ECLI:NL:TDIVTC:2014:67 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/27

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:67
Datum uitspraak: 26-06-2014
Datum publicatie: 30-04-2015
Zaaknummer(s): 2013/27
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat ten aanzien van de hond van klager een verkeerde diagnose is gesteld, waardoor er lange tijd onnodig medicatie is voorgeschreven. Ongegrond.  

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Uitspraak in de zaak van

X                                                                                klager

tegen

Y                                                                                 beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 april 2014. Klager is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Beklaagde is eveneens verschenen, vergezeld door haar gemachtigde.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde wordt verweten dat er  ten aanzien van de hond van klager een verkeerde diagnose is gesteld, waardoor er lange tijd onnodig medicatie is voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, met de naam A, geboren op 15 mei 2004. De hond stond sinds juli 2004 ingeschreven bij de praktijk van beklaagde.

3.2. Op 27 oktober 2008 is klager met zijn hond op de praktijk van beklaagde geweest in verband met hoestklachten en het spugen van gal. Door de collega van beklaagde werd de diagnose kennelhoest gesteld en het antibioticum Doxoral voorgeschreven.

3.3. Op 10 november 2008 heeft de betreffende collega van beklaagde besloten om de antibioticumkuur met Doxoral te verlengen en een week later de hond voor controle langs te laten komen voor eventueel nader onderzoek.

3.4. Omdat er tussentijds onvoldoende verbetering was opgetreden, heeft de collega van beklaagde op 21 november 2008 een röntgenfoto gemaakt. In de stukken staat vermeld dat daaruit bleek dat er sprake was van een vergroot rechter atrium. Er is tevens een ECG (hartfilm) gemaakt, waaruit blijkens de stukken naar voren kwam dat sprake was van een verlengde P-duur en een verlengd QRS-complex. Er is Vasotop in tabletvorm voorgeschreven en geadviseerd om bij een specialist een zogeheten Doppler echo te laten maken van het hart van de hond. Eind december 2008 is er een controle-ECG gemaakt, waarbij blijkens de stukken is geconstateerd dat de waarden vooruit gingen en dat de hond actiever was. In de periode hierna is diverse keren hartmedicatie in de vorm van Vasostop in combinatie met Prilactone voorgeschreven. In juli 2009 is een ECG ter controle gemaakt.ge

3.5. Op 14 juni 2010 heeft de collega van beklaagde de hond gezien omdat het dier hoestklachten had en slijm opgaf. Deze collega heeft vastgesteld dat de hond kennelhoest had en Doxoral en Bronchofort hoestsiroop voorgeschreven.

 3.6. Op 28 juni 2010 heeft beklaagde de hond gezien in verband met een controlebezoek. Beklaagde constateerde dat de hond benauwd en erg nerveus was. Beklaagde heeft een injectie met Furosemide toegediend en Furosemide in tabletvorm voorgeschreven. Er is door beklaagde geadviseerd om een ECG en een Doppler echo bij een specialist te laten maken. Ook in de periode hierna is nog diverse keren Prilactone en Vasotop voorgeschreven.

3.7. Op 4 februari 2011 is de ex-echtgenote van klager voor een consult bij beklaagde geweest omdat de hond benauwd was. In de stukken wordt vermeld dat de buik ernstig gezwollen was, undulatie positief en dat er een nood ECG is gemaakt. Beklaagde stelde blijkens de stukken vast dat het dier een erg onregelmatige hartslag had, slap en apathisch was en blauwwitte slijmvliezen had. De hond heeft zuurstof toegediend gekregen. Beklaagde heeft voorts een injectie met Furosemide toegediend, Furosemide en Diazepam in tabletvorm voorgeschreven en geadviseerd een Doppler echo te laten maken. Dit advies is niet opgevolgd.

3.8. Klager is eind augustus 2011 naar een andere dierenarts gegaan, die in januari 2012 een specialist Veterinaire Radiologie heeft ingeschakeld, die op basis van echografisch onderzoek heeft vastgesteld dat er geen verdikking of onregelmatigheden aan de mitraalkleppen waren en er geen aanwijzingen waren voor mitralisinsufficiëntie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Klager stelt dat van de zijde van beklaagde steeds zou zijn gesteld dat er sprake was van een lekkende hartklep en een aandoening van de longen en dat het maken van een Doppler echo slechts als mogelijkheid is geopperd en niet dat dit noodzakelijk zou zijn om een goede diagnose te stellen. Klager stelt zich daarnaast op het standpunt dat, nu de opvolgende dierenarts geruime tijd nadien (in januari 2012) heeft vastgesteld dat er geen sprake was van mitralisinsufficiëntie, de hond jarenlang onnodig verkeerde medicatie heeft gekregen.

5.3. Het college stelt vast dat de klacht over de gestelde diagnose en ingezette behandeling ziet op de periode tussen eind november 2008 tot eind augustus 2011. In die periode is de hond meerdere keren op de praktijk aangeboden in verband met onder meer hoest- en benauwdheidsklachten. Hoewel de hond in die periode werd onderzocht door zowel beklaagde als haar collega, en de bevindingen van beide dierenartsen niet los van elkaar kunnen worden gezien waar ook aannemelijk is geworden dat zij overleg met elkaar hebben gehad, geldt in het veterinair tuchtrecht dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In dat kader moet worden vastgesteld dat beklaagde eerst vanaf 28 juni 2010 als feitelijk behandelend dierenarts bij de behandeling van de hond betrokken is geweest. Verder geldt als uitgangspunt dat het er bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het veterinair handelen van een dierenarts niet om gaat of dat handelen beter had gekund, doch om het antwoord op de vraag of de dierenarts in kwestie in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verwacht.

