ECLI:NL:TGDKG:2014:10 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW623.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:10
Datum uitspraak: 07-01-2014
Datum publicatie: 07-03-2014
Zaaknummer(s): GDW623.2013
Onderwerp: Financieel toezicht
Beslissingen: Een berisping met aanzegging
Inhoudsindicatie: Ta laat indienen jaarstukken bij toezichthouder. Klacht gegrond. Wegens recidive berisping met aanzegging opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 januari 2014 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 623.2013 ingesteld door:

BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,

(hierna ook: het BFT)

gevestigd te Utrecht,

klager,

gemachtigden: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [      ],

beklaagde.

 

Verloop van de procedure

Bij brief van 29 juli 2013 heeft het BFT een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij email van 1 augustus 2013 en brief van 6 november 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 november 2010, alwaar de gemachtigden van het BFT zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen. Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 7 januari 2014.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

a)      Het BFT heeft geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarder, de jaarstukken niet (volledig) tijdig heeft ingediend. Bij brief van 9 juli 2013 is de gerechtsdeurwaarder daarop gewezen en is hem een hersteltermijn gegeven tot 17 juli 2013. Het betreft de privé-vermogensopstelling (V-staat) over het boekjaar 2012 die niet tijdig is ingediend.

b)      De stukken zijn op 1 augustus 2013 alsnog ingediend.

2. De klacht

Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij de jaarstukken niet (volledig) tijdig heeft ingediend. De verplichting tot het tijdig indienen van een financieel jaaroverzicht ten aanzien van het kantoor en privé acht het BFT essentieel voor het toezicht. Niet tijdige indiening belemmert een adequaat en goed georganiseerd toezicht op het financiële beheer van de gerechtsdeurwaarderspraktijk.

Het BFT wijst erop dat het niet de eerste keer is dat de gerechtsdeurwaarder zijn jaarstukken niet tijdig heeft ingediend. Sinds 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn jaarstukken steeds pas ingediend nadat het BFT hem in een brief had gewezen op het feit dat de termijn voor indiening daarvan was verstreken. Ook in de jaren voorafgaand aan 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder verschillende malen zijn jaarstukken te laat ingediend bij het BFT. In 2003 heeft dat geleid tot een klacht bij de Kamer die gegrond is verklaard.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 6 november 2013 aangevoerd dat hem niet helder voor ogen staat waarop de klacht betrekking heeft. Indien het om het te laat indienen van de privé gegevens over het jaar 2012 gaat, meent de gerechtsdeurwaarder dat zijn accountant daarover contact heeft gehad met het BFT en die gegevens vervolgens per omgaande heeft verstrekt, waarna de zaak zou zijn afgesloten.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is dat  een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, eerste lid, juncto artikel 31, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet, verplicht is tot het indienen van jaarstukken bij het BFT binnen zes maanden na afloop van het boekjaar. De gerechtsdeurwaarder moet immers op grond van voormelde wettelijke bepalingen jaarlijks, zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als ten aanzien van zijn privé-vermogen een balans opmaken en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden, een staat van baten en lasten. Deze stukken dienen te worden vergezeld van een verslag van het onderzoek daarover van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat voor wat betreft de jaarrekening van het kantoor ten minste een beoordelingskarakter draagt.

4.2 De klacht wordt door de Kamer aldus opgevat dat de gerechtsdeurwaarder niet aan deze wettelijke verplichting heeft voldaan.

4.3 Vast staat dat de stukken te laat zijn ingeleverd. Dat de zaak na de (te late) inlevering van de gegevens afgesloten zou zijn, is door de gerechtsdeurwaarder niet onderbouwd, noch op andere wijze gebleken. Naar het oordeel van de Kamer is het verzuim dan ook tuchtrechtelijk laakbaar zodat de klacht gegrond zal worden verklaard.

4.4 Nu onweersproken is gesteld dat de gerechtsdeurwaarder herhaaldelijk te laat is met het inleveren van de jaarstukken, ziet de Kamer aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van een berisping, met aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en J.C.M. van der Weijden, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.