ECLI:NL:TDIVTC:2014:52 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:52
Datum uitspraak: 24-10-2014
Datum publicatie: 21-11-2014
Zaaknummer(s): 2013/15
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat zij ten aanzien van een mank lopende hond  niet de juiste diagnose heeft gesteld en slechts medicamenteus heeft behandeld. Enige tijd later wordt bij opvolgend dierenarts bekkenfractuur en heupluxatie vastgesteld. Ongegrond.  

X,       klaagster,  

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 september 2014. Van partijen is alleen beklaagde verschenen, vergezeld door haar werkgever.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat zij ten aanzien van de hond van klaagster een onjuiste diagnose heeft gesteld, waardoor niet tijdig een juiste behandeling is ingezet 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Duitse Herder, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid, ongeveer 6 maanden oud was.

3.2. Bij een consult op 22 oktober 2012 is de hond door beklaagde onderzocht, nadat klaagster de dag daarvoor had gesignaleerd dat de hond tijdens een wandeling in het bos plotseling mank liep. Na de hond te hebben onderzocht, concludeerde beklaagde dat er vermoedelijk sprake was van een verdraaiing of verrekking. Beklaagde heeft voor een week pijnstillende medicatie voorgeschreven en klaagster geadviseerd met de hond terug te komen indien er niet spoedig verbetering zou optreden.

3.3. Nagenoeg een maand nadien, op 20 november 2012, heeft klaagster zich opnieuw met haar hond tot beklaagde gewend. Beklaagde constateerde bij dit consult dat de hond zodanig kreupel liep en de heupen zodanig pijnlijk bleken, dat klaagster werd geadviseerd om zo spoedig mogelijk röntgenfoto’s te laten maken bij een andere kliniek, omdat dit in de kliniek bij  beklaagde niet mogelijk was.

3.4. Op 23 november 2012 zijn bij een andere kliniek röntgenfoto’s gemaakt. In de overgelegde patiëntenkaart van deze kliniek staat vermeld dat aan de hand van deze foto’s een bekkenfractuur en heupluxatie aan de rechterachterpoot zijn vastgesteld. Klaagster heeft in de stukken gesteld dat de hond niet meer volledig zal herstellen. 

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat zij bij het consult op 22 oktober 2012 aan de, in de ogen van klaagster, zeer duidelijke klachten waarmee de hond werd aangeboden geen juiste diagnose heeft verbonden, enkel pijnstillende medicatie heeft voorgeschreven en heeft nagelaten om de hond verder te behandelen.

5.3. Dienaangaande overweegt het college eerstens dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de hond tijdens dit eerste consult naar behoren heeft onderzocht. Beklaagde heeft blijkens de stukken eerst gekeken naar hoe de hond liep, waarbij ze geen duidelijke kreupelheid heeft kunnen constateren. Wel had de hond een licht afwijkende gang, waarbij de rechterbil iets naar buiten werd geplaatst en de hond af en toe een beetje door de linkerachterpoot zakte. Het college acht echter verdedigbaar dat beklaagde deze iets afwijkende gang niet direct als verontrustend heeft ingeschat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze gang, die de hond ook niet leek te belemmeren, beklaagde reeds bekend was van een eerder consult op 13 augustus 2012. Beklaagde had tijdens dit eerdere consult aangegeven dat dit te maken kon hebben met de ontwikkeling van heupdysplasie en in dat kader klaagster geadviseerd om in een latere periode, wanneer de hond uitgegroeid zou zijn, röntgenfoto’s te laten maken om hierover duidelijkheid te krijgen. Tegen die achtergrond acht het college verdedigbaar en niet verwijtbaar dat beklaagde op 22 oktober 2012 geen directe aanleiding zag om te vermoeden dat de iets afwijkende en haar reeds bekende gang van de hond een gevolg was van althans verband hield met het acute mank lopen dat een dag eerder tijdens het wandelen was opgetreden, hetgeen overigens ook niet vast is komen te staan.

