ECLI:NL:TDIVTC:2014:69 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/28

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:69
Datum uitspraak: 26-04-2014
Datum publicatie: 30-04-2015
Zaaknummer(s): 2013/28
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten  ten aanzien van een hond een verkeerde diagnose te hebben gesteld, waardoor er lange tijd onnodig medicatie is voorgeschreven. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van

  X                                                                                klager

tegen

  Y                                                                                 beklaagde

1. DE PROCEDURE

  Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 april 2014. Klager is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde wordt verweten dat zij ten aanzien van de hond van klager een verkeerde diagnose heeft gesteld, waardoor gedurende lange tijd onnodig medicatie is voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, met de naam A, geboren op 15 mei 2004. De hond stond sinds juli 2004 ingeschreven bij de praktijk waar  beklaagde werkzaam was.

3.2. Op 27 oktober 2008 is klager met zijn hond bij beklaagde op consult geweest in verband met hoestklachten en het spugen van gal. Beklaagde heeft de diagnose kennelhoest gesteld en het antibioticum Doxoral voorgeschreven.

3.3. Op 10 november 2008 heeft beklaagde besloten om de antibioticumkuur met Doxoral te verlengen en een week later de hond voor controle langs te laten komen voor eventueel nader onderzoek.

3.4. Omdat er tussentijds onvoldoende verbetering terzake van de hoestklachten was opgetreden, heeft beklaagde op 21 november 2008 een röntgenfoto gemaakt. In verweer en in het patiëntenverslag wordt vermeld dat daarbij is vastgesteld dat sprake was van een vergroot rechter atrium. Er werd tevens een ECG (hartfilm) gemaakt, waaruit volgens de stukken bleek dat sprake was van een verlengde P-duur en een verlengd QRS-complex. Er is Vasotop in tabletvorm voorgeschreven en geadviseerd om bij een specialist een Doppler echo te laten maken van het hart van de hond. Dit advies is niet opgevolgd. Eind december 2008 is er een controle-ECG gemaakt, waarbij blijkens de stukken is geconstateerd dat de waarden vooruit gingen en dat de hond actiever was. In de periode hierna is diverse keren hartmedicatie in de vorm van Vasostop met aanvullend Prilactone voorgeschreven. In juli 2009 is een ECG ter controle gemaakt.

3.5. Op 14 juni 2010 heeft beklaagde de hond gezien omdat het dier hoestklachten had en slijm opgaf. Bij het algemeen onderzoek kwam naar voren dat de hond hijgde, een pols had van 112 slagen per minuut en een lichaamstemperatuur van 39,3 ºC. Beklaagde heeft vastgesteld dat de hond kennelhoest had en Doxoral en Bronchofort hoestsiroop voorgeschreven.

3.6. Op 28 juni 2010 heeft een collega van beklaagde de hond gezien in verband een controlebezoek. Deze collega constateerde dat de hond benauwd en erg nerveus was. De collega van beklaagde heeft een injectie met Furosemide toegediend en Furosemide in tabletvorm voorgeschreven. Er is door de collega geadviseerd om een ECG en een Doppler echo bij een specialist te laten maken. Dit advies is niet opgevolgd. Ook in de periode hierna is regelmatig Vasostop en Prilactone voorgeschreven. In het patiëntenverslag wordt vermeld dat er in september 2010 een ECG ter controle is gemaakt. Op 4 februari 2011 werd de hond wederom bij de betreffende collega van beklaagde aangeboden met acute benauwdheidsklachten. Blijkens de stukken werd daarbij een ECG gemaakt, medicatie voorgeschreven en is geadviseerd een Doppler echo te laten maken.

3.7. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat zij sinds 20 juni 2010 niet meer werkzaam is bij de praktijk. Klager heeft zich eind augustus 2011 tot een andere dierenarts gewend, die in januari 2012 een specialist Veterinaire Radiologie heeft ingeschakeld, die op basis van echografisch onderzoek heeft vastgesteld dat er geen verdikking of onregelmatigheden aan de mitraalkleppen waren en er geen aanwijzing waren voor mitralisinsufficiëntie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Klager stelt dat van de zijde van beklaagde althans haar collega meermaals zou zijn aangegeven dat er sprake was van een lekkende hartklep en een aandoening van de longen en dat het maken van een Echocardiogram slechts als mogelijkheid is geopperd en niet dat dit noodzakelijk zou zijn om een goede diagnose te stellen. Klager stelt zich daarnaast op het standpunt dat, nu de opvolgende dierenarts geruime tijd nadien (januari 2012) heeft vastgesteld dat er geen sprake was van mitralisinsufficiëntie, de hond jarenlang onnodige medicatie heeft gekregen.

