ECLI:NL:TDIVTC:2014:37 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/155, 156

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:37
Datum uitspraak: 31-07-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 2012/155, 156
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagden wordt verweten nalatig te hebben gehandeld ten aanzien van een  kat die niet wilde eten en drinken. Ten aanzien van een van de twee dierenartsen gegrond, die nadrukkelijk een vervolgafspraak had behoren te maken. Volgt waarschuwing.

X,        klager

tegen

Y1,        beklaagde sub 1

Y2,        beklaagde sub 2

Hierna tezamen te noemen     beklaagden

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen beide beklaagden afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en gelet op de onderlinge verwevenheid heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 22 mei 2014 heeft plaatsgevonden. Klager is daarbij verschenen. Van de zijde van beklaagden is beklaagde sub 1 verschenen en namens beklaagde sub 2 is zijn gemachtigde verschenen. 

2. DE KLACHT

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden nalatig hebben gehandeld met betrekking tot de hulpverlening aan de kat van klager. In het hierna volgende zal nog uiteen worden gezet wat klager iedere beklaagde afzonderlijk verwijt.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europees Korthaar met de naam XXXXX, geboren 1 februari 2004.

3.2. Op zaterdag 7 juli 2012 omstreeks 7:15 uur in de ochtend heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagden en met beklaagde sub 1 gesproken. Klager heeft gesteld dat daarbij door hem is aangegeven dat zijn kat sinds donderdagavond niet meer gegeten en gedronken had, traag liep,  kermde en inmiddels onder het bed was gekropen. Beklaagde sub 1 heeft klager op basis van het gesprek verwezen naar het spreekuur enkele uren nadien, tussen 10:00 en 12:00 uur in de ochtend.

3.3. Klager is die ochtend met zijn kat op het spreekuur geweest, waarbij beklaagde sub 2 als behandelend dierenarts betrokken was. In de patiëntenkaart staat genoteerd dat de kat mogelijk had gebraakt en dat sprake was van anorexie, naast dat de kat niet dronk. De kat had een lichaamstemperatuur van 38,2 ºC en beklaagde sub 2 heeft de turgor beoordeeld en de buik gepalpeerd, die leeg bleek te zijn. Beklaagde sub 2 dacht blijkens de stukken qua waarschijnlijkheidsdiagnose aan mogelijke gastritis of indigestie en heeft een injectie met Emeprid en Novacam toegediend alsmede Metacam voorgeschreven.

3.4. Op maandag 9 juli 2012 is klager wederom bij beklaagde sub 2 op consult geweest omdat het dier erg ziek was. De kat at en dronk niet en had gebraakt. Uit de stukken leidt het college af dat de kat niet kon staan en een lichaamstemperatuur had van 36 ºC. Er is bloed afgenomen voor onderzoek, waaruit een verhoogd Kreatinine en Ureumgehalte naar voren kwam en er werd nierinsufficiënte vastgesteld. De kat is vervolgens opgenomen en heeft zuurstof toegediend gekregen, naast subcutaan fysiologisch zout en een injectie met Novacam. Beklaagde heeft daarnaast Fortekor in tabletvorm voorgeschreven. Het behandeltraject heeft niet kunnen voorkomen dat de kat die middag, omstreeks 16:00 uur is komen te overlijden. Er is geen sectie verricht.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort geschoten zijn in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken, hetgeen meebrengt dat zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor diergeneeskundige handelingen die door collegae zijn uitgevoerd. Het college zal daarom de klachten per beklaagde afzonderlijk bespreken.

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2012/155)

5.3. Beklaagde sub 1 wordt verweten onderzoek en behandeling van de kat te hebben geweigerd. Het college overweegt hieromtrent als volgt.

5.4. Door beklaagde sub 1 is gesteld dat zij op 7 juli 2012 rond 7:15 uur in de ochtend tijdens het telefoongesprek met klager een inschatting heeft gemaakt omtrent het spoedeisende karakter van de melding. Volgens beklaagde sub 1 is haar daarbij gebleken dat de klachten al langer speelden en dat er de laatste uren geen verslechtering in de situatie was opgetreden. Op basis van de verkregen informatie heeft beklaagde sub 1 geconcludeerd dat het verantwoord was om de kat later diezelfde ochtend tussen 10:00  en 12:00  op het spreekuur langs te laten komen en dat onderzoek nog enig uitstel kon velen. Het college gaat er hiernaast tevens vanuit dat is aangeboden dat klager opnieuw kon bellen en eerder langs kon komen als het slechter ging en hij het niet vertrouwde, hetgeen door klager ter zitting desgevraagd is bevestigd. Op basis van het voorgaande ziet het college onvoldoende grond om te concluderen dat sprake zou zijn geweest van een weigering om de kat te onderzoeken of te behandelen en dat beklaagde sub 1 veterinair onjuist en nalatig zou hebben gehandeld, zodat de klacht jegens haar ongegrond wordt verklaard.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2012/156)

5.5. Beklaagde sub 2 wordt, samengevat, verweten dat hij bij het consult op zaterdag 7 juli 2012 onvoldoende onderzoek heeft verricht, van een verkeerde diagnose is uitgegaan en een onjuiste en te late behandeling heeft ingesteld, naast dat hij klager met de kat zonder vervolgafspraak en verdere informatie na het consult naar huis heeft laten gaan. 

