ECLI:NL:TDIVTC:2014:47 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/32

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:47
Datum uitspraak: 25-09-2014
Datum publicatie: 21-11-2014
Zaaknummer(s): 2013/32
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde voert keizersnede uit bij een hond en wordt verweten dat zij die in een onvoldoende hygiënische ruimte heeft uitgevoerd, als gevolg waarvan de moederhond en twee van de drie pups zijn overleden. Ongegrond.

X,      klaagster,  

tegen

Y.       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij bij de hond van klaagster een keizersnede heeft uitgevoerd in een niet hygiënische ruimte waarin bovendien de voor een dergelijke ingreep vereiste faciliteiten ontbraken, met als gevolg dat de moederhond daags na de operatie en nadien ook twee van de drie pups zijn overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Chihuahua, geboren op 16 februari 2006, die drachtig was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid.

3.2. In de ochtend van 1 februari 2013 heeft klaagster telefonisch contact met beklaagde  opgenomen omdat de bevalling bij de hond stagneerde. Er werd direct een afspraak gemaakt voor een consult. Na aankomst op de praktijk heeft beklaagde een anamnese afgenomen en de hond klinisch onderzocht. Omdat bleek dat de partus al enkele uren gaande was, terwijl er bij vaginaal onderzoek in het bekken niets te voelen was en de hond in een goede conditie verkeerde, is besloten een keizersnede uit te voeren, waarbij drie levende pups ter wereld zijn gekomen. Na het ontwaken uit de narcose zijn de moederhond en de pups met klaagster mee naar huis gegaan. Om de melkgift te stimuleren heeft beklaagde Oxytocine  meegegeven. Hiernaast is aan klaagster gemeld bij eventuele problemen direct contact op te nemen. 

3.3. Klaagster heeft ter zitting gesteld dat zij in de loop van de middag telefonisch contact met beklaagde heeft opgenomen omdat de moederhond braakte, rilde en niet kon staan en dat beklaagde toen het advies heeft gegeven om de hond suikerwater toe te dienen. Beklaagde heeft desgevraagd echter verklaard dat zij zich dit telefonisch contact, dat ook niet op de patiëntenkaart staat vermeld, niet kan herinneren. Vast staat wel dat klaagster in de nacht van 2 februari 2013 telefonisch contact met beklaagde heeft opgenomen omdat het niet goed ging met de moederhond. Beklaagde heeft aangegeven dat de hond direct kon komen, echter nog voor aankomst op de praktijk is het dier overleden.

3.4. Omdat klaagster de pups na het overlijden van de moederhond niet met de fles wilde voeden, heeft beklaagde binnen haar cliëntenbestand gezocht naar een teef waar de pups van gespeend konden worden. Er is een teef gevonden, waar de pups gedurende een week bij hebben gedronken. Op of omstreeks 8 februari 2013 is de teef aan haar eigenaar teruggegeven omdat het dier geen melk meer gaf. Klaagster heeft vervolgens zelf nog een andere teef gevonden om de pups te zogen. Het college heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat enkele dagen nadien twee van de drie pups zijn overleden.    

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de moederhond en pups in kwestie. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat zij de keizersnede heeft uitgevoerd in een rommelige en onhygiënische ruimte van haar woning c.q. boerderij.

5.2. Uit de stukken en uit hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard, is gebleken dat zij ten tijde van de behandeling van de hond van klaagster het plan had om een deel van de aan haar woonhuis vastzittende boerderij te verbouwen tot praktijkruimte, met daarin ook een aparte operatiekamer en dat zij in afwachting van een uitspraak van de Raad van State over een wijziging van het bestemmingsplan tijdelijk praktijk hield in een ruimte waarin niet alleen de consulten werden gehouden maar ook alle behandelingen en operaties werden uitgevoerd.

5.3. Vaststaat dat de sectio in de hiervoor bedoelde ruimte is uitgevoerd en het college heeft uit de stukken begrepen dat de pups na hun geboorte kennelijk in de huiskamer zijn opgevangen. Volgens beklaagde waren de vloer, de wanden en het plafond van de behandelruimte vlak afgesmeerd en schoon en zijn alle gangbare hygiënische maatregelen in acht genomen. Beklaagde heeft ook gesteld dat in die ruimte een operatietafel en sterilisatieapparatuur aanwezig waren en dat bij operaties gebruik is gemaakt van steriele handschoenen en afdekdoeken, evenals van nieuw vicryl om te hechten. Onbestreden is verder gebleven dat de hond voor de sectio in een goede conditie verkeerde en dat zich zowel tijdens als direct na de operatie geen complicaties hebben voorgedaan en dat de hond en de pups met klaagster mee naar huis zijn gegaan nadat de moederhond uit de narcose was ontwaakt.

5.4. Hoewel het college van oordeel is dat een praktijkvoering als hiervoor beschreven zeker niet ideaal is, zijn er geen concrete aanwijzingen gebleken en ontbreekt het aan toereikend bewijs om aan te kunnen nemen dat beklaagde bij de operatie van de hond onvoldoende hygiëne in acht zou hebben genomen en niet steriel zou hebben gewerkt. Ook anderszins kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde debet is geweest aan of verantwoordelijk kan worden gehouden voor het overlijden van de moederhond. Bij gebreke van duidelijkheid omtrent de precieze doodsoorzaak kan dus geen causaal verband worden aangenomen tussen de ruimtelijke omstandigheden waaronder de sectio is uitgevoerd en het overlijden van de moederhond, waar ook enige tijd tussen heeft gezeten. Eenzelfde onduidelijkheid geldt in wezen ook ten aanzien van het overlijden van de pups, die volgens beklaagde bij het vertrek uit de praktijk normaal bij net geboren pups passend en niet afwijkend gedrag vertoonden. Na het overlijden van de moederhond zijn de pups door een andere teef gezoogd, waar ze blijkens de stukken een week goed hebben gedronken en niet is gesteld of gebleken dat zich gedurende die week complicaties hebben voorgedaan. Vervolgens zijn de pups nog enige dagen bij weer een andere teef gezoogd. Gelet op de verstreken tijdspanne en nu niet is gebleken  van tussentijdse complicaties, kan ook terzake het overlijden van de pups geen oorzakelijk verband worden aangenomen met de omstandigheden waaronder ze na hun geboorte zijn opgevangen.

5.5. De conclusie is dan dat niet is komen vast te staan dat de moederhond en pups door nalatig veterinair handelen van beklaagde zijn overleden en is ook anderszins niet kunnen blijken van een tekortschieten dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel zou rechtvaardigen. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden

drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.