ECLI:NL:TDIVTC:2014:59 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/49, 2013/50

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:59
Datum uitspraak: 27-11-2014
Datum publicatie: 06-01-2015
Zaaknummer(s): 2013/49, 2013/50
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond ondergaat ovariohysterectomie en operaties terzake een navelbreuk. Nadien ontstaan (wond)complicaties en beklaagden wordt ten aanzien van enkele consulten verweten onvoldoende onderzoek te hebben verricht. Ongegrond.

X,        klaagster,

tegen

Y1,      beklaagde sub 1 (zaaknummer 2013/50),

Y2,      beklaagde sub 2 (zaaknummer 2013/49),

hierna tezamen te noemen:    beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen beide beklaagden afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden zijn directe collegae en als dierenartsen werkzaam op dezelfde praktijk.  Beklaagden hebben verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op de onderlinge verwevenheid, heeft het college besloten tot een gevoegde behandeling. De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2014 plaatsgevonden. Beide beklaagden zijn verschenen.  Klaagster is niet verschenen.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klachten aldus verstaan dat beklaagden ten aanzien van de hond van klaagster bij consulten op respectievelijk 20 en 21 januari 2013 onvoldoende onderzoek hebben verricht althans onvoldoende adequaat en onzorgvuldig hebben gehandeld. In het hierna volgende zal nog uiteen worden gezet wat iedere beklaagde afzonderlijk wordt verweten.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster met de naam XXXXX, geboren 10 november 2008.

3.2. Op 21 november 2012 is bij de hond een ovariohysterectomie uitgevoerd en heeft tevens een operatie plaatsgevonden terzake een navelbreuk. In de periode nadien hebben diverse consulten op de praktijk plaatsgevonden ter controle.

3.4. Op 17 december 2012 heeft klaagster de praktijk geconsulteerd omdat de hond bloed braakte. Bij het klinisch onderzoek, het vervolgens uitgevoerde bloedonderzoek en het maken van röntgenfoto’s met contrastvloeistof werden geen bijzonderheden vastgesteld. Blijkens de stukken zijn de verschijnselen ook weer verdwenen en heeft de hond hier nadien geen last meer van gehad.

3.5. Bij een consult op 27 december 2012 bleek dat er hechtingen niet goed waren opgelost en dat de navelbreuk niet geheel was hersteld. Er is besloten tot een hersteloperatie, die op 2 januari 2013 is uitgevoerd. Bij een consult op 4 januari 2013 wilde de hond niet lopen en bleek ze pijn te hebben. Nadat vastgesteld werd dat de operatiewond er goed uit zag, is een injectie met Metacam toegediend en er is Norocarp  voorgeschreven. Blijkens de eigen stellingen van klaagster is de hond de volgende dag hersteld.

3.6. Bij een consult op 14 januari 2013 zijn de hechtingen van de hersteloperatie verwijderd. De daarop volgende dag, op 15 januari 2013, bleek dat de wondranden van elkaar waren geweken en ontstoken waren. Besloten werd om de wond per secundam te laten genezen en 1 à 2 keer per week controle te verrichten. Om de ontsteking tegen te gaan is voor tien dagen Clavubactin in tabletvorm voorgeschreven, naast dat er een hondenkraag en een Medical Pet shirt zijn meegegeven. Op 18 januari 2013 heeft controle plaatsgevonden, waarbij is geconstateerd dat de wond er rustiger uitzag, maar dat de ontsteking nog niet volledig was verdwenen.

3.7. Op zondag 20 januari 2013 is klaagster bij beklaagde sub 1 als dienstdoend dierenarts op consult geweest, nadat klaagster in de middag telefonisch contact had opgenomen omdat de hond lusteloos was, rilde en niet at. Volgens klaagster was ook de ademhaling verhoogd en dronk en plaste de hond veel. In eerste instantie is telefonisch geadviseerd om pijnstillende medicatie toe te dienen en in de avond heeft beklaagde sub 1 de hond klinisch onderzocht en pijnstillende medicatie voorgeschreven (Norocarp).

3.8. Klaagster heeft de volgende dag, op 21 januari 2013, naar de praktijk gebeld omdat de situatie in haar visie niet was verbeterd. Klaagster is later die dag, omstreeks 17:00 uur op consult geweest bij beklaagde sub 2, die de hond heeft onderzocht en uiteindelijk heeft geadviseerd speciale voeding aan de hond te geven. Uit de stukken is gebleken dat klaagster in de avond nog telefonisch contact heeft gehad met een dienstdoende dierenarts.

3.9. Op 22 januari 2013 is klaagster voor een second opinion naar een andere dierenarts gegaan, die na algemeen klinisch onderzoek en het maken van thoraxfoto’s de diagnose pneumonie (longontsteking) heeft gesteld. De hond is met antibiotica  behandeld en in een zuurstofkooi geplaatst en in overleg met klaagster is besloten de hond gedurende de nacht op te nemen.

3.10. De volgende dag, op 23 januari 2013, heeft bij de opvolgend dierenarts verdere behandeling (infuus met o.a. antibiotica en corticosteroïden) plaatsgevonden en aan het einde van de ochtend is de hond mee naar huis gegeven. Die avond is klaagster bij deze dierenarts terug geweest voor controle. Klaagster heeft haar hond vervolgens weer mee naar huis genomen. Later die avond verslechterde de situatie plotseling en is de hond overleden. Er is geen sectie verricht.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort geschoten zijn in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat de precieze doodsoorzaak van de hond niet is komen vast te staan. In dat verband kan het college beklaagden overigens volgen in hun betoog dat op basis van de in het geding gebrachte (röntgen)foto’s niet uit te sluiten valt dat de hond ook aan een andere aandoening dan pneumonie kan zijn overleden.