5.6. Uit de patiëntenkaart blijkt dat bij het consult op 7 juli 2012 de lichaamstemperatuur van de kat is opgenomen (38,2 °C), de buik is bevoeld en dat de turgor is  gecontroleerd. Voor zover beklaagde sub 2 in verweer heeft gesteld dat hij zich niet kan herinneren dat bij dit consult door klager is verteld dat de kat al enkele dagen niet at en dronk en traag liep, geldt dat in de patiëntenkaart terzake het consult in ieder geval melding wordt gemaakt van anorexie en niet drinken. Hoewel het college niet direct aanleiding ziet om verwijtbaar te achten dat beklaagde sub 2 bij dat eerste consult qua waarschijnlijkheidsdiagnose dacht aan gastritis of indigestie en dat eerstens een symptomatische behandeling is ingesteld, plaatst het college wel kanttekeningen bij de verkozen medicatie, alsook bij de monitoring van het behandeltraject.

5.7.  Eerstens wordt overwogen dat, in een situatie waarin een maagdarmprobleem als waarschijnlijkheidsdiagnose wordt gesteld, het naar het oordeel van het college niet geïndiceerd en niet zonder risico's is om Metacam voor te schrijven.  De keuze van beklaagde om zowel Emperid als Metacam voor te schrijven was in de visie van het college ook niet logisch. Verder geldt dat bij een ingestelde behandeling op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose het zaak is om het effect van de therapie te controleren, hetgeen eens temeer geldt bij een kat die niet wil eten en drinken. Er op basis van de patiëntenkaart vanuit gaande dat beklaagde bekend was met deze symptomen bij de kat, had het in de rede gelegen om op zaterdag 7 juli 2012 nadrukkelijk een vervolgconsult voor de volgende dag af te spreken en heeft beklaagde sub 2 het initiatief daartoe naar het oordeel van het college ten onrechte en te zeer aan klager overgelaten. Er was immers nog geen definitieve diagnose gesteld en beklaagde sub 2 wist feitelijk dus nog niet wat de kat mankeerde, terwijl hem wél bekend was dat de kat niet of nauwelijks at en niet dronk. Aangezien ten aanzien van dergelijke symptomen snel verbetering dient op te treden, omdat deze ook op een ernstig onderliggend ziektebeeld kunnen duiden, had van beklaagde sub 2 mogen worden verwacht om zelf een concreet tijdstip voor de volgende dag af te spreken voor controle en eventueel nader onderzoek. Hieraan doet niet af dat de kat volgens beklaagde sub 2 tijdens het consult geen zieke indruk maakte.  Weliswaar staat in de patiëntenkaart bij het consult van 7 juli 2012 genoteerd “morgen herhalen”, echter uit de stukken althans het verhandelde ter zitting is gebleken dat met de notitie is bedoeld dat klager met zijn kat de volgende dag kon terugkomen als het niet beter zou gaan, hetgeen in de geschetste omstandigheden naar het oordeel van het college te vrijblijvend is geweest en waarmee de regie over de zorg voor de kat niet in eigen hand is gehouden. Het college acht de klacht tegen beklaagde sub 2 in zoverre gegrond, waarbij na te melden maatregel passend en geboden wordt geacht.

5.8. Ten aanzien van het consult op 9 juli 2012 geldt dat er bloedonderzoek is uitgevoerd, waaruit bleek dat er sprake was van verhoogde Kreatinine en Ureumwaarden en nierinsufficiëntie en heeft beklaagde sub 2 verder een op zichzelf passende behandeling ingesteld (zuurstof, fysiologisch zout en antibiotica). Met de aantekening dat dit consult door klager werd geïnitieerd en het aanleggen van een intraveneus infuus de voorkeur had gehad, is ten aanzien van dit consult naar het oordeel van het college niet gebleken dat beklaagde sub 2 veterinair onjuist heeft gehandeld.

5.9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht, voor zover deze op het diergeneeskundig handelen van beklaagde sub 1 betrekking heeft, ongegrond;

verklaart de klacht tegen beklaagde sub 2 gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.7 omschreven;

geeft beklaagde sub 2 hiervoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.