ECLI:NL:TDIVTC:2014:58 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/47

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:58
Datum uitspraak: 27-11-2014
Datum publicatie: 06-01-2015
Zaaknummer(s): 2013/47
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Permethrin-vergiftiging bij kat na toediening van een voor honden bedoeld anti-tekenmiddel (Advantix 400). Beklaagde wordt verweten nalatig te hebben gehandeld ten aanzien van de behandeling en voorlichting. Ongegrond. 

X,                  klager,    

tegen

Y,                 beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2014. Geen van partijen is daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij met betrekking tot de behandeling van een permethrin-vergiftiging bij de kat van klager veterinair nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, een Europese Korthaar met de naam XXXXX, geboren op 5 augustus 2008.

3.2. Bij een consult op 8 april 2013 is de kat, die door de moeder van klager werd verzorgd en die avond ervoor per abuis een voor honden bedoeld anti-tekenmiddel (Advantix 400) toegediend had gekregen, aangeboden bij beklaagde, die na onderzoek concludeerde dat er sprake was van een permethrin-vergiftiging.

3.3. In de periode van 8 tot en met 12 april 2013 heeft de kat overdag in de kliniek van beklaagde verbleven, alwaar symptomatische behandeling heeft plaatsgevonden, onder andere door middel van een infuus en dwangvoeding. In deze periode is de kat in de nacht thuis door  de moeder van klager verzorgd. Uit de stukken heeft het college begrepen dat de kat na deze behandeling op of omstreeks 20 april 2013 volledig is hersteld.

3.4. Klager stelt zich op het standpunt dat er door beklaagde bij de behandeling van de kat in veterinaire zin fouten zijn gemaakt en heeft daarin aanleiding gezien om de onderhavige tuchtprocedure te entameren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. 

5.2. Met betrekking tot de verrichte diagnostiek is het college van oordeel dat, voor zover beklaagde bij zijn klinisch onderzoek bij het consult op 8 april 2013 ook heeft geconcludeerd dat er sprake was van ontstoken hoornvlies, evident is dat dit een aanvullende constatering betrof, naast de op dat moment reeds vastgestelde permethrin-vergiftiging. Het college kan beklaagde ook volgen waar hij niet uitgesloten heeft geacht dat de oogbeschadiging verband hield met de vergiftiging en dat de kat zichzelf door het missen van coördinatie in de voorpoot in het oog kon hebben gekrabd. De opvatting van klager dat beklaagde ten onrechte oogzalf heeft voorgeschreven en geen aandacht had mogen besteden aan het oogprobleem, omdat dit probleem al langer bestond en los stond van de vergiftiging, deelt het college dan ook niet althans wordt de handelswijze van beklaagde in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht.

5.3. Beklaagde wordt verder verweten de kat niet op de juiste manier te hebben behandeld, in welk kader het volgende wordt overwogen. Gebleken is dat beklaagde direct nadat hij de kat klinisch had onderzocht, telefonisch het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) heeft geraadpleegd. Tijdens dit gesprek werd beklaagde niet alleen medegedeeld dat er tegen een permethrin-vergiftiging geen antidoot beschikbaar is, maar ook dat de klachten doorgaans na enkele dagen vanzelf verdwijnen en dat tussentijds symptomatische behandeling het meest aangewezen is. Weliswaar werd beklaagde ook medegedeeld dat bij aanhoudende ernstige klachten het middel Intralipid kan worden toegepast, maar het college acht voldoende aannemelijk dat de klachten in dit geval, zoals beklaagde heeft gesteld, relatief mild waren, op grond waarvan niet verwijtbaar wordt geacht dat in eerste instantie is gekozen voor een symptomatische behandeling en observatie, waartoe de kat in dagopname heeft verbleven. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat het college geen aanwijzingen heeft om te twijfelen aan de stelling van beklaagde dat de kat alert was en geen verhoging of koorts had en dat geen sprake was van verontrustende klinische afwijkingen. 