5.3. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. In het hiernavolgende zal het college daarom het veterinair handelen per beklaagde afzonderlijk bespreken.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2012/50)

5.4. Als hiervoor reeds uiteen gezet hebben er op respectievelijk 21 november 2012 en 2 januari 2013 een  ovariohysterectomie en operaties terzake een navelbreuk plaatsgevonden en in de daarop volgende periode controleconsulten, mede na het ontstaan van  wondcomplicaties. Uit het klaagschrift leidt het college af dat met betrekking tot beklaagde sub 1 alleen haar veterinair handelen op 20 januari 2013 ter discussie wordt gesteld. Feitelijk zijn er door klaagster geen verwijten geformuleerd ten aanzien van de veterinaire behandeling van de hond in de voorliggende periode.

5.5. De stukken gelezen en beklaagden ter zitting gehoord hebbend is het college van oordeel dat klaagster onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat beklaagde sub 1 bij het bewuste consult veterinair nalatig heeft gehandeld, in welk kader nog het volgende wordt overwogen.

5.6. Beklaagde sub 1 werd op 20 januari 2013 als dienstdoend dierenarts in de middag telefonisch door klaagster benaderd, omdat de hond lusteloos en rillerig was, en niet at. Volgens klaagster dronk en plaste de hond ook veel en had ze ook een verhoogde ademhaling, echter is dit niet door beklaagden bevestigd. Na in eerste instantie telefonisch toediening van pijnstillende medicatie te hebben geadviseerd, heeft beklaagde sub 1 na een volgend telefonisch contact met klaagster de hond in de avond naar de praktijk laten komen en heeft klinisch onderzoek plaatsgevonden. Uit de stukken heeft het college afgeleid dat is vastgesteld dat de lichaamstemperatuur van de hond 38,6 ºC bedroeg, dat hart- en longauscultatie geen bijzonderheden opleverden, dat de slijmvliezen geen afwijkende kleur hadden en dat is geconcludeerd dat de wondheling –per secundam- goed verliep, maar voor de hond mogelijk nog pijnlijk was, hetgeen na een navelbreukoperatie niet ongewoon is. Het college acht verdedigbaar dat op basis van de beschreven klinische bevindingen de situatie niet direct als verontrustend werd ingeschat en dat beklaagde sub1 vermoedde althans niet uitsloot dat de klachten verband hielden met de voorgeschreven medicatie en het feit dat de hond nog in een herstelfase na een operatie verkeerde. Aldus ziet het college geen aanleiding om beklaagde sub 1 te verwijten dat zij niet direct verdergaand onderzoek heeft verricht en heeft besloten eerstens ontstekingsremmende en pijnstillende medicatie voor te schrijven en de situatie af te wachten. Beklaagde sub 1 heeft ter zitting nog verklaard dat klaagster is medegedeeld dat zij bij problemen terug kon komen. Aldus wordt de klacht tegen beklaagde sub 1 ongegrond verklaard.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2012/49)

5.7. Uit de stukken heeft het college begrepen dat alleen het veterinair handelen van beklaagde sub 2 tijdens het consult op 21 januari 2013 ter discussie wordt gesteld. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

5.8. Het bedoelde consult vond plaats omdat klaagster na het consult dat de vorige dag bij beklaagde sub 1 had plaatsgevonden, van mening was dat de situatie niet verbeterd was. Wat er door klaagster precies aan beklaagde sub 2 is medegedeeld is onduidelijk gebleven. Laatstgenoemde heeft betwist dat door klaagster bij dit consult is gesproken over grijsgrauw kleurend tandvlees en gesteld dat feitelijk slechts is gemeld dat de hond sloom was en niet at. Ook beklaagde sub 2 heeft de hond klinisch onderzocht en daarbij geen bijzonderheden kunnen vaststellen. In de stukken wordt vermeld dat de hond een normale ademhaling en roze slijmvliezen had, dat de CRT niet afwijkend was en dat geen sprake was van koorts. Het staat verder vast dat beklaagde sub 2 op de hoogte was van het feit dat de hond een sedert 15 januari 2013 voorgeschreven antibioticumkuur (Clavubactin) onderging en dat door zijn collega, beklaagde sub 1, een dag eerder pijnstillende medicatie (Norocarp) was voorgeschreven. Het college acht niet verwijtbaar dat ook beklaagde sub 2 op basis van zijn klinische bevindingen de situatie niet direct als verontrustend heeft ingeschat en dat hij vermoedde althans niet uitsloot dat de klachten verband hielden met de medicatie die de hond had gekregen althans de herstelfase waarin de hond na de operatie verkeerde.

5.9. In de gegeven situatie, waar de klinische bevindingen niet verontrustend waren, is er naar het oordeel van het college ook ten aanzien van beklaagde sub 2 onvoldoende grond om veterinair verwijtbaar te achten dat hij bij het bewuste consult niet direct verdergaand onderzoek heeft ingesteld en heeft volstaan met een voedingsadvies om de eetlust bij de hond op te wekken en de spijsvertering te verbeteren. In dat verband is ter zitting door beklaagden nog gewezen op het feit dat er op 17 december 2012 reeds röntgenfoto’s waren gemaakt die geen afwijkend beeld hadden aangetoond. Aldus wordt ook de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond geacht.

5.10. Tot slot en terzijde wordt overwogen dat, hoewel daar niet specifiek over is geklaagd, de patiëntenkaart vrij summier is ingevuld en wordt beklaagden gewezen op het belang van een goede en voldoende duidelijke patiëntenadministratie. Het college volstaat in deze met de meer algemene aanbeveling om dienaangaande verbeteringen voor de toekomst door te voeren.

5.11. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2013/49 en 2013/50:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.