ECLI:NL:TDIVTC:2014:68 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/143

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:68
Datum uitspraak: 26-06-2014
Datum publicatie: 30-04-2015
Zaaknummer(s): 2012/143
Onderwerp: Organisatie (communicatie en administratie)
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts  zou een middenoorsteking bij kat niet adequaat hebben behandeld.  Gegrond, waarschuwing.  

Uitspraak in de zaak van   

  X                                                        klaagster,    

tegen

Y                                                         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek, alsmede van de daarna van de zijde van klaagster nog ingekomen correspondentie. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat zij een middenoorsteking bij de kat van klaagster niet adequaat heeft behandeld.  

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, een Europese korthaar met de naam A, geboren op 27 juli 2009.

3.2. Op 16 augustus 2012 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden, omdat de kat die ochtend een zieke indruk maakte. Beklaagde heeft klinisch onderzoek verricht en vastgesteld dat sprake was van lichte verhoging, dat de kat met zijn kop scheef naar rechts hing (met zwalkend lopen) en dat het rechteroor was gevuld met een gele purulente vloeistof. Uit het verweer volgt dat beklaagde differentiaal diagnostisch aan een middenoorontsteking dacht. De kat heeft injecties met Suramox en Dexadreson toegediend gekregen, alsmede Otiderm topicaal (voor in het oor), naast een kuur met antibiotica in tabletvorm (Clavaseptin). De kat is vervolgens mee naar huis gegeven en klaagster kreeg de opdracht dagelijks zalf in het oor toe te dienen en de kat antibiotica in tabletvorm te geven.

3.3. De volgende dag, op 17 augustus 2012, heeft wederom een consult plaatsgevonden. Beklaagde stelde vast  dat er qua scheef hangen van het hoofdje niets was veranderd, maar dat er geen purulente uitvloeiing in het betreffende oor meer zichtbaar was. Beklaagde  heeft de kat aanvullend een langwerkende injectie met het antibioticum Cefovecin toegediend. De kat is mee naar huis gegeven met het advies om met oorzalven en toediening van antibioticatabletten door te gaan.

3.4. Op 27 augustus 2012 heeft klaagster de kat aan een nieuwe eigenaresse overgedragen. Die overdracht was eerder gepland, te weten omstreeks 20 augustus 2012, maar door klaagster uitgesteld in verband met het ziek zijn van de kat en de behandeling met antibiotica en oorzalf.

3.5. Op 7 september 2012 is de opvolgend eigenaresse met de kat naar haar eigen dierenarts gegaan, die heeft vastgesteld dat de kat soporeus was en dat het rechteroor vol met pus zat. Tijdens het onderzoek kreeg de kat epileptiforme aanvallen die uiteindelijk ondanks de toediening van Midazolam niet konden worden onderdrukt. Volgens de dierenarts in kwestie zou sprake zijn geweest van Meningitis als gevolg van een niet goed behandelde Otitis Media. De kat is nog diezelfde dag geëuthanaseerd.

3.6. Klaagster heeft beklaagde aangeschreven over de in haar ogen verkeerde behandeling van de oorontsteking van de kat. Er heeft daarover een gesprek op de praktijk plaatsgevonden. Klaagster heeft daarna besloten tot indiening van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd  verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Vooraf wordt voor de goede orde opgemerkt dat door het college in beginsel geen vergoedingen van schade kunnen worden toegekend en dat geschillen over de nota van een dierenarts buiten het bestek van het veterinair tuchtrecht vallen.

5.3. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan beklaagde naar het oordeel van het college in ieder geval worden verweten dat zij bij de consulten op 16 en 17 augustus 2012, ondanks dat zij differentiaal diagnostisch ook blijkens haar eigen stellingen aan een middenoorontsteking dacht, het betreffende oor niet heeft schoongemaakt c.q. de betreffende gehoorgang niet heeft gespoeld om te kunnen beoordelen of het trommelvlies nog intact was, alvorens over te gaan tot het voorschrijven van direct in de gehoorgang toe te dienen medicatie. Beklaagde heeft weliswaar ter zitting aangegeven dat zij in het verleden heeft moeten ervaren dat aan het uitspoelen van een oor bij een dier ernstige risico’s verbonden zijn, maar alsdan had beklaagde de door haar gevreesde risico’s dienaangaande met klaagster kunnen bespreken en had zij klaagster naar het oordeel van het college moeten wijzen op de noodzaak van het beoordelen van het trommelvlies in het licht van de in te stellen behandeling, naast overigens dat in een situatie als hier aan de orde in de rede ligt te melden dat een middenoorontsteking een ernstige aandoening betreft. Met name gelet op het feit dat de kat met de kop scheef naar beneden hing en er sprake was van uitvloeiing c.q. pus aan de buitenkant van het betreffende oor, had beklaagde rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat het trommelvlies gescheurd kon zijn en dat alsdan toepassing van oorzalf niet geïndiceerd was. Het zonder afdoende inspectie van het trommelvlies voorschrijven van een behandeling met oorzalf acht het college in dit geval dan ook verwijtbaar en de klacht is in zoverre gegrond.

5.4. Het vorenstaande laat onverlet dat ongewis blijft of had kunnen worden voorkomen dat de conditie van de kat enkele weken nadien verslechterde en dat de kat bij de opvolgend dierenarts epilepsieaanvallen kreeg.  In de periode tussen 17 augustus 2012 en 7 september 2012 is kennelijk geen sprake geweest van zodanig verontrustend lijkende signalen dat een dierenarts moest worden geconsulteerd. Beklaagde heeft verder gesteld dat het tweede consult op 17 augustus 2012 op haar initiatief heeft plaatsgevonden en dat zij klaagster heeft gemeld dat zij de daarop volgende week kon terugkomen voor een consult. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat door beklaagde geen initiatief is genomen tot een vervolgconsult, echter kunnen de precieze over en weer gedane mededelingen op dit punt niet met zekerheid worden vastgesteld. Een en ander neemt niet weg dat beklaagde kan worden verweten dat zij heeft nagelaten de betreffende gehoorgang te spoelen ter inspectie van het trommelvlies. Voor het overige zijn naar het oordeel van het college onvoldoende feiten en omstandigheden komen vast te staan die de conclusie rechtvaardigen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Het college acht in dit geval een  waarschuwing een passende maatregel.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, in voege als onder rov. 5.3 overwogen.

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de geneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.