5.4. Het college heeft uit de stukken begrepen dat met een infuusbehandeling is begonnen op de tweede dag van opname. Voor zover klager heeft betoogd dat dit direct de eerste dag reeds had dienen te gebeuren, is naar het oordeel van het college door klager onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de kat ten tijde van het eerste consult in zodanig slechte conditie verkeerde dat beklaagde kan worden verweten dat hij met de infuusbehandeling kennelijk nog een dag heeft gewacht. Het college acht voorts begrijpelijk en aanvaardbaar dat de kat gedurende de opnameperiode in de nacht thuis bij de moeder van klager verbleef, omdat er in de nacht op de kliniek geen toezicht mogelijk was. In dat verband is ook voldoende aannemelijk geworden dat de conditie van de kat stabiel genoeg was om verblijf in de nacht elders toe te staan, naast dat de kat in de thuisomgeving waarschijnlijk de minste stress zou ervaren.

5.5. Klager heeft verder als verwijt geformuleerd dat beklaagde het diergeneesmiddel Norit aan de kat had moeten toedienen. Het college deelt echter de visie van beklaagde dat voor zover de kat de permethrin al oraal zou hebben binnengekregen, op basis van het vervolgens verstreken tijdsverloop van een middel als Norit geen voordelig effect meer kon worden verwacht. Het college ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld door eerst tot toepassing van Diazepam over te gaan op het moment dat de tremoren bij de kat langer dan verwacht aanhielden. Beklaagde heeft voorts in zijn algemeenheid naar het oordeel van het college terecht aangevoerd dat medicamenteuze therapieën ook nadelige bijwerkingen en gevolgen kunnen hebben. Aldus treft beklaagde ook met betrekking tot de door hem verkozen medicamenteuze aanpak geen verwijt.

5.6. Het geheel overziend is het college van oordeel dat de veterinaire behandeling van de kat naar behoren is geweest. De behandeling is ook succesvol gebleken en heeft naar het oordeel van het college in de gegeven omstandigheden ook niet onredelijk lang geduurd. Voor het college staat ook voldoende vast dat de klachten door beklaagde zeer serieus zijn genomen, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat hij op het moment dat de klachten wat langer aanhielden, nog contact heeft opgenomen met de producent van het anti-tekenmiddel, die hem feitelijk dezelfde informatie verschafte als het NVIC, te weten dat de klachten doorgaans vanzelf weer verdwijnen en dat symptomatisch behandelen de meest aangewezen optie is.

5.7. Voor zover klager nog heeft gesteld dat er gedurende de behandeling aan hem en overige gezinsleden wisselende informatie en andere prognoses werden gegeven, kan door het college niet worden vastgesteld wat er dienaangaande precies door wie en met wie is gecommuniceerd en zijn de feiten op dit punt niet vast te stellen. Ten overvloede wordt overwogen dat naar vaste jurisprudentie niet kan worden geklaagd over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Hiervan is naar het oordeel van het college in dit geval geen sprake geweest.

5.8. Ten slotte wordt beklaagde verweten dat hij tekort is geschoten in de voorlichting over het anti-tekenmiddel. Uit de stukken heeft het college begrepen dat er in de woning van de moeder van klager naast de kat ook een hond verbleef en dat in juli 2012, derhalve geruime tijd voordat de onderhavige gebeurtenis zich heeft voorgedaan, voor beide dieren anti-tekenmiddelen zijn gekocht op de praktijk van beklaagde. Daargelaten of beklaagde in tuchtrechtelijke zin persoonlijk verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden voor de informatieverstrekking over deze producten, is door hem gesteld dat de assistentes bij de verkoop hebben gewezen op het onderscheid tussen de middelen en dat zij nadrukkelijk hebben gewaarschuwd om het voor de hond bestemde Advantix niet bij de kat toe te passen. Hiernaast geldt dat is gebleken dat de bijsluiter een duidelijke waarschuwing in dit opzicht bevat en dat een diereigenaar in deze ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. Op grond van het voorgaande voert het naar het oordeel van het college te ver om beklaagde een verwijt te maken ten aanzien van het feit dat de kat van klager per abuis een verkeerd diergeneesmiddel toegediend heeft gekregen. Overigens is gebleken dat beklaagde in de gang van zaken aanleiding heeft gezien om alle permethrin-houdende producten die vanuit zijn  praktijk worden verkocht nog eens te voorzien van een extra waarschuwingssticker, hetgeen naar het oordeel van het college te prijzen valt en aangeeft hoe serieus de kwestie door beklaagde is opgenomen. 

5.9. Het vorenstaande in aanmerking nemende is niet kunnen blijken dat beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat als volgt wordt beslist. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-van Dijk, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2014, bij afwezigheid van de voorzitter, door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.