ECLI:NL:TGDKG:2014:113 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW489.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:113
Datum uitspraak: 15-07-2014
Datum publicatie: 29-08-2014
Zaaknummer(s): GDW489.2014
Onderwerp: Financieel toezicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Schorsing ex artikel 38 Gdw. Op grond van de niet (voloende) weersproken feiten wordt de gerechtsdeurwaarder in afwachting van de beslissing op de klacht geschorst voor een periode van zes maanden. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 15 juli 2014, vooruitlopend op de beslissing op de klachten met nummer 489.2014 ex artikel 38, lid 1, van de Gerechtsdeurwaarderswet betreffende

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

Het processuele kader

Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 2 en 4 juli 2014, heeft het Bureau Financieel Toezicht (BFT) twee klachten ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Deze klachten (met nummer 489.2014) zijn behandeld op de openbare terechtzitting van 15 juli 2014, waarbij het BFT is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden en de gerechtsdeurwaarder in persoon is verschenen.

Namens het BFT is een pleitnota overgelegd. Daarin is onder meer de mogelijkheid aan de orde gesteld van een onmiddellijke schorsing van de gerechtsdeurwaarder op basis van artikel 38 van de Gerechtsdeurwaarderswet, hierna Gdw. De Kamer heeft de gerechtsdeurwaarder gehoord, zowel op de klachten als ook op de mogelijkheid van een onmiddellijke schorsing.

Bij de behandeling is tevens [     ] voorzitter van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), gehoord.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de Kamer zich in raadkamer teruggetrokken voor beraad omtrent een eventuele onmiddellijke schorsing van de gerechtsdeurwaarder. De Kamer heeft daarop terstond mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking is de schriftelijke vastlegging daarvan.

De uitspraak op de klachten is bepaald op 26 augustus 2014.

De feiten en omstandigheden

In het kader van de behandeling van de voormelde klachten zijn de navolgende feiten en omstandigheden gebleken. Een en ander is door het BFT gesteld en met stukken onderbouwd. De gerechtsdeurwaarder heeft de betreffende stellingen niet, althans onvoldoende weersproken.

a)      Het BFT heeft in de periode van 7 tot 30 april 2014 in de kantoorboekhouding van de gerechtsdeurwaarder en de door hem aangehouden derdenrekeningen onderzoek verricht, gebaseerd op de artikelen 30, lid 1, en 31, lid 2, van de Gdw

b)      Op 8 april 2014 is met betrekking tot de derdenrekening vastgesteld dat op 31 maart 2014 sprake was van een bewaringstekort van € 370.582,00.

c)      Voorts is gebleken van een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie.

d)     Op 18 juni 2014 is de gerechtsdeurwaarder in een tussenrapportage geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. Het BFT heeft in deze rapportage aan de gerechtsdeurwaarder aangezegd dat het bewaringstekort vóór 1 juli 2014 diende te zijn opgeheven. Ook diende per 1 juli 2014 de liquiditeits- en solvabiliteitspositie op orde te zijn gebracht.

e)      Op 11 en 12 juni 2014 en op 1 juli 2014 heeft een vervolgonderzoek door het BFT plaatsgevonden. Op 1 juli 2014 is daarbij geconstateerd dat het bewaringstekort was opgelopen tot € 393.452,00. Tevens is gebleken dat de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van het kantoor niet op orde was gebracht.

f)       Voorts is vastgesteld dat  de deurwaarder nog in juni 2014 gelden aan de derdengeldrekening heeft onttrokken teneinde daarmee kantoorkosten te voldoen.

g)      Tijdens het vervolgonderzoek is daarenboven geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarder de bewaarpositie van zijn kantoor met een bedrag van € 175.000 heeft geflatteerd doordat hij in meerdere dossiers onjuiste, te hoge bedragen heeft opgenomen voor door derden aan hem verschuldigde kosten.

h)      Verder is door het BFT vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder gelden van de derdenrekening overgeboekt heeft naar zijn kantoorrekening dan wel zijn privérekening zonder dat daaraan boekingsstukken of andere documenten ten grondslag lagen. Het BFT heeft vastgesteld dat deze boekingen in de periode van 19 maart 2008 tot en met 29 januari 2014 gedurig zijn verricht.

i)        Het BFT heeft voorts vastgesteld vastgesteld dat een bedrag van € 66.180,43, waarop onder de gerechtsdeurwaarder beslag was gelegd, niet volledig op de derdengeldenrekening aanwezig was. Het BFT heeft geconstateerd dat het totaal aan de derdengelden per 31 maart 2014 € 42.0826 bedroeg, derhalve ruim onder het beslagbedrag.

