ECLI:NL:TDIVTC:2014:55 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/31

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:55
Datum uitspraak: 24-10-2014
Datum publicatie: 21-11-2014
Zaaknummer(s): 2013/31
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond met acuut probleem in de buik. Beklaagde wordt verweten dat zij niet heeft herkend dat het een maagtorsie betrof. Ongegrond.

X,       klager,    

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klager heeft afgezien van het indienen van een akte van repliek, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 september 2014. Beide partijen waren aanwezig. 

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, een maagtorsie bij de hond van klager niet te hebben herkend en ook anderszins niet professioneel te hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Sint Bernardhond, geboren op 16 oktober 2006.

3.2. In de avond van 26 januari 2013 signaleerde klager dat de hond zich niet goed voelde en een opgezette buik had. De vriendin van klager heeft telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de dienstdoende dierenarts, bij wie klager en zijn vriendin dezelfde avond met hun hond terecht konden.

3.3. Aangekomen op de kliniek constateerde klager dat daar verder nog niemand aanwezig was. Enkele minuten later arriveerde beklaagde, gebruikmakend van een kruk en vergezeld door haar twee eigen honden. Vervolgens heeft beklaagde de kliniek geopend en de computer opgestart om administratieve gegevens van de hond in het systeem in te voeren.

3.4. Voor het klinisch onderzoek is de hond vervolgens door klager en zijn vriendin op de behandeltafel getild. Tijdens het onderzoek heeft beklaagde geconstateerd dat de slijmvliezen lichtroze van kleur waren en de hartslag aan de hoge kant was. Tevens was de buik opgezet en was ventraal een verdikking voelbaar. Beklaagde heeft tegenover klager en zijn vriendin aangegeven dat sprake was van een acuut probleem in de buik en nader onderzoek noodzakelijk te achten.

3.5. Tussen partijen is niet in geschil dat beklaagde klager drie opties heeft voorgelegd: het maken van röntgenfoto’s, het maken van een buikechografie of een operatie. In overleg is besloten om eerst een echografie te laten maken. Omdat de hiervoor benodigde apparatuur niet in de praktijk van beklaagde beschikbaar was, diende dit onderzoek elders plaats te vinden.

3.6. Het college heeft begrepen dat klager ongeveer 20 minuten later met de hond op de andere praktijk is aangekomen voor het maken van een echografie. Daar bleek de hond, die inmiddels een aanmerkelijk dikkere buik had gekregen, bij het klinisch onderzoek duidelijke symptomen van een maagtorsie te vertonen. De dierenarts in kwestie heeft de hond na die constatering direct gepuncteerd en vervolgens besloten om geen echografie meer te maken, maar terstond tot een operatie over te gaan. Bij deze operatie is de maagtorsie succesvol verholpen, maar bleek de milt zodanig beschadigd, dat deze verwijderd moest worden. Uit de stukken is gebleken dat de hond na de operatie is hersteld.

 4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover aanmerkingen gemaakt zijn met betrekking tot het feit dat beklaagde eerst de tijd heeft genomen om de computer aan te zetten en de patiëntgegevens in te voeren, ziet het college te weinig aanleiding om daaraan een tuchtrechtelijk gevolg te moeten verbinden. Niet gebleken is dat deze handelingen onredelijk lang hebben geduurd en in dit geval het onderzoekstraject als zodanig nadelig hebben beïnvloed.

5.3. Voor zover de klacht behelst dat beklaagde bij haar onderzoek van de hond niet heeft herkend dat het om een maagtorsie ging, overweegt het college als volgt. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde in de combinatie van een niet optimale kleur van de slijmvliezen, de versnelde hartslag en de voelbare verdikking in de opgezette buik terecht aanleiding gezien om aan te nemen dat er sprake was van een acuut en ernstig probleem in de buik en dat nader onderzoek noodzakelijk was. Beklaagde heeft onder meer voorgesteld de hond direct te opereren, maar klager heeft hiervan afgezien en ervoor gekozen om eerst een echografie te laten maken. Beklaagde heeft daartoe vervolgens direct geregeld dat klager aansluitend aan het consult op een andere praktijk terecht kon. Het feit dat aldaar bij binnenkomst door de betrokken dierenarts wel direct werd vastgesteld dat het om een maagtorsie ging, is naar het oordeel van het college onvoldoende reden om beklaagde te verwijten dat zij die specifieke diagnose eerder die avond nog niet had gesteld. Bij acute buikproblemen zoals een maagtorsie, kan het klinische beeld erg snel veranderen, waardoor niet uitgesloten is dat de symptomen duidelijker waren op het moment dat de hond werd binnengebracht bij de praktijk waar nadien de echografie gemaakt zou worden. Beklaagde heeft in verweer en ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de buik van de hond adequaat heeft onderzocht door te voelen en percussie toe te passen, waarbij zij vaststelde dat de maag op dat moment niet tympanisch was. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voorts de ernst van de situatie en het spoedeisende karakter ervan juist ingeschat en hierop voortvarend gereageerd door de hond onmiddellijk door te sturen voor een echografie. Bovendien heeft zij weten te bewerkstelligen dat de hond daartoe diezelfde (zaterdag)avond nog elders terecht kon. Van veterinair onjuist handelen is naar het oordeel van het college dan ook geen sprake geweest.

5.4. Ten slotte is door klager betwijfeld of beklaagde fysiek in staat zou zijn geweest om adequate zorg te bieden aan de hond. Beklaagde liep weliswaar met behulp van een kruk en was in enige mate beperkt in haar bewegingen, maar heeft naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat deze beperkingen de veterinaire behandeling van de hond niet negatief hebben beïnvloed. Voor zover de klacht ziet op de fysieke staat en de knieblessure van beklaagde, gaat het college hier derhalve aan voorbij. Ook alle overige door klager aangevoerde verwijten terzake de professionaliteit van beklaagde, acht het college niet komen vast te staan dan wel van onvoldoende gewicht om op basis daarvan tot een gegrondverklaring van de klacht te komen.

5.5. Het vorenstaande in aanmerking nemende is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Gelet hierop wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING   

Het college:

wijst de klacht af.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014, bij afwezigheid van de voorzitter door drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.