ECLI:NL:TDIVTC:2014:63 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/23

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:63
Datum uitspraak: 24-04-2014
Datum publicatie: 30-04-2015
Zaaknummer(s): 2013/23
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten klager niet te hebben geïnformeerd over de mogelijk beperkte levensverwachting van zijn hond na een pootamputatie in verband met botkanker. Zodanige tegenspraak over de feiten dat door het college niet kan worden vastgesteld of beklaagde dienaangaande een verwijt treft. Ongegrond

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Uitspraak in de zaak van                                                                                                                     

X                                                                     klager,

tegen

Y                                                                     beklaagde.

1. DE PROCEDURE

De door klager ingediende klacht is voor verweer naar beklaagde verzonden. Nadat het verweerschrift was ontvangen en voor reactie naar klager is gestuurd, heeft deze zijn klacht tegen beklaagde ingetrokken en een klacht, betrekking hebbend op hetzelfde feitencomplex, ingediend tegen een collega dierenarts van beklaagde. Het college heeft beklaagde van de intrekking van de klacht jegens zijn persoon op de hoogte gesteld, die hierop schriftelijk heeft aangeven de procedure ex artikel 29 lid 4 WUD voort te willen zetten. Er is vervolgens nog gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn alleen klager en zijn echtgenote verschenen.

2. DE KLACHT

Uit het klaagschrift en de van de zijde van klager ingediende stukken is voldoende duidelijk geworden, en ter zitting nog eens bevestigd, dat beklaagde wordt verweten dat hij klager op geen enkele wijze heeft geïnformeerd over de mogelijk beperkte levensverwachting van zijn hond na een pootamputatie in verband met botkanker. Klager stelt dat hij, als hij wel zou zijn voorgelicht, de hond een lijdensweg zou hebben bespaard en tot euthanasie zou hebben besloten en niet met de operatie zou hebben ingestemd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een bouvier, geboren 3 september 2003.

3.2. Op 26 juni 2012 werd bij de hond na reeds langer bestaande kreupelheidsklachten door een collega van beklaagde botkanker aan een van zijn voorpoten vastgesteld. Deze collega heeft de echtgenote van klager hierover tijdens dit consult geïnformeerd en gesproken over de mogelijkheid om de poot te amputeren, dan wel te kiezen voor pijnbestrijding, met na verloop van tijd euthanasie. Afgesproken werd dat in de thuissituatie overleg zou plaatsvinden over het te kiezen vervolgtraject. In geschil is of en zo ja, in hoeverre door de collega van beklaagde bij dit consult tegenover de echtgenote van klager over de levensverwachting van de hond na amputatie is gesproken en of dienaangaande voldoende informatie is verstrekt. Volgens klager heeft de betreffende collega van beklaagde het zijn echtgenote doen voorkomen dat de hond na pootamputatie pijnvrij en weer gezond zou zijn en zou deze dierenarts op geen enkele wijze hebben gesproken over de mogelijk beperkte levensverwachting na de ingreep. Klager stelt dat hij en zijn echtgenote er hierdoor vanuit zijn gegaan dat de hond na amputatie nog zeker enkele jaren, met drie poten, een goede kwaliteit van leven zou hebben.

3.3. Op een van de hierop volgende dagen is door klager contact opgenomen met de praktijk en afgesproken dat op 29 juni 2012 een röntgenfoto van de thorax zou worden gemaakt, waarna eventueel aansluitend in dezelfde narcose amputatie van de betreffende poot zou plaatsvinden.

3.4. Op 29 juni 2012 is bedoelde röntgenfoto gemaakt, die is beoordeeld door beklaagde, die vervolgens nog een CT-scan heeft gemaakt. Door beklaagde werd geconcludeerd dat er geen uitzaaiingen in de longen zichtbaar waren en, naar in verweer is gesteld, dat er ook geen andere indicaties waren om te besluiten niet tot een operatie over te gaan.