j)        Het BFT heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met een bestuursregel van de KBvG niet in alle gevallen een toereikende dekking aanhield voor out of pocketkosten.

k)      Het BFT heeft verder vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de jaarstukken over 2013 in te dienen. Daarmee is in strijd gehandeld mat artikel 31, lid 1, van de Gdw.

l)        De Kamer heeft eerder tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klachten wegens een negatieve bewaarpositie gegrond verklaard en op grond daarvan aan de gerechtsdeurwaarder schorsingen opgelegd (zaaknummers 60.2003, 209.2003 en 12.2008). Voor zover de gerechtsdeurwaarder tegen die uitspraken hoger beroep heeft ingesteld, heeft het gerechtshof Amsterdam de beroepen verworpen.

Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft  aangevoerd dat hij het niet eens is met een onmiddellijke schorsing. Hij heeft een herstelplan gemaakt en is bezig met het regelen van een krediet via zijn [     ] om een groot deel van het bewaringstekort op te heffen. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij hiervan ter zitting geen stukken aan de Kamer kon tonen. Volgens de gerechtsdeurwaarder is er geen aanleiding om te veronderstellen dat hij derdengelden zal overmaken aan niet-rechthebbenden. Het oplopen van het bewaartekort is volgens hem ontstaan door correctie van eerder door hem ten onrechte geboekte, door cliënten dan wel hun debiteuren verschuldigde kosten. Hij heeft maatregelen getroffen ter reductie van zijn kantoorkosten, doordat hij thans nog als enige gerechtsdeurwaarder aan het kantoor is verbonden en zijn kandidaten heeft ontslagen.

De beoordeling

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders is bevoegd een gerechtsdeurwaarder tegen wie een ernstig vermoeden is gerezen dat hij een van de in artikel 34, eerste lid , bedoelde handelingen of verzuimen heeft gepleegd, in afwachting van een beslissing hierover te schorsen voor een periode van ten hoogste zes maanden. Blijkens de memorie [1] van toelichting op artikel 30 (thans 38) van de Gdw kan, ingeval er ernstige bezwaren tegen een gerechtsdeurwaarder zijn gerezen, het aangewezen zijn hem met onmiddellijke ingang te schorsen teneinde het aanzien van het ambt te beschermen. Het betreft hier een autonome bevoegdheid van de Kamer. Een schorsing heeft alleen betrekking op de ambtelijke taken (artikel 50 Gdw). Met betrekking tot de niet-ambtelijke werkzaamheden heeft de schorsing geen effect [2] .

D e Kamer is van oordeel dat op grond van de erkenning, althans onvoldoende betwisting door de gerechtsdeurwaarder van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden alsmede op grond van de door het BFT overgelegde stukken en hetgeen ter zitting over en weer is aangevoerd, jegens hem een ernstig vermoeden in de zin van artikel 38, eerste lid, van de Gdw is gerezen.

Gezien de zeer ernstige aard van de handelingen en verzuimen is naar het oordeel van de Kamer een schorsing met onmiddellijke ingang geboden. Daar komt bij de vooralsnog zeer kwetsbaar te achten financiële positie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, het feit dat de gerechtsdeurwaarder al eerder maatregelen zijn opgelegd in verband met bewaringstekorten op zijn derdengeldenrekening en voorts de door de gerechtsdeurwaarder niet weersproken stelling van het BFT dat hij met het voormelde flatteren van de bewaringspositie juist een aanvang heeft gemaakt, kort nadat hem in juni 2008 een schorsing was opgelegd.

Voorts neemt de Kamer in overweging dat de KBvG bij monde van haar voorzitter desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat zij - voor het geval een onmiddellijke schorsing zou worden uitgesproken - reeds een waarnemer bereid en in staat heeft gevonden om de praktijk van de gerechtsdeurwaarder per onmiddellijk waar te nemen en dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft beaamd dat de persoon van deze waarnemer voor hem op zichzelf aanvaardbaar is.

Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          schorst de gerechtsdeurwaarder met ingang van heden voor een periode van zes maanden, in afwachting van de beslissing op de door het BFT ingediende klachten.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroep schorst de beslissing waartegen het is gericht niet.


[1] MvT II, vergaderjaar 1991 – 1992, 22 775 nr. 3 p. 23

[2] MvT II, vergaderjaar 1991 – 1992, 22 775 nr. 3 p. 24