ECLI:NL:TDIVTC:2014:56 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/38

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:56
Datum uitspraak: 24-10-2014
Datum publicatie: 21-11-2014
Zaaknummer(s): 2013/38
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt benaderd voor second opinion en stelt bij een kat de diagnose acute hernia, echter naar het oordeel van het college lichtvaardig en onvoldoende onderbouwd. Ook voorschrijven van pijnstillende medicatie had in de rede gelegen. Gegrond, berisping.

X,      klaagster

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 september 2014. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde was niet aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, veterinair onjuist te hebben gehandeld ten aanzien van de kat van klaagster, daarin bestaande dat hij een onjuiste diagnose zou hebben gesteld en de kat onjuist zou hebben behandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Heilige Birmaan, geboren op 11 april 2007.

3.2. Op 12 december 2012 is klaagster met haar kat bij een dierenarts, niet zijnde beklaagde, geweest omdat het dier met de achterhand sleepte. Blijkens de door klaagster in het geding gebrachte verklaring constateerde deze dierenarts bij het klinisch onderzoek dat er geen reflexen waren in de achterhand, die koud aanvoelde, en dat er sprake was van een onregelmatige hartslag. De kat leek pijn te hebben en een pols werd niet gevoeld. Deze dierenarts stelde blijkens de in het geding gebrachte verklaring als diagnose “trombus vorming in de aorta of vertakkingen daarvan”. Door hem is geconstateerd dat als gevolg van een ernstige hartkwaal er bloedstolsels in de grote bloedvaten naar de achterpoten vastliepen waardoor er geen bloed meer in de achterhand kwam. Hierdoor was een op verlamming gelijkend beeld ontstaan. De betreffende dierenarts achtte in de gegeven situatie euthanasie van de kat een reële optie.

3.3. Klaagster is diezelfde dag voor een second opinion naar beklaagde gegaan. Beklaagde heeft de kat klinisch onderzocht en vastgesteld dat er sprake was van achterhandsverlamming en een beiderzijds afwezige oppervlakkige en diepe pijnreflex. Volgens beklaagde had de kat een lichte ondertemperatuur en geen afwijkend gekleurde slijmvliezen, en was de hartslag niet versneld of onregelmatig. Beklaagde stelde qua waarschijnlijkheidsdiagnose dat sprake was van een acuut herniabeeld en hij heeft de kat een injectie met het middel Voreen toegediend, waarna de kat met klaagster mee naar huis is gegeven. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag wat werd afgesproken ten aanzien van het tijdstip waarop klaagster met haar kat op de praktijk terug diende te komen.

3.4. Na thuiskomst heeft klaagster telefonisch contact gehad met beklaagde. Het college heeft begrepen dat door klaagster is verzocht om de kat op te nemen, echter met betrekking tot de precieze reden daarvoor lopen de lezingen uiteen. In ieder geval is klaagster later in de avond weer teruggegaan naar de andere dierenarts, waar zij eerder met de kat was geweest. De kat is onderweg naar deze dierenarts overleden. Er is geen sectie verricht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster,

met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover klaagster heeft gesteld of bedoeld te stellen dat zij de als gevolg van het overlijden van haar kat geleden financiële schade vergoed wenst te zien, geldt dat in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel geen schadevergoedingen kunnen worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet gebleken. 

5.3. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat zij de bevindingen van de dierenarts die zij eerder had geconsulteerd en die euthanasie een aangewezen optie achtte, heeft medegedeeld aan beklaagde. In hoeverre zij beklaagde hierover precies en nader heeft geïnformeerd is voor het college niet duidelijk geworden. De ingebrachte gedetailleerde schriftelijke verklaring van de bedoelde dierenarts is kennelijk achteraf opgemaakt althans was beklaagde bij het bewuste consult nog niet bekend. Wel staat vast dat beklaagde door klaagster is verteld en dat hij dus wist dat deze dierenarts tot euthanasie had geadviseerd, hetgeen impliceert dat door laatstgenoemde dierenarts van een zorgwekkende situatie werd uitgegaan.

