ECLI:NL:TDIVTC:2014:38 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:38
Datum uitspraak: 31-07-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 2013/19
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gecombineerd gebruik van NSAID’s en corticosteroïden niet zonder gevaar en in beginsel niet gewenst. In het onderhavige geval verwijtbaar. Waarschuwing.

X,       klaagster

tegen

Y,       beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht en het verweerschrift. Klaagster heeft afgezien van het indienen van een akte van repliek, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 mei 2014. Klaagster was hierbij aanwezig, vergezeld door haar gemachtigde. Beklaagde was eveneens aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij met betrekking tot de hond van klaagster een onjuiste combinatie van medicijnen heeft voorgeschreven met als gevolg dat de hond onder meer suikerziekte heeft gekregen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Pitbull, geboren op 30 maart 2002.

3.2. Op woensdag 11 januari 2012 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden omdat de hond een ontstoken teen had en omdat ze, als gevolg van een glijpartij, last had van haar heup en gewrichten en niet goed liep. Beklaagde stelde bij zijn klinisch onderzoek ataxie aan het onderlijf van de hond vast en constateerde bij controle van de achterpoten dat de ‘dubbeltreden-proef’ positief was. In de stukken wordt vermeld dat beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose aan hernia-achtige verschijnselen dacht. Er is een injectie met Dexamethason (corticosteroïd) toegediend en een kuur met Cortaphen Forte (NSAID) voorgeschreven. Daarnaast heeft beklaagde het middel Ceferal voorgeschreven terzake de ontstoken teen.

3.3. Op dinsdag 17 januari 2012 is klaagster met de hond bij beklaagde geweest voor controle. Daarbij bleek nog immer sprake van ataxie aan het onderlijf en bleek nu ten aanzien van de linker achterpoot de ‘dubbel treden-proef’ nog steeds positief. De hond bleek in de tussentijd af te zijn gevallen en last te hebben gekregen van braakaanvallen, slechter eten en veel drinken en plassen. Beklaagde heeft de medicamenteuze behandeling gewijzigd en besloten een verhoogde dosering Dexamethason (corticosteroïd) in combinatie met Metacam (NSAID) voor te schrijven. Beklaagde heeft klaagster gemeld dat, indien er geen verbetering op zou treden, er röntgenfoto’s zouden worden gemaakt, alsmede dat bloedonderzoek zou moeten worden uitgevoerd.

3.4. Op vrijdag 20 januari 2012 heeft klaagster telefonisch aan beklaagde gemeld dat de toestand van haar hond verslechterde. Beklaagde heeft klaagster doorverwezen naar een andere dierenartsenpraktijk voor nader onderzoek. Daar heeft de hond na onderzoek een antibraakmiddel toegediend gekregen, is de behandeling met Dexamethason tabletten gestopt en de behandeling met Metacam voortgezet. Op 23 februari 2012 heeft klaagster telefonisch contact gehad met beklaagde en aangegeven dat door de opvolgende dierenartsenpraktijk suikerziekte bij haar hond was geconstateerd. Uit de stukken heeft het college begrepen dat de hond, in verband met baarmoederklachten en regulering van de suikerziekte, is gesteriliseerd.

3.5. Uit de stukken blijkt dat in de periode nadien de gezondheidssituatie van de hond is verslechterd en dat het dier op 23 oktober 2012 is geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat een van de in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunten is dat in beginsel door het college in beginsel geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om in het onderhavige geval van dit uitgangpunt af te wijken, zijn hier naar het oordeel van het college niet aan de orde.

