ECLI:NL:TDIVTC:2014:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/89, 90

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:34
Datum uitspraak: 31-07-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 2012/89, 90
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Beklaagden wordt verweten dat zij tekort zijn geschoten in de begeleiding van de drachtige hond van klagers, alsook dat er bij de uitgevoerde keizersnede en de vervolgens verleende nazorg nalatig is gehandeld. Deels gegrond. Berisping.

X1,     klager,

X2,      klaagster,

hierna tezamen te noemen:   klagers,

tegen

Y1,     beklaagde sub 1 (zaaknummer 2012/89),

Y2,      beklaagde sub 2 (zaaknummer 2012/90), 

hierna tezamen te noemen:  beklaagden.

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 22 mei 2014 plaatsvond. Van de zijde van klagers is mevrouw J. verschenen, vergezeld door de gemachtigde van klagers. Aan de zijde van beklaagden is beklaagde sub 1 verschenen, vergezeld door de gemachtigden van beklaagden.  

2. DE KLACHTEN

Beklaagden wordt verweten dat zij tekort zijn geschoten in de begeleiding van de drachtige hond van klagers, alsook dat er bij de uitgevoerde keizersnede en de vervolgens verleende nazorg nalatig is gehandeld, met als gevolg dat de hond en pups zijn overleden

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De onderhavige zaak heeft betrekking op de hond van klagers, een Mechelse Herder met de naam XXXXX, geboren 15 maart 2009. In de periode waarop de klacht ziet was de hond drachtig en, zo heeft het college uit de stukken begrepen, op 23 april 2012 uitgerekend. Beklaagden zijn werkzaam bij dezelfde dierenartsenpraktijk en beiden betrokken geweest bij de begeleiding van de hond in de laatste periode van de dracht. 

3.2. Op 10 april 2012 is klaagster met de hond in het kader van een vaccinatie op de praktijk geweest. Daarbij is van de zijde van klagers aangegeven dat de hond slecht at en de vorige nacht erg onrustig en misselijk was geweest. Uit het klinisch onderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren. Er is een voedingsadvies gegeven en speciaal voer voorgeschreven. Volgens klagers is ook verzocht om een buikecho, die echter elders moest worden gemaakt. Verder is gesproken over de verwachte bevallingsdatum in combinatie met het feit dat de praktijk geen dienst had in het weekend van 21 en 22 april 2012. Met beklaagde sub 1 werd afgesproken dat er een keizersnede zou worden ingepland op vrijdagochtend 20 april 2012.

3.3. Echo-onderzoek op een andere praktijk bevestigde het vermoeden dat de hond een groot aantal pups bij zich droeg. Uit de stukken is verder gebleken dat er in de periode na het consult op 10 april 2012 vanuit klaagster geïnitieerde  telefonische contacten met de praktijk hebben plaatsgevonden, naast bezoeken aan de balie en dat klaagster aan de orde heeft gesteld dat de hond niet wilde eten en dat klaagster zich zorgen maakte.

3.4. Op basis van het dossier gaat het college er vanuit dat op 19 april 2012 om 5:00  uur in de nacht klaagster aan beklaagde sub 1 telefonisch heeft gemeld dat de hond bleke althans wittere slijmvliezen en een verhoogde lichaamstemperatuur had, helder slijm uit de vulva verloor, onrustig was en pijn leek te hebben. Tijdens het gesprek is aan de orde gekomen dat klaagster Rimadyl in huis had. Na het plegen van overleg is door beklaagde sub 1 besloten dat klaagster de hond een halve tablet Rimadyl mocht toedienen en dat er later in de ochtend, om 8:00 uur, opnieuw telefonisch contact zou zijn. In de ochtend heeft dat telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde sub 1, waarbij door klaagster werd aangegeven dat de hond zich een half uur na toediening van Rimadyl beter voelde en ook even had geslapen. Volgens klaagster is er ook de volgende nacht, dus op 20 april 2012, omstreeks 0:35 uur in de nacht telefonisch contact opgenomen omdat het slechter met de hond ging, waarbij zij dit keer beklaagde sub 2 zou hebben gesproken die eveneens adviseerde de hond Rimadyl te geven. Hoewel dit gesprek niet in de patiëntenkaart is vermeld, is niet bestreden dat het heeft plaatsgevonden en staat in ieder geval vast dat er door geen van beklaagden nader onderzoek is verricht en dat het niet willen eten werd toegeschreven aan het feit dat de pups op de maag van de moederhond drukten.

