ECLI:NL:TDIVTC:2014:36 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/152

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:36
Datum uitspraak: 31-07-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 2012/152
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Paard komt met voorbeen klem te zitten tussen spijlen in een stal en raakt dermate gewond dat het moet worden geëuthanaseerd. Beklaagde wordt verweten dat er onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen.  Paard is echter op dermate uitzonderlijke wijze en zodanige hoogte met het been vast komen te zitten, dat in redelijkheid moet worden aangenomen dat een dergelijk ongeluk niet voorzienbaar was. 

X,                 klaagster,    

tegen

Y,                    beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op het paard van klaagster, dat in verband met een beenwond op de kliniek van beklaagde was opgenomen. Beklaagde wordt verweten dat er onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen en dat er onvoldoende toezicht is gehouden met als gevolg dat het paard een beenbreuk heeft opgelopen en moest worden geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het paard van klaagster, een merrie, geboren op 9 april 2011.

3.2. Op 23 juni 2012 is het paard bij de kliniek waar beklaagde werkzaam is aangeboden in verband met een (24/48 uur oude) wond aan het rechter achterbeen.  Het paard is na aankomst op de kliniek onder sedatie onderzocht, waarbij door beklaagde werd vastgesteld dat sprake was van een verwonding met traumatische septische tenosynovitis. Het wondgebied is behandeld en er is een medicatie (antibiotica en NSAID) ingezet, waarna het paard ter verdere verzorging en herstel is ondergebracht in een individuele hengstenbox in de stalruimte waar ook andere paarden in een dergelijke box verbleven, zonder dat fysiek contact tussen de paarden onderling mogelijk was. Het college heeft uit de stukken begrepen dat het in de bedoeling lag dat het paard ongeveer 10 dagen in opname zou blijven.

3.3. In de ochtend van 25 juni 2012 is geconstateerd dat het paard met de kootholte van het linker voorbeen klem was komen te zitten tussen de bovenstang en het voorhek van de box en daarbij een verwonding van het kroongewricht van dat been met een ruptuur van het kapsel en de gewrichtsbanden had opgelopen. Direct na dit voorval is contact opgenomen met klaagster en is met haar de infauste prognose van het trauma besproken en besloten tot euthanasie.

3.4. Klaagster stelt zich op het standpunt dat het ongeluk voorkomen had kunnen worden en dat er onvoldoende toezicht is geweest en onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen.

 4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht geen klacht kan worden ingediend tegen een dierenartsenpraktijk als zodanig. Het college gaat er op basis van de stukken vanuit dat beklaagde de verantwoordelijk dierenarts ten aanzien van de behandeling van het paard is geweest, zodat beoordeeld dient te worden of hij in de zorgverlening jegens het paard tekort is geschoten. Naar de kern genomen gaat het daarbij om de vraag of er door beklaagde voldoende is ondernomen en of er voldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen ter voorkoming van het ongeluk. 

5.2. Klaagster heeft onder meer gesteld dat beklaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het paard een afstammeling was van de hengst “Jazz”, die bekend staat om zijn moeilijke en temperamentvolle karakter, naast dat het paard van klaagster een jaarling was die nog nooit eerder alleen op stal had gestaan. Klaagster heeft met zoveel woorden gesteld dat tegen die achtergrond het paard in een isolatiebox zonder extern geluid en visueel contact met andere dieren had behoren te worden geplaatst en/of extra had kunnen worden verdoofd en dat er tijdens het verblijf voorts onvoldoende toezicht is gehouden.