5.3. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde de combinatie van medicatie en met name de verhoogde dosis aan corticosteroïden niet had mogen voorschrijven, kan naar het oordeel van het college niet met absolute zekerheid het door klaagster vermeende oorzakelijk verband tussen de toegepaste medicatie en de nadien geconstateerde suikerziekte worden aangenomen. Weliswaar is van de zijde van klager niet onterecht geopperd dat een teveel aan corticosteroïden een risicofactor voor het ontstaan van suikerziekte vormt en bleek de Cushingtest bij de opvolgend dierenarts negatief, echter blijft de mogelijkheid open en is niet uitgesloten dat de hond bijvoorbeeld al voor de door beklaagde ingestelde behandeling ongemerkt aan suikerziekte leed. Het vorenstaande neemt niet weg dat door het college zal dienen te worden beoordeeld of beklaagde terzake de door hem ingestelde behandeling een tuchtrechtelijk verwijt treft, waartoe het volgende wordt overwogen.

5.4. Uit de stukken en hetgeen beklaagde tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard kan worden afgeleid dat hij bij het consult op 11 januari 2012 dacht aan hernia-achtige verschijnselen c.q. een inklemming van zenuwen en dat het zijn intentie was om medicatie voor te schrijven ter vermindering van de zwelling. Om die reden is er door beklaagde voor gekozen om de hond een injectie met Dexamethason toe te dienen en een kuur met Cortaphen Forte voor te schrijven.

5.5. Beklaagde heeft in zijn verweer erkend dat klaagster hem bij het consult op 17 januari 2012 heeft gewezen op het feit dat haar hond na het consult op 11 januari 2012 was afgevallen en  last had gekregen van braakaanvallen, naast dat de hond slechter at en veel dronk en plaste. Beklaagde heeft bij dit consult besloten een hogere corticosteroïden dosering (Dexamethason) tezamen met een andere pijnstillend middel (Metacam, NSAID) voor te schrijven. Uit de stukken althans het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat beklaagde met name voor deze combinatie heeft gekozen om de pijn weg te nemen en dat uit het overig neurologisch en het algemeen onderzoek bij beide consulten geen bijzonderheden naar voren waren gekomen.

5.6.  Het college overweegt dat naar algemeen veterinair inzicht het gelijktijdig gebruik van NSAID’s en corticosteroiden niet zonder gevaar en in beginsel niet gewenst is, vanwege de verhoogde kans op nadelige neveneffecten, zoals problemen met betrekking tot het maagdarmstelsel, die zich onder meer kunnen uiten in braakklachten en diarree. Het vorenstaande brengt in de visie van het college mee dat een gecombineerde toepassing van de genoemde diergeneesmiddelen zoveel als mogelijk dient te worden vermeden. Waar in uitzonderingsgevallen een eenmalige kortdurende inzet van een corticosteroïd naast een NSAID mogelijk nog verdedigbaar zou kunnen zijn (bijv. om een heftige ontstekingsreactie elders in het lichaam snel te onderdrukken), zijn in het onderwerpelijke geval door beklaagde geen valide argumenten aangevoerd op grond waarvan het gecombineerd gebruik en het ook in tweede instantie voorschrijven van een combinatie van bedoelde diergeneesmiddelen gerechtvaardigd zou zijn, een en ander los van de intentie van beklaagde om bij onvoldoende verbetering van de klachten nadien nog röntgen- en bloedonderzoek te verrichten.

5.7.  Bij het consult op 17 januari 2012 bleek niet alleen dat er geen of onvoldoende verbetering was opgetreden terzake de verlamming en de kreupelheid, maar bovendien dat er nadelige en serieus te nemen nevenverschijnselen waren ontstaan in de vorm van braken, diarree, veel drinken en veel plassen.  Door ondanks deze bijverschijnselen, die naar het oordeel van het college zeer wel het gevolg konden zijn van het gecombineerd gebruik van corticosteroïden en  NSAID’s,  wederom een dergelijke combinatie van medicijnen voor te schrijven –bovendien met een verhoogde dosering cortosinen- heeft beklaagde niet de zorgvuldigheid en terughoudendheid betracht die van hem in deze had mogen worden verwacht. Het college acht de klacht in zoverre gegrond en het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond.

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.