5.3. Het college stelt vast dat de klacht over de gestelde diagnose en ingezette behandeling ziet  op de periode tussen eind november 2008 tot eind augustus 2011. In die periode is de hond meerdere keren op de praktijk aangeboden in verband met onder meer hoest- en benauwdheidsklachten. Hoewel de hond in die periode onderzocht werd door zowel beklaagde als haar collega, en de bevindingen van beide dierenartsen niet los van elkaar kunnen worden gezien waar ook aannemelijk is geworden dat er onderling overleg heeft plaatsgevonden, geldt in het veterinair tuchtrecht dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. Nu beklaagde heeft gesteld dat zij tot 20 juni 2010 werkzaam is geweest bij de praktijk in kwestie, kan zij in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen er in het tijdvak nadien is gebeurd. Verder neemt het college als uitgangspunt dat het er bij de tuchtrechtelijke beoordeling van veterinair handelen van een dierenarts niet om gaat of dat handelen beter had gekund, doch om het antwoord op de vraag of de dierenarts in kwestie in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verwacht.

5.4. Ten aanzien van de gestelde diagnose is komen vast te staan dat beklaagde de hond op 27 oktober 2008 heeft behandeld voor kennelhoest. Toen de hoestklachten ongeveer een maand nadien nog niet verdwenen waren, is door beklaagde besloten om een röntgenfoto en een ECG te maken, waaruit volgens de stukken naar voren kwam dat het rechter atrium vergroot was en dat sprake was van drukte op de bronchi. Er is toen door beklaagde geadviseerd om een Doppler echo te laten maken bij een specialist. Hiervoor is ook steun te vinden in de patiëntenkaart en het college ziet ook voor het overige onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan hetgeen daarin wordt vermeld of om er vanuit te gaan dat die informatie eerst veel later zou zijn toegevoegd en niet zou kloppen. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij vanwege de geconstateerde afwijkingen op de ECG in meer algemene zin dacht aan een  mogelijke hartaandoening en medicatie heeft voorgeschreven die daarbij aansloot.  Eind december 2008 is er een controle-ECG gemaakt. Er is toen geconstateerd dat de waarden vooruit gingen en dat de hond actiever was. Naar het oordeel van het college was verdedigbaar dat beklaagde op grond van de uitkomsten van de röntgenfoto’s en de ECG qua waarschijnlijkheidsdiagnose aan een hartprobleem dacht en ter dier zake medicatie heeft voorgeschreven. Dat beklaagde tegenover klager zou hebben gesproken over een lekkende hartklep c.q. een longaandoening is niet komen vast te staan.

5.5. Een en ander neemt niet weg dat, om zekerheid te verkrijgen over een definitieve diagnose en het onderliggende ziektebeeld, verwijzing voor het maken van een Echocardiogram of beoordeling van de ECG door een specialist naar het oordeel van het college in de rede lag. Hoewel in geschil is hoe nadrukkelijk dit is geschied, staat in ieder geval vast dat er zowel door beklaagde als nadien ook door haar collega en dus meermaals (op 21 november 2008, 28 juni 2010 en 4 februari 2011) is geadviseerd tot doorverwijzing voor het maken van een echo, alsook overigens door de opvolgend dierenarts. Het staat verder vast dat die adviezen niet zijn opgevolgd. Zowel beklaagde als haar betreffende collega hebben overigens onafhankelijk van elkaar in ter zitting separaat behandelde klachtzaken tegen hen verklaard dat dit van de zijde van klager werd afgewezen vanwege de kosten. Klager heeft dit weliswaar betwist, maar mede omdat hij niet steeds zelf bij de consulten aanwezig was, kunnen de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld en is voor het college onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde kan worden verweten dat er geen echo is gemaakt, noch dat zou zijn aangegeven dat het maken van een echo door een specialist niet nodig zou zijn. 

5.6. Het vorenstaande laat onverlet dat er alsdan toch gedurende lange tijd medicatie voor hartproblemen is voorgeschreven, terwijl er feitelijk geen definitieve diagnose was gesteld. Hoewel alsdan naar het oordeel van het college op enig moment in de rede had gelegen om te overwegen met de medicatie te stoppen, valt in de specifieke omstandigheden van het geval te begrijpen dat daarvan is afgezien. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de hond baat leek te hebben bij de medicatie en dat moet worden vastgesteld dat er zich in de periode tussen juni 2010 en begin 2011 (beklaagde beëindigde haar werkzaamheden voor de praktijk op 20 juni 1010) enkele kritieke situaties hebben voorgedaan, waarbij de hond met acute benauwdheidsklachten op de praktijk werd aangeboden. Op grond van die omstandigheden in combinatie met het feit dat niet is komen vast te staan dat beklaagde kan worden verweten dat zij debet is aan het feit dat er geen hartecho is gemaakt, valt naar het oordeel van het college te billijken dat tussentijds niet met de medicatie is gestopt, waarbij terzijde overigens zij opgemerkt dat ook de opvolgend dierenarts blijkens het opgevraagde patiëntenverslag na het echografisch onderzoek door de specialist Veterinaire Radiologie (in januari 2012) nog enige tijd met dezelfde medicatie is doorgegaan.

5.7. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen althans is onvoldoende vast komen staan dat beklaagde kan worden verweten dat zij tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klager diende te betrachten, althans niet zodanig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard. 

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.