5.3. Uit de stukken en uit hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard, is voldoende aannemelijk geworden dat op zaterdag 23 juni 2012 kort na de aankomst op de kliniek sedatie van het paard heeft plaatsgevonden om een veilige en goede eerste inspectie en behandeling van de beenwond mogelijk te maken. Het enkele feit dat het paard een nakomeling was van door klaagster genoemde hengst die bekend stond om zijn moeilijke karakter, betekent naar het oordeel van het college nog niet dat dit per definitie ook voor de merrie van klaagster gold en dat in verband met de afstamming extra maatregelen hadden behoren te worden getroffen althans dat het paard anders had behoren te worden gehuisvest, hetgeen tevens geldt met betrekking tot de stelling dat het paard nog nimmer eerder individueel gestald was geweest. Het college heeft begrepen dat het paard eerstens in een afgeschermde box naast een volwassen paard stond en nadien tegenover een pony met veulen, waarbij fysiek contact niet mogelijk was en andere paarden ook niet konden worden gezien. Gesteld noch gebleken is dat het paard van klaagster in die eerste dagen van het verblijf in de hengstenbox agressief of anderszins afwijkend gedrag vertoonde of daar bekend om stond. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de wond die eerste dagen probleemloos kon worden behandeld zonder dat sedatie nodig was, dat de stalling en boxrust door het paard zonder problemen of verzet werd ondergaan en dat het gedrag van het paard dus geen aanleiding gaf tot preventieve verdovings- of kalmeringsmaatregelen. Onder de geschetste omstandigheden bestond daartoe dus geen noodzaak, waarbij zij aangetekend dat beklaagde terecht heeft aangevoerd dat sedatie ook risico's en bijwerkingen met zich kan brengen. 

5.4. Voor zover klaagster heeft gesteld dat het paard in volledige isolatie van andere paarden en afgesloten van alle lawaai in een isolatiebox had behoren te worden geplaatst geldt eerstens dat het college beklaagde volgt waar is gesteld dat het gedrag van het paard daartoe geen aanleiding gaf. Buiten dat heeft beklaagde gesteld dat de zich in het stallencomplex bevindende isolatieboxen uitsluitend worden gebruikt en zijn voorbehouden voor de opvang van paarden met een besmettelijke ziekte, waar deze boxen bovendien evenzeer een gedeeltelijk open structuur kennen en dus evenmin van alle geluid en van visueel contact met andere paarden zijn afgesloten. Daarnaast heeft beklaagde uitgelegd dat de kliniek nog beschikt over twee recoveryboxen, die echter niet zijn bedoeld voor langdurig verblijf. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde zijn keuze voor plaatsing van het paard in een hengstenbox voldoende heeft gemotiveerd en ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat hem met betrekking tot die huisvesting een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.5.  Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder voldoende gebleken dat de kliniek ongeveer vijf jaar eerder een geheel nieuw stallencomplex door een gespecialiseerd bedrijf heeft laten bouwen, specifiek gericht op de huisvesting van paarden en dat bij het ontwerp en inrichting daarvan veel aandacht is besteed aan de verblijfruimtes in relatie tot de veiligheid voor de dieren, om ongelukken te voorkomen. Overigens is gebleken dat in het stallencomplex ook camera’s zijn geïnstalleerd, waarmee zowel tijdens als buiten de praktijkuren toezicht op de dieren kan worden uitgeoefend. De in het geding gebrachte foto's tonen naar het oordeel ook een zeer modern ogend en geoutilleerd stallencomplex.

5.6. Blijft staan dat het paard feitelijk met het linker voorbeen klem is komen te zitten tussen de bovenstang en het voorhek van de box, waardoor dat been is gebroken en tot euthanasie moest worden overgegaan. Mede gelet op de door beklaagde door middel van in het geding gebrachte foto's getoonde kleine ruimte tussen de spijlen en de hoogte waarop het voorval zich heeft voorgedaan, is het paard naar het oordeel van het college echter op een dermate uitzonderlijke en nauwelijks verklaarbare wijze met het betreffende been klem komen te zitten, dat in redelijkheid moet worden aangenomen dat het ongeluk niet voorzienbaar was en voert het te ver om te concluderen dat daarop geanticipeerd had kunnen althans behoren te worden. Hier is naar het oordeel van het college sprake geweest van een zeer uitzonderlijk en noodlottig ongeval, waarop beklaagde of de praktijk niet bedacht behoefden te zijn en waaraan ook intensiever toezicht of het eerder ter plaatste zijn van een dierenarts niets had kunnen veranderen, waar hiervoor reeds is overwogen dat ook de keuze van beklaagde terzake de huisvesting van het paard aanvaardbaar en niet verwijtbaar was. Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.