5.4. Het college heeft moeten constateren dat er ten aanzien van verschillende kwesties door partijen verschillende lezingen zijn gegeven en de feiten door het college niet kunnen worden vastgesteld. Zo heeft klaagster gesteld dat beklaagde haar na het consult heeft geadviseerd om 3 keer 24 uur af te wachten en eerst daarna met de kat terug te komen voor nader onderzoek. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat hij geadviseerd heeft om de volgende ochtend terug te komen teneinde te kat door te verwijzen naar een specialistische kliniek. Ook omtrent de precieze aanleiding voor het telefonisch gesprek dat er na het consult in de avond nog tussen partijen plaatsvond bestaat onduidelijkheid. Volgens klaagster had haar kat pijn en een zware ademhaling, terwijl beklaagde heeft gesteld dat klaagster hem tijdens het telefoongesprek meedeelde dat zij een opname wilde, met name omdat ze het dier de volgende dag zelf niet naar de praktijk kon brengen, en dat klaagster hem vervolgens heeft laten weten dat haar buurvrouw de kat de volgende ochtend kon brengen. Ook op dit punt kunnen de feiten niet worden vastgesteld.

5.5. Wat wel vast staat is dat beklaagde uitging van een acuut herniabeeld en de situatie kennelijk niet zodanig ernstig heeft ingeschat dat er naast het toedienen van een injectie met Voreen, terstond anderszins ingegrepen moest worden of dat de optie tot euthanasie voorgelegd had moeten worden, ook niet na het telefoongesprek dat in de avond met klaagster had plaatsgevonden. Naar het oordeel van het college kunnen bij die inschatting vraagtekens worden geplaatst en zijn de door beklaagde in veterinair opzicht getrokken conclusies niet voldoende onderbouwd. Het mocht bij beklaagde bekend worden verondersteld dat hernia weinig bij katten voorkomt -de kat was bijv. ook niet aangereden- en beklaagde had om die reden ook meer rekening dienen te houden met de mogelijkheid van een andere onderliggende aandoening. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college verder te lichtvaardig aangenomen dat de kat geen of nauwelijks pijn had, aangezien een dergelijke conclusie niet zonder meer kan worden ontleend aan het feit dat de kat spinnend op de tafel zat. Het spinnen kan immers ook een uiting van pijn of stress zijn. Gelet hierop konden andere aandoeningen niet worden uitgesloten, waarbij bijvoorbeeld ook had kunnen worden gedacht aan trombo-embolie. In ieder geval is beklaagde naar het oordeel van het college onvoldoende onderbouwd uitgegaan van een acuut herniabeeld, ook zonder het maken van röntgenfoto’s. Verder geldt dat, ook als aangenomen wordt dat beklaagde klaagster heeft geadviseerd om met haar kat de volgende ochtend terug te komen, het college van oordeel is dat in de gegeven situatie toepassing van pijnstillende medicatie in de rede had gelegen. Niet gebleken is dat zulks is gebeurd.

5.6. Hoewel er geen sectie is verricht en de precieze doodsoorzaak van de kat niet is komen vast te staan, is het college van oordeel dat beklaagde bij het consult op 12 december 2012, mede in het licht van het euthanasieadvies dat eerder aan klaagster door een andere dierenarts was gegeven, meer onderzoek had moeten doen om te trachten een juiste diagnose te stellen, bijvoorbeeld door het maken van röntgenfoto’s, en aldus eerder te kunnen beslissen welke behandeloptie het meest in de rede lag althans of euthanasie aangewezen was. Daarnaast had naar het oordeel van het college in de rede gelegen dat er door beklaagde een patiëntenverslag was opgesteld, ondanks het feit dat het een second opinion betrof en ook als juist zou zijn dat klaagster is geadviseerd om de volgende dag terug te komen.

5.7. De conclusie is dan dat het college de klacht gegrond acht overeenkomstig hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 5.5.en 5.6. Het college acht de klacht in zoverre gegrond en het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, als omschreven in de rechtsoverwegingen 5.5 en 5.6;.

geeft beklaagde daarvoor een berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014, bij afwezigheid van de voorzitter door drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.