ECLI:NL:TDIVTC:2014:35 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/145

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:35
Datum uitspraak: 31-07-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 2012/145
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hond breekt voorpoot (radius en ulna) en wordt op conservatieve wijze behandeld met repositionering van de breuken en aanbrengen gipsverband. Uiteindelijk blijkt een scheefstaande poot.  Gelet op de jonge leeftijd van de hond en de locatie van de fracturen had in de rede gelegen dat ook andere behandelmethoden in overweging waren genomen en besproken, zoals een operatie, die hier de voorkeur had.  In zoverre gegrond met waarschuwing.

X,      klager,  

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 mei 2014. Klager werd daarbij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Beklaagde was in persoon aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van de hond van klager veterinair nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de behandeling van een breuk aan de linker voorpoot.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Border Collie, geboren op 5 november 2011.

3.2. Op 28 januari 2012 heeft beklaagde de hond, die op dat moment nog geen 3 maanden oud was, behandeld met betrekking tot een (radius/ulna) fractuur aan de linker voorpoot. De hond was die dag met haar linker voorpoot tussen de spaken van een fiets terecht gekomen en bleek zowel de radius als de ulna te hebben gebroken. Na het maken van een röntgenfoto heeft beklaagde de breuken gereponeerd en gipsverband aangebracht. De hond is de volgende dag mee naar huis gegeven met het advies alert te zijn op abnormaliteiten en deze tijdig te melden.

3.3. Bij een consult op 15 februari 2012 bleek dat het aangebrachte gipsverband te ruim zat en heeft beklaagde de poot van nieuw gipsverband voorzien, waarna de hond weer mee naar huis is gegaan met herhaling van het advies als hiervoor vermeld.

3.4. Op 8 maart 2012 heeft opnieuw een consult plaatsgevonden, naar in het klaagschrift wordt gesteld, omdat de poot bloedde. Beklaagde heeft het gipsverband opnieuw vervangen. In de  patiëntenkaart althans het verweerschrift wordt vermeld dat de poot stonk en dat er aan de elleboog sprake van een open drukwond.

3.5. Bij een consult op 17 maart 2012 heeft beklaagde handmatig beoordeeld of de breukdelen vast en in juiste positie zaten. Beklaagde heeft het gipsverband verwijderd en volgens de stukken geconstateerd dat de hond de poot normaal belastte en dat de eerder vastgestelde drukwond er goed uit zag, waarmee het behandeltraject in beginsel een einde nam.

3.6. Klager stelt dat hij twee weken later telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde omdat de hond slecht liep. In de patiëntenkaart althans de stukken wordt vermeld dat op 22 juni 2012 bij een directe collega van beklaagde middels een röntgenfoto is gebleken dat de linker voorpoot door de hond teveel naar buiten werd gezet, waarna doorverwijzing naar een specialist is geadviseerd.

3.7. Op 27 juni 2012 is de hond door een specialist onderzocht die, kort gezegd,  constateerde dat de breuken niet goed waren vastgegroeid en dat er sprake was van scheefstand. Er werd door de specialist tot een hersteloperatie geadviseerd. Uit het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat mede vanwege de kosten uiteindelijk van een operatie is afgezien.

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde wordt verweten dat hij bij de behandeling van de gebroken poot van de hond in veterinaire zin onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat de betreffende poot scheef is gegroeid. Het college overweegt dienaangaande als volgt.

5.3. Beklaagde heeft op 28 januari 2012, na onderzoek en het maken van een röntgenfoto. de breuken gereponeerd en gipsverband aangebracht. Op 15 februari 2012 is het (te ruim zittende) gipsverband vervangen en op 8 maart 2012 heeft nogmaals een consult plaatsgevonden waarbij verbandwisseling heeft plaatsgevonden. Voor zover de betreffende poot bij dit laatste consult na verwijdering van het gips stonk en er een drukwond werd gesignaleerd, heeft beklaagde weliswaar gesteld dat klager te lang zou hebben gewacht met het afspreken van een consult, echter geldt anderzijds dat onbestreden is gebleven dat klager voordien al meerdere keren telefonisch had gemeld dat de hond de betreffende poot teveel naar buiten zette, hetgeen door beklaagde als niet verontrustend en een normale gang van zaken gedurende het herstelproces werd gezien. In ieder geval voert het naar het oordeel van het college te ver om er vanuit te gaan dat klager ook zelf op enigerlei wijze debet zou zijn geweest aan de nadien geconstateerde scheefstand van de betreffende poot.

5.4. Met betrekking tot de verkozen behandelmethode heeft beklaagde ter zitting desgevraagd verklaard dat hij heeft gekozen voor de conservatieve aanpak, omdat hij daarmee in het verleden talloze malen goede resultaten had geboekt en dat hij om die reden niet heeft besproken en geadviseerd de beide breuken middels een operatie te fixeren. Beklaagde is van mening dat de behandeling conform de beroepsstandaard heeft plaatsgevonden en dat een operatie niet nodig was, waar hij ter zitting bij heeft gepersisteerd.

5.5. Het college deelt de mening van beklaagde in dit specifieke geval niet. De hond in kwestie was nog geen drie maanden oud en nog in de groei en mede gelet op de aard en de locatie van de fracturen, had beklaagde zich er naar het oordeel van het college rekenschap van behoren te geven dat met het in gipsverband vastzetten van de botstukken een verhoogde kans bestond op scheefgroei c.q. het ontstaan van een incongruente elleboog. Tegen die achtergrond is het college van oordeel dat beklaagde ook andere behandelmethoden in overweging had behoren te nemen en met klager de daaraan verbonden voor- en nadelen dienen te bespreken. Niet gebleken is dat er met klager over de mogelijkheid van een operatie is gesproken, hetgeen gelet op de jonge leeftijd van de hond en de locatie van de fracturen in de rede lag en in de visie van het college ook de voorkeur had. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college te stellig vertrouwd op de conservatieve behandelmethode en klager daarmee de keuze voor chirurgie onthouden, waar in het onderwerpelijke geval niet uitgesloten kan worden geacht dat met chirurgie en fixatie van de radius en de ulna de kans op het ontstaan van een incongruente elleboog geringer zou zijn geweest. De klacht is in zoverre gegrond.

5.6. Het college gaat er op basis van de overgelegde stukken voorts vanuit dat beklaagde alleen tijdens het eerste consult een röntgenopname van de fracturen heeft gemaakt.  Uit de in het geding gebrachte stukken is niet gebleken dat beklaagde na repositie van de breukdelen op 28 januari 2012 nog röntgenfoto’s heeft gemaakt en dat hij de positionering van de breukdelen en het verloop van het genezingsproces tijdens de opvolgende consulten aan de hand van röntgenfoto’s heeft beoordeeld. Naar het oordeel van het college had dit in een situatie als de onderhavige wel in de rede gelegen, temeer ook waar niet is bestreden dat klager tussentijds contact met beklaagde heeft opgenomen en zijn zorgen heeft geuit over de stand van de poot. Het college volstaat in deze met de aanbeveling om een dergelijke controle in een situatie als hier aan de orde niet alleen handmatig te verrichten, maar ook aan de hand van röntgenopnames de heling van de breukdelen te controleren.

5.7. Op grond van het vorenstaande komt het college tot een gegrondverklaring van de klacht, waarbij het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden wordt geacht.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.5. overwogen;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.