3.5. Klager heeft ingestemd met een operatie, die vervolgens door de collega van beklaagde is uitgevoerd, die ook de verdere nazorg heeft verleend. Vast staat dat de collega van beklaagde na de operatie en ook in de periode hierna niet heeft geadviseerd tot chemotherapie als aanvulling op de chirurgie. Wel is geadviseerd om na enige tijd een röntgenfoto van de thorax te maken om te bezien of er sprake was van recidive c.q. uitzaaiingen.

3.6. In de periode na de operatie hebben tot 3 augustus 2012 verschillende consulten in het kader van de nazorg bij de collega van beklaagde plaatsgevonden. Tussen 3 augustus 2012 en 1 oktober 2012 heeft klager de praktijk niet geconsulteerd en vanaf die tijd weer wel diverse keren. De gezondheidssituatie is op enig moment zodanig verslechterd dat op 16 oktober 2012, derhalve ongeveer 3,5 maand na de amputatie, moest worden besloten tot euthanasie in verband met uitzaaiingen in de borstholte.

4. HET VERWEER

 Beklaagde heeft verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Voorop staat dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn of haar eigen veterinair handelen en niet voor het veterinair handelen van een collega. In dat verband wordt door het college in aanmerking genomen dat beklaagde onbestreden heeft gesteld in veterinair opzicht slechts deels bij de behandeling van de hond betrokken te zijn geweest, te weten alleen op 29 juni 2012, toen hij voorafgaande aan de voorgenomen pootamputatie, een röntgenfoto van de thorax heeft beoordeeld en een CT-scan heeft gemaakt en daarover uitleg aan klager heeft gegeven.

5.3. Vastgesteld moet worden dat niet is geklaagd over het veterinair technisch handelen van beklaagde en dus niet op het uitvoeren van de CT-scan en het interpreteren ervan als zodanig, noch ten aanzien van de gegeven uitleg dat de longen ‘schoon’ waren, althans dat er geen zichtbare metastasen aanwezig waren. Het valt verder te begrijpen dat op basis van de uitslag van de CT-scan en nu klager tevens werd verteld dat er geen sprake was van andere contra-indicaties, door hem met de voorgenomen amputatie is ingestemd, zij het dat klager heeft gesteld dat hij daartoe nimmer zou hebben besloten en de hond zou hebben laten inslapen indien hij er vooraf van op de hoogte zou zijn geweest dat de levensverwachting na amputatie wel eens zo beperkt zou kunnen zijn als nadien feitelijk het geval is geweest (circa 3,5 maand). Klager stelt er vanuit te zijn gegaan dat zijn op dat moment 8 jarige en verder gezonde hond na amputatie weer een ‘normale’ levensverwachting zou hebben, met nog zeker een aantal jaren voor de boeg en hij verwijt beklaagde dat deze hem op geen enkele wijze heeft geïnformeerd of gewaarschuwd dat de levensverwachting van de hond na de operatie wel eens tot enkele maanden beperkt zou kunnen blijven.

5.4. Het college overweegt dat op basis van eerder gewezen jurisprudentie de informatieplicht over prognoses van voorgenomen behandelingen onder de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht valt, temeer als daarbij het welzijn en de gezondheid van het dier in het geding is. Zeker bij het maken van een keuze tussen enerzijds pijnbestrijding/euthanasie en anderzijds een operatie als hier aan de orde, is deze informatieplicht met een reële uitleg omtrent de levensverwachting na de operatie van toepassing. Met die informatie kan de eigenaar een afweging maken om al dan niet met een operatie in te stemmen. Uiteraard mag een diereigenaar in een dergelijke situatie geen garanties verwachten, maar wel een reële beschouwing van wat in beginsel en onder verder normale omstandigheden zou kunnen en mogen worden verwacht, waarbij in een geval als het onderhavige niet onbenoemd mag blijven dat de levensverwachting ook beperkt zou kunnen zijn. Het college is van oordeel dat bij die informatieverstrekking ook mag worden verwacht dat wordt gewezen op het onderscheid tussen de levensverwachting zonder en met aanvullende chemotherapie, aangezien aanvullende chemotherapie in een situatie als hier aan de orde mogelijk een grotere kans op een langer leven biedt. 

