ECLI:NL:TGDKG:2014:122 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet1033.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:122
Datum uitspraak: 17-06-2014
Datum publicatie: 22-07-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet1033.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer kan zich met de beslissing van de voorzitter verenigen en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 juni 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 29 oktober 2013 met zaaknummer 566.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 1033.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 12 juli 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op 30  juli 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 29 oktober 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 november 2013.

Bij brief van 16 november 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 mei 2014 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 17 juni 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De gerechtsdeurwaarder heeft met klager in oktober 2012 een betalingsregeling getroffen betreffende meerdere dossiers. In juni 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder van een nieuwe opdrachtgever de opdracht gekregen om in een andere zaak tot dagvaarding over te gaan.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze in de nieuwe zaak ten onrechte tot dagvaarding is overgegaan. Daardoor zijn nodeloos kosten gemaakt. Klager is van mening dat de regeling ook voor de nieuwe zaak zou moeten gelden. Volgens klager zou er een landelijk systeem moeten zijn waarbij alle gerechtsdeurwaarders zijn aangesloten en waarbij de aflossing van nieuwe schulden wordt gevoegd bij reeds lopende betalingsregelingen, zonder dat steeds tot dagvaarding behoeft te worden overgegaan. Op die manier lost een schuldenaar af naar rato van zijn draagkracht en wordt het maken van nodeloze kosten vermeden.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder in deze zaak heeft ingenomen en zijn daarop gebaseerde handelingen, zoals verwoord in zijn verweer, niet in strijd zijn met de tuchtrechtelijke norm. Er is dan ook geen sprake van dat er door toedoen van de gerechtsdeurwaarder nodeloos kosten zijn veroorzaakt. Op grond van zijn ministerieplicht is een gerechtsdeurwaarder in beginsel verplicht om een dagvaarding uit te brengen, indien hem daarom zoals in deze zaak de opdracht wordt gegeven. 

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat het verweer van de gerechtsdeurwaarder vol staat met onwaarheden. Dat de gerechtsdeurwaarder niet bekend is hoeveel dossiers van klager bij collega-gerechtsdeurwaarders in behandeling zijn, is onjuist. Dat had hij kunnen afleiden uit de diverse door klager ingevulde en toegezonden formulieren inkomsten- en uitgaven. Het uitbrengen van een dagvaarding was onnodig omdat de wil tot betalen bij klager er wel was. Er bestonden al drie betalingsregelingen zodat duidelijk was dat de vordering waarvoor klager werd gedagvaard niet ineens betaald kon worden. De kosten staan hierdoor niet in verhouding tot  het te vorderen bedrag.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klager niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Van een gerechtsdeurwaarder kan niet worden verwacht dat -als door klager ter zitting aangevoerd- indien hem wordt gevraagd een dagvaarding uit te brengen, hij in overleg treedt met de debiteur over hoe het nu verder moet. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat nieuwe crediteuren niet zonder meer onder eerder in andere zaken afgesloten betalingsregelingen kunnen worden gebracht. Hetgeen door klager in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer dan ook geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.