5.4. Bij het genoemde consult op 22 oktober 2012 heeft beklaagde bij haar klinisch onderzoek blijkens de stukken vastgesteld dat de heupen symmetrisch oogden en aanvoelden en de achterpoten bij het naar achteren strekken even lang bleken. Beide heupgewrichten leken weliswaar wat stijf, maar de passieve bewegingen waren normaal uitvoerbaar en leverden alleen ten aanzien van de linkerpoot een zeer lichte pijnreactie op. Ook bij het uitvoeren van de Ortolani-test vertoonde de hond volgens beklaagde geen enkele pijnreactie. Het feit dat deze test positief bleek te zijn, in combinatie met de mogelijkheid van ontwikkeling van heupdysplasie, was voor beklaagde wel aanleiding om klaagster nogmaals te wijzen op de mogelijkheid om in een latere periode in dat kader röntgenfoto’s te laten maken. Naar het oordeel van het college is op basis van de beschreven klinische bevindingen verdedigbaar en veterinair niet verwijtbaar geweest dat beklaagde bij het consult op 22 oktober 2012 in eerste instantie aan een verdraaiing of verrekking heeft gedacht en niet direct heeft gekozen voor het maken van röntgenfoto’s, maar eerst voor een behandeling met pijnstillende medicatie, om te bezien of dit tot verbetering zou leiden. Daarbij wordt ook betekenis toegekend aan het feit dat klaagster blijkens de stukken tijdens het consult had aangegeven dat de hond al aanmerkelijk verbeterd was ten opzichte van de dag daarvoor. Daarnaast heeft beklaagde gesteld dat er in de gang van de hond geen buiging en exorotatie van de poot te zien was, waardoor zij het zeer onwaarschijnlijk achtte dat er sprake was van heupluxatie. Dat zij de situatie zou hebben gebagatelliseerd en stellig tegenover klaagster zou hebben beweerd dat er geen sprake was van fracturen, is betwist en acht het college niet komen vast te staan. Beklaagde heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat klaagster is geadviseerd terug naar de praktijk te komen indien de hond binnen een paar dagen niet beter zou lopen. In dat verband heeft beklaagde ook gesteld dat zij bewust voor slechts 7 dagen pijnstillende medicatie heeft voorgeschreven, juist omdat zij de hond bij onvoldoende verbetering op korte termijn terug wilde zien. 

5.5. Klaagster is ongeveer een maand later, op 20 november 2012, met de hond terug naar de kliniek gekomen voor een consult. Het is het college niet duidelijk geworden waarom hiermee tot die tijd is gewacht. Gelet op het feit dat door beklaagde bij het eerdere consult slechts voor 7 dagen pijnstillende medicatie was meegegeven, neemt het college aan dat de hond in de periode gelegen tussen de twee consulten ook deels zonder pijnstilling heeft gelopen c.q. gekund. Nu de gesteldheid van de hond in deze periode kennelijk niet zodanig is geweest, dat klaagster aanleiding heeft gezien om eerder voor nader onderzoek terug te komen, waartoe door beklaagde wel was geadviseerd als de situatie niet zou verbeteren, oordeelt het college dat beklaagde in deze geen verwijt kan worden gemaakt.

5.6. Bij het consult op 20 november 2012 heeft beklaagde de hond opnieuw onderzocht. De hond had blijkens de stukken op dat moment een zwaaiende gang, waarbij hij de heupen overdreven naar lateraal bewogen en de hond nu duidelijk kreupel liep met de rechterachterpoot. Beide heupen waren stijf en pijnlijk en de hond gaf tijdens het onderzoek nadrukkelijk pijn aan door te piepen. Het college ziet onvoldoende aanleiding om aan de beschreven bevindingen van beklaagde te twijfelen, noch aan haar betoog dat er sprake was van een andere en veel ernstigere situatie dan bij het eerdere consult op 22 oktober 2012. Beklaagde heeft hier naar het oordeel van het college adequaat op gereageerd door klaagster direct nadrukkelijk te adviseren om zo spoedig mogelijk röntgenfoto’s te laten maken, zodat ook ten aanzien van dit consult niet is kunnen blijken van veterinair onjuist handelen.  Ten overvloede wordt overwogen dat toereikend bewijs ontbreekt om met zekerheid aan te kunnen nemen dat de fractuur en heupluxatie die nadien bij de opvolgend dierenarts zijn vastgesteld, al bestonden ten tijde van het eerste consult bij beklaagde, op 22 oktober 2012.

5.7. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Gelet hierop wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING 

Het college:

wijst de klacht af.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2014, bij afwezigheid van de voorzitter, door drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.