5.5. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat hij, voorafgaande aan het maken van de scan en dus nog voor de definitieve beslissing tot amputatie, informatie heeft verstrekt over de levensverwachting van de hond na de ingreep. Beklaagde heeft in zijn verweerschrift gesteld dat hij in het voorgesprek voor de CT-scan als algemene prognose heeft herhaald/aangestipt een periode van gemiddeld (mediaan) 3-6 maanden overleving bij amputatie alleen en een periode van 9-12 tot maximaal 24 maanden indien amputatie in combinatie met intensieve chemotherapie zou worden uitgevoerd, waarbij hij bij gebreke van onderzochte, negatief prognostische indicatoren tegen klager en echtgenote zou hebben gezegd dat er een te verwachten grotere kans bestond dat de hond tot de betere helft van deze mediaan groepen zou horen, maar dat dit geen garantie was. Beklaagde heeft in verweer ook gesteld dat het wel of niet, en zo ja wanneer inzetten van chemotherapie na herstel van de operatie verder besproken zou worden. Beklaagde heeft verder met zoveel woorden gesteld bij die uitleg de bij klager en zijn echtgenote aanwezige ruime eigen interpretatie te hebben weersproken.

5.6. Geconstateerd moet worden dat in dupliek en dus in tweede termijn beklaagde vervolgens heeft opgeworpen dat hij als zijdelings bij de behandeling betrokken dierenarts en niet zijnde de hoofdbehandelaar van de hond, niet gehouden was om informatie over de prognose te verstrekken, echter hier gaat het college aan voorbij. Nog daargelaten dat het college beklaagde niet heeft kunnen bevragen of er tussen hem en zijn collega (hoofdbehandelaar) onderling navraag, samenspraak en afstemming had plaatsgevonden over de voorlichting aan klager, geldt dat beklaagde heeft gesteld dát hij klager heeft voorgelicht, in welk kader naar het oordeel van het college dan mag worden beoordeeld of die informatie voor klager toereikend is geweest. Dit geldt temeer nu het college in de klachtzaak tussen klager en de betreffende collega van beklaagde, waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan, er niet vanuit gaat dat klager bij het consult op 26 juni 2012, noch in de daaropvolgende dagen, van de bedoelde collega dierenarts reeds alle althans voldoende relevante informatie had verkregen die nodig was om een afgewogen beslissing over het al dan niet opereren van de hond te kunnen nemen.

5.7. Tegenover hetgeen in het verweerschrift terzake de informatieverstrekking wordt vermeld, staat dat klager in de stukken en ter zitting nadrukkelijk heeft betwist dat beklaagde over de prognose en de mogelijk uiterst beperkte levensverwachting na pootamputatie heeft gesproken, waar er volgens klager door beklaagde ook in het geheel geen termijnen zouden zijn genoemd, noch zou zijn gesproken over aanvullende chemotherapie.

5.8. Het college kan niet anders dan de enorme en onbegrijpelijke discrepantie constateren tussen de stellingen over en weer. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, om hierover te worden gehoord en duidelijkheid over de feitelijke gang van zaken te verkrijgen. Bij die gelegenheid zijn alleen klager en zijn echtgenote verschenen. Beklaagde, op wiens verzoek de onderhavige procedure is voortgezet, heeft naar aanleiding van de uitnodiging schriftelijk laten weten op de voorgestelde zittingsdatum verhinderd c.q. met vakantie te zijn. Er is geen gebruik gemaakt van de in de uitnodigingsbrief geboden mogelijkheid om uitstel van de behandeling te verzoeken en de zitting naar een andere datum te verplaatsen. Hoewel klager ter zitting zeer uitdrukkelijk in zijn stellingen is blijven volharden, heeft door het college geen verdere waarheidsvinding kunnen plaatsvinden en is niet kunnen worden vastgesteld wat er voorafgaande aan en na het maken van de CT-scan al dan niet tussen partijen is gewisseld en gedeeld, waar het aan beide zijden ontbreekt aan voldoende concreet aanvullend bewijs. Een en ander brengt mee dat de klacht zal worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het College:

wijst de klacht af.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden

drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.