ECLI:NL:TDIVTC:2014:39 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/24

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:39
Datum uitspraak: 31-07-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 2013/24
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Zieke moederhond wordt bij dierenarts aangeboden door oppas en eigenaar kan niet worden bereikt. In casu niet verwijtbaar dat hond zonder toestemming van de eigenaar is onderzocht en behandeld. Ook behandeling pups was  geïndiceerd.

X,      klaagster,  

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Alleen beklaagde is daarbij verschenen. Klaagster heeft, zonder voorafgaand bericht of afzegging, ter zitting verstek laten gaan.

2. DE KLACHT

De klacht komt er in de kern op neer dat beklaagde wordt verweten dat zij zonder toestemming van klaagster met betrekking tot haar hond (nader) onderzoek heeft verricht en een ontwormmiddel ten behoeve van de pups van de hond heeft voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Norfolk Terriër met de naam XXXXX, geboren op 1 mei 2009. De hond was op 11 december 2012 van zes pups bevallen.

3.2. Op 16 januari 2013 is de hond bij beklaagde op consult aangeboden. Dit gebeurde door de oppas, die te kennen gaf dat klaagster, eigenaresse van de hond, op dat moment vanwege een meerdaagse cursus buitenshuis afwezig was en dat geen contact met haar kon worden verkregen. Uit de stukken althans het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde de eigen dierenarts van de oppas was.

3.3. De reden dat de oppas beklaagde op 16 januari 2013 heeft geconsulteerd was gelegen in het feit dat de moederhond erg sloom was, niet wilde eten en niet toestond dat de pups bij haar dronken. Beklaagde heeft klinisch onderzoek verricht en daarbij vastgesteld dat de hond apathisch was en last had van dunne, bloederige diarree. In de patiëntenkaart wordt onder meer vermeld dat de slijmvliezen bleekroze kleurden, dat de hond een lichaamstemperatuur had van 38.8°Celsius en dat sprake was van een afwijkend CRT gehalte. Blijkens de stukken dacht beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose aan een infectie, endometritis of gastro-enteritis, maar kon ook een Giardia-infectie niet worden uitgesloten.

3.4. Beklaagde heeft na overleg en met instemming van de oppas een algemeen bloedonderzoek verricht en een Giardia-test uitgevoerd. De Giardia-test bleek negatief, echter kwam uit het bloedonderzoek een ontstekingsbeeld naar voren kwam. Beklaagde heeft de hond vervolgens injecties met Dexadreson, Emeprid en Marbocyl toegediend en aan de oppas geadviseerd de hond speciaal licht verteerbare voeding –Convalescense support- te geven. Daarnaast heeft zij met betrekking tot de pups het ontwormmiddel Milbemax  voorgeschreven.

3.5. Uit de in het geding gebrachte tussen partijen gevoerde correspondentie heeft het college begrepen dat beklaagde niet zozeer kwalijk wordt genomen dat zij ten aanzien van de diarreeverschijnselen bij de moederhond een behandeling heeft ingesteld, maar wel dat zij zonder overleg met en toestemming van klaagster verder onderzoek heeft verricht en met betrekking tot de pups een ontwormmiddel heeft voorgeschreven, hetgeen naar de mening van klaagster onnodige kosten heeft meegebracht.

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat klachten omtrent de (hoogte van) de rekening van een dierenarts naar vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en dat daarover niet kan worden geklaagd. Bijzondere omstandigheden om daar in het onderhavige geval vanaf te wijken, zijn naar het oordeel van het college niet aan de orde.

5.3. De meest verstrekkende vraag die het college heeft te beantwoorden is of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de moederhond zonder toestemming van klaagster verder te onderzoeken en een ontwormbehandeling voor de pups in te stellen. Daaromtrent overweegt het college als volgt.

5.4. Het staat vast dat klaagster op het moment dat het hier bedoelde consult plaatsvond buitenshuis verbleef voor een meerdaagse cursus en dat zij de zorg voor haar hond met pups had toevertrouwd aan een oppas, die daarmee houder van de hond werd en met de zorg over de hond was belast. Overeenkomstig hetgeen door het Veterinair Beroepscollege in uitspraak nummer VB 09/06 is overwogen, geldt ten algemene dat de dierenarts wiens hulp wordt ingeroepen door de houder van een dier, er van uit mag gaan dat die houder bevoegd is beslissingen over dat dier te nemen. In zodanig geval is de dierenarts niet gehouden de eigenaar te raadplegen alvorens een dier te onderzoeken of te behandelen. Omstandigheden op grond waarvan in de onderhavige zaak anders zou moeten worden geoordeeld zijn naar het oordeel van het college niet gebleken. Ook de stelling van klaagster dat het voorgaande alleen in levensbedreigende situaties zou opgaan deelt het college niet en volgt ook niet uit de bedoelde uitspraak van het Veterinair Beroepscollege. Aldus is het college van oordeel dat in casu tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is geweest dat beklaagde zonder de toestemming van klaagster onderzoek heeft verricht en behandelingen heeft ingesteld. Ten overvloede wordt overwogen dat door beklaagde is gesteld dat er door de oppas  voorafgaande aan het consult tevergeefs pogingen waren ondernomen om met klaagster contact te krijgen.

5.5. Vervolgens is het wel de vraag of beklaagde onnodige onderzoeken en behandelingen heeft ingesteld. Voor zover klaagster vraagtekens heeft geplaatst bij de noodzaak van het verrichte bloedonderzoek en de Giardia-test, volgt het college klaagster hierin echter niet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de hond met serieus te nemen ziekteverschijnselen werd aangeboden. Uit de patiëntenkaart volgt dat er sprake was van een zieke slome moederhond met bloederige diarree, die niet toestond dat de pups, die nog geen 5 weken oud waren, bij haar dronken. Het college kan beklaagde verder volgen waar zij op basis van haar klinisch onderzoek differentiaal diagnostisch aan een infectie,  endometritis of gastro-enteritis dacht, maar dat zij ook een Giardia-infectie niet kon uitsluiten. Gelet op de eventuele nadelige gevolgen daarvan, ook in de zin van besmetting van de pups en om een duidelijke diagnose en passende behandeling in te kunnen stellen, heeft beklaagde naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist gehandeld door -met instemming van de oppas- een algemeen bloedonderzoek en een Giardia-test uit te voeren, hetgeen in de gegeven omstandigheden geïndiceerd kon worden geacht. De vervolgens toegepaste medicamenteuze behandeling ten aanzien van de moederhond sloot aan bij de onderzoeksresultaten.

5.6. Aangezien bij pups frequent worminfecties kunnen voorkomen en de oppas niet wist of de pups al waren ontwormd, terwijl de moederhond diarree had, acht het college verder begrijpelijk en ook aanvaardbaar dat beklaagde uit voorzorg c.q. ter voorkoming van het ontstaan van een darminfectie tot ontworming van de pups heeft besloten, waar zij niet onterecht heeft gesteld dat een flotatie-faecesonderzoek op wormeieren de nodige tijd in beslag zou hebben genomen en de uitkomsten ervan niet zonder meer betrouwbaar zijn, naast overigens dat is gebleken dat bewust is gekozen voor het gebruik van Milbemax, zijnde een snel en breedwerkend ontwormmiddel.  Ook ten aanzien van het ontwormen van de pups ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld en dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Gelet op het vorenstaande zal als volgt worden beslist.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.