ECLI:NL:TDIVTC:2014:57 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/37

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:57
Datum uitspraak: 27-11-2014
Datum publicatie: 06-01-2015
Zaaknummer(s): 2013/37
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Keizersnede hond. Nadien blijkt achtergebleven pup. Gegrond. Berisping.

X.,        klaagster, 

tegen

Y,         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2014. Beide partijen zijn verschenen. Beklaagde werd ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij bij het uitvoeren van een keizersnede bij de hond van klaagster nalatig heeft gehandeld, waardoor er een pup in de hond is achtergebleven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Engelse Bulldog die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 2 jaar oud en drachtig was.

3.2. Op 15 maart 2013 heeft beklaagde bij de hond een keizersnede uitgevoerd, waarbij 6 gezonde pups ter wereld werden gebracht. 

3.3. Gedurende de dagen na de keizersnede gedroeg de hond zich anders dan normaal en op enig moment signaleerde klaagster dat er ook sprake was van vochtverlies. Ongeveer een week na de keizersnede bleek de hond de pups niet meer te voeden en verloor ze veel slijm. Door klaagster werd op zaterdag 23 maart 2013 gesignaleerd dat er twee pootjes uit de vulva van de hond staken, waarna zij direct de spoeddierenarts heeft geconsulteerd. Deze constateerde dat er zich een overleden pup in de hond bevond, die vervolgens met behulp van een verlostang is verwijderd. Klaagster heeft gesteld dit veel impact op de hond heeft gehad.

3.4. Tussen partijen hebben er nadien gesprekken over het gebeurde plaatsgevonden, waarin ook de betaling van de nota en vergoeding van de kosten van het consult bij de spoeddierenarts ter sprake zijn gekomen. Bij een consult dat nadien nog plaatsvond in verband met een andere drachtige hond van klaagster, is een conflictueuze situatie en vertrouwensbreuk tussen partijen ontstaan. Klaagster verwijt beklaagde veterinair onjuist te hebben gehandeld en heeft aanleiding gezien om de onderhavige tuchtprocedure te entameren.

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie van de veterinaire tuchtcolleges niet kan worden geklaagd over de bejegening c.q. wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake, nu het door klaagster in deze geuite verwijt ziet op de communicatie nadat het vermeende nalatig handelen al had plaatsgevonden. Verder geldt dat naar vaste jurisprudentie niet kan worden geklaagd over de (hoogte van de) rekening van een dierenarts en dat het college niet treedt in het ontstane financiële geschil tussen partijen. 

5.3. Het staat vast dat beklaagde voorafgaand aan de keizersnede bij de hond geen vaginaal toucher heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft gesteld dat zij daarvan heeft afgezien omdat klaagster haar vraag of de hond al weeën had gehad ontkennend had beantwoord. Naar het oordeel van het college had beklaagde echter niet zonder meer op de juistheid van die verklaring mogen vertrouwen en had zij, gelet op de eigen verantwoordelijkheid die een dierenarts in deze als professioneel hulpverlener draagt, zelf nader onderzoek behoren in te stellen. Het uitvoeren van een vaginaal toucher door beklaagde zelf voorafgaand aan het uitvoeren van de keizersnede was in de visie van het college geïndiceerd en had meerwaarde. Dat klaagster mogelijk meer ervaring had dan de gemiddelde hondenbezitter, doet hieraan niet af.

5.4. Dan naar de vraag of beklaagde bij het uitvoeren van de keizersnede als zodanig nalatig heeft gehandeld. In verweer heeft beklaagde gesteld dat zij, nadat zij 6 gezonde pups ter wereld had gebracht, bij de moederhond de baarmoederhoornen en ook de cervix heeft nagevoeld. Het college overweegt dat bij het uitvoeren van een keizersnede van een dierenarts mag worden verwacht dat een moederhond op een zodanige manier wordt nagevoeld en gecontroleerd dat er geen pups in het dier achterblijven. Weliswaar is in het onderhavige geval niet met zekerheid vast te stellen waar de pup zich ten tijde van de keizersnede precies bevond – in of buiten de baarmoeder – en of het dier op dat moment nog in leven was, echter het enkele feit reeds dat beklaagde deze pup, die naar klaagster onbestreden heeft gesteld volgroeid was, niet heeft opgemerkt, kan naar het oordeel van het college niet anders worden gekwalificeerd dan als een vermijdbare  en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbare nalatigheid.

5.5. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde bij het uitvoeren van de keizersnede niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar als dierenarts mocht worden verwacht en is de klacht gegrond. Het college acht oplegging van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht gegrond,

geeft beklaagde hiervoor een berisping, als bedoeld in art. 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-van Dijk, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2014, bij afwezigheid van de voorzitter, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.