5.4. Ten aanzien van de gestelde diagnose is komen vast te staan dat de collega van beklaagde op 27 oktober 2008 de hond heeft behandeld voor kennelhoest c.q. longproblemen. Toen die klachten bleven aanhouden, is een röntgenfoto en een ECG gemaakt, op basis waarvan qua waarschijnlijkheidsdiagnose werd gedacht aan een mogelijk hartprobleem en medicatie is

voorgeschreven die daarbij aansloot. Vast staat ook dat deze collega klager althans diens ex-echtgenote adviseerde tot het maken van een Doppler echo door een specialist en dat dit advies niet is opgevolgd.

5.5. Bij het consult op 28 juni 2010 bleek de hond benauwd en erg nerveus. Beklaagde heeft de hond onderzocht en een injectie met Furosemide toegediend, er zijn Furosemide plastabletten voorgeschreven en er is geadviseerd om een ECG en een Doppler echo door een specialist te laten maken. Op 4 februari 2011 heeft beklaagde de hond opnieuw onderzocht omdat het dier erg benauwd was. De slijmvliezen waren blauw, de buik opgezwollen en undulatie was positief. Beklaagde heeft de hond zuurstof en een injectie met Furosemide toegediend en een ECG gemaakt. Daarnaast heeft beklaagde Furosemide plastabletten en Diazepam in tabletvorm voorgeschreven en wederom geadviseerd om een Doppler echo te laten maken. Het college acht op basis van de symptomen die de hond bij de betreffende consulten vertoonde verdedigbaar dat beklaagde in beginsel uit is blijven gaan van de eerder gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose dat er sprake was van een hartprobleem en medicatie heeft voorgeschreven die daarbij aansloot.

5.6. Om zekerheid te verkrijgen over een definitieve diagnose en het onderliggende ziektebeeld lag naar het oordeel van het college doorverwijzing voor het maken van een echo of beoordeling van de ECG door een specialist in de rede. Hoewel in geschil is hoe nadrukkelijk dit is geschied, staat in ieder geval vast dat er zowel door beklaagde als eerder reeds door haar collega en dus meermaals (op 21 november 2008, 28 juni 2010 en 4 februari 2011) is geadviseerd tot doorverwijzing voor het maken van een echo, alsook overigens door de opvolgend dierenarts. Het staat verder vast dat die adviezen niet zijn opgevolgd. Zowel beklaagde als haar betreffende collega hebben overigens onafhankelijk van elkaar in de ter zitting separaat behandelde klachtzaken tegen hen verklaard dat dit van de zijde van klager werd afgewezen vanwege de kosten. Klager heeft dit weliswaar betwist, maar mede omdat hij niet steeds zelf bij de consulten aanwezig was, kunnen de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld en is voor het college onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde kan worden verweten dat er geen echo is gemaakt, noch dat zou zijn aangegeven dat het maken van een echo door een specialist niet nodig zou zijn geweest. Beklaagde betwist verder dat zij tegenover klager heeft gesproken over een lekkende hartklep c.q. een longaandoening. Door beklaagde is gesteld dat ECG’s eerder hadden uitgewezen dat er sprake was van hartfalen c.q. hartritmestoornissen zonder dat de onderliggende oorzaak vast stond, die mogelijk kon zijn gelegen in een lekkende hartklep, waaromtrent echter alleen een Doppler echo uitsluitsel kon geven. 

5.7. Een en ander neemt niet weg dat er alsdan toch gedurende lange tijd medicatie voor hartproblemen is voorgeschreven, terwijl er feitelijk geen definitieve diagnose was gesteld. Hoewel alsdan naar het oordeel van het college in de rede had gelegen om op enig moment te overwegen met de medicatie te stoppen, valt in de specifieke omstandigheden van het geval te begrijpen dat daarvan is afgezien. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de hond baat leek te hebben bij de medicatie en dat moet worden vastgesteld dat er zich in de periode tussen juni 2010 en begin 2011 ook enkele kritieke situaties hebben voorgedaan waarbij de hond met acute benauwdheids­klachten op de praktijk werd aangeboden. Op grond van die omstandigheden in combinatie met het feit dat niet is komen vast te staan dat beklaagde kan worden verweten dat zij debet is geweest aan het feit dat er geen Echocardiogram is gemaakt, valt naar het oordeel van het college te billijken dat tussentijds niet is overwogen met de medicatie te stoppen, waarbij terzijde overigens zij opgemerkt dat ook de opvolgend dierenarts blijkens het opgevraagde patiëntenverslag na het echografisch onderzoek door de specialist Veterinaire Radiologie (in januari 2012) nog enige tijd met dezelfde medicatie is doorgegaan.

5.8. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen althans is onvoldoende vast komen staan dat beklaagde kan worden verweten dat zij tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klager diende te betrachten, althans niet zodanig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst , drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.