3.5. De volgende dag, op vrijdag 20 april 2012, zijn klagers tussen 17:30 uur en 18:00 uur naar de praktijk gekomen, omdat de hond die middag was ingestort en door de poten was gezakt was. Beklaagden hebben erkend dat de hond apathisch en in kritieke toestand verkeerde met een lichaamstemperatuur van 39 graden Celsius, een schokkerige ademhaling en bleke slijmvliezen, Beklaagden hebben besloten tot een spoedkeizersnede, waarbij klaagster in de operatieruimte aanwezig is gebleven.

3.6. Beklaagde sub 1 heeft de keizersnede onder plaatselijke verdoving uitgevoerd, waarbij beklaagde sub 2 heeft geassisteerd. Er is bloedonderzoek verricht, waaruit onder meer een verlaagd Calcium- en Albuminegehalte en een verhoogd ureumgehalte naar voren kwam. De hond heeft tijdens de operatie middels een masker zuurstof toegediend gekregen en is aan een infuus gelegd, waarbij Ringerlactaat is toegediend, naast Calcitad. Voorts zijn injecties Oxytocine toegediend. Er werden twaalf levende pups geboren. Na de operatie heeft de hond in een bench extra zuurstof gekregen en is de hond op enig moment samen met de twaalf pups aan klaagster mee naar huis gegeven. Klaagster is geadviseerd om de pups in verband met het lage calciumgehalte in het bloed niet bij de moederhond te laten zogen maar de pups thuis met de fles te voeden. Klaagster kreeg verder de instructie om de moederhond op gezette tijden per injectie onderhuids een mengsel van Calcitad en fysiologisch zout toe te dienen en daarnaast Oxytocine.

3.7. De volgende dag, zaterdag op 21 april 2012, ging de gezondheidstoestand van de moederhond sterk achteruit en is zij komen te overlijden. Klagers zijn met de pups naar de dienstdoende dierenarts geweest en bij aankomst aldaar bleken drie pups te zijn overleden. Deze dierenarts heeft volgens klaagster geconstateerd dat er sprake was van een E.coli infectie en de overgebleven pups per injectie glucose en het antibioticum Amoxycilline toegediend en het antibioticum Synulox voorgeschreven. De overgebleven negen pups zijn kort na het weekend eveneens overleden. Uit de stukken is gebleken dat er sectie is verricht op een van de pups, die op basis van de uitslag waarschijnlijk tengevolge van verstikking was komen te overlijden.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagden te kort geschoten zijn in de zorgverlening die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klagers, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, alsmede ten opzichte van de pups.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. Hoewel in die zin onderscheid kan worden gemaakt tussen de veterinaire handelingen die er door iedere beklaagde afzonderlijk zijn verricht en de adviezen die er zijn gegeven, is ter zitting besproken dat beklaagde sub 1 en sub 2, die ook gezamenlijk verweer hebben gevoerd,  voor wat betreft de tuchtrechtelijke zaak beiden in gelijke mate verantwoordelijk kunnen worden geacht voor de begeleiding van de hond in de laatste periode van de dracht, de uitgevoerde keizersnede en de verleende nazorg en is van de zijde van beklaagden ter zitting aangegeven dat er bij de beoordeling in die zin geen onderscheid tussen hen behoeft te worden gemaakt.

5.3. Het college stelt voorop dat de precieze doodsoorzaak van de moederhond niet is komen vast te staan, nu een sectieonderzoek dienaangaande achterwege is gebleven. Dezelfde onduidelijkheid geldt in wezen ook ten aanzien van de pups. Sectie op een van de pups wees weliswaar in de richting van asfyxie, maar de onderliggende oorzaak alsook een afdoende verklaring voor het overlijden van de overige pups is onvoldoende gebleken en onduidelijk gebleven. Gelet hierop kan er naar het oordeel van het college niet zonder meer vanuit worden gegaan dat beklaagden het overlijden van de moederhond en de pups hebben veroorzaakt. Dit laat onverlet dat het college van oordeel is dat er diverse kanttekeningen en bemerkingen kunnen worden gemaakt bij de wijze waarop er in deze zaak in veterinaire zin is gehandeld, in welk kader het volgende wordt overwogen.

5.4. Eerstens is het college met klagers van oordeel dat beklaagden een te afwachtende houding hebben aangenomen bij de begeleiding van de drachtige hond in de periode vanaf 10 april 2012 tot aan 20 april 2012, zijnde de dag waarop klagers zelf het initiatief namen om met de in kritieke toestand verkerende hond naar de praktijk te komen en er vervolgens werd besloten tot een spoedkeizersnede. Niet in geschil is dat klaagster na 10 april 2012 diverse keren telefonisch contact heeft gezocht en haar zorgen over de toestand van de hond heeft geuit, met name dat de hond niet at. Niet gebleken is dat deze contacten op enig moment hebben geresulteerd in een concreet voorstel of aandringen vanuit beklaagden om de hond op de praktijk of aan huis te onderzoeken, hetgeen naar het oordeel van het college wel in de rede had gelegen. Het was immers bekend dat de hond een groot aantal pups bij zich droeg, dat de bevallingsdatum aanstaande was en dat de hond niet of nauwelijks at. Voor zover een concreet voorstel tot nader onderzoek op initiatief van beklaagden achterwege is gebleven omdat de van klagers verkregen informatie als niet verontrustend werd geïnterpreteerd, is het college van oordeel dat beklaagden in dat opzicht zelf de regie hadden behoren te houden en er op aan moeten sturen c.q. dringen dat de hond door een dierenarts werd onderzocht. Dat klagers als hondenfokkers mogelijk meer ervaring dan de gemiddelde hondenbezitter hebben, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid die een dierenarts in deze als professioneel hulpverlener draagt, in welk verband diagnosestelling en beoordeling van de ernst van een situatie niet aan diereigenaren behoort te worden overgelaten. In dat verband gaat het college ook voorbij aan het verweer dat is geadviseerd om bij verslechtering contact op te nemen.

5.5.  Naar het oordeel van het college hebben beklaagden de gemelde symptomen te zeer gerelativeerd en te voorbarig volstaan met de aanname dat de pups op de maag van de moederhond drukten, waardoor eten niet mogelijk was en dat de verschijnselen pasten bij een aanstaande bevalling. Een concreet voorstel tot nader onderzoek had bijvoorbeeld in de rede gelegen toen klaagster in de nacht van 19 april 2012 om 5:00 uur belde met de mededeling dat de hond bleke slijmvliezen en een lichaamstemperatuur van 39 graden Celsius had, benauwd was en veel pijn leek te hebben. Het college heeft begrepen dat het telefoongesprek is gevoerd door beklaagde sub 1, die naar moet worden aangenomen, via de telefoon en op afstand niet op deugdelijke wijze een diagnose kon stellen. Bij gebreke van duidelijkheid omtrent de oorzaak van de verschijnselen in combinatie met de mogelijke ernst van de gemelde symptomen, waarbij ook het tijdstip waarop is gebeld in ogenschouw wordt genomen, was het advies om de hond alleen pijnstillende medicatie in de vorm van Rimadyl te geven naar het oordeel van het college niet geïndiceerd, maar had het in plaats daarvan in de rede gelegen om de hond naar de praktijk te laten komen voor nader onderzoek. Ook het telefoongesprek enige uren nadien, omstreeks 8:00 uur, had feitelijk om dezelfde redenen naar het oordeel van het college aanleiding moeten vormen tot een voorstel voor nader onderzoek, ook al bleek op dat moment dat de medicatie (Rimady) er kennelijk toe had geleid dat de hond rustiger werd en even had geslapen Dit geldt temeer nu beklaagde sub 1 ter zitting heeft verklaard dat zij er vanuit ging dat de pijn bij de hond werd veroorzaakt door weeën en dat zij verwachtte dat de hond enige uren later zou gaan bevallen. Voor zover ook het door klaagster gestelde telefoongesprek in de nacht van 20 april 2012 met beklaagde sub 2 heeft plaatsgevonden, waarbij laatstgenoemde ook alleen zou hebben geadviseerd om de hond Rimadyl te geven, geldt feitelijk hetzelfde. Door telefonisch en dus op afstand te concluderen dat er geen reden was voor zorg, is naar het oordeel van het college een te voorbarige conclusie getrokken, de situatie teveel op zijn beloop gelaten en een te afwachtend beleid gevoerd. Aldus had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen om de hond eerder naar de praktijk te laten komen voor een eigen veterinair onderzoek, waaraan niet af kan doen dat het op sommige momenten kennelijk ook iets beter met de hond ging en niet steeds sprake is geweest van een kritieke situatie. In de verhouding professional versus diereigenaar lag de verantwoordelijkheid voor het verrichten van nader onderzoek bij de dierenarts.

5.6. Voor zover beklaagde sub 2 wordt verweten dat zij tijdens het nachtelijk telefoongesprek met klaagster de eerder afgesproken keizersnede op 20 april 2012 zou hebben afgezegd en  zou hebben voorgesteld om daarmee tot na het weekend te wachten, is ter zitting namens beklