hij zelf op het verweer zou reageren. De gerechtsdeurwaarder heeft ook niet aan zijn plicht tot onderzoek voldaan voor wat betreft de berekening van de alimentatieverplichting. Ook zou het convenant integraal onderdeel uitmaken van de beschikking van 2 november 2011. Op grond daarvan was de gerechtsdeurwaarder dan ook gehouden om na te gaan of diens opdrachtgever overeenkomstig artikel 9 sub b van het convenant heeft gehandeld.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Dat de gerechtsdeurwaarder niet zelf heeft gereageerd doet niet ter zake en is ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Voldoende is dat er is gereageerd naar de advocaat van klager. De plicht tot onderzoek van de gerechtsdeurwaarder reikt niet verder dan hij heeft gedaan. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om een convenant te interpreteren maar aan de gewone rechter. De gerechtsdeurwaarder heeft na discussie in opdracht van zijn opdrachtgever beslag gelegd. De gerechtsdeurwaarder was daartoe op grond van zijn ministerieplicht gehouden.

7.2 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer dan ook niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet zal ongegrond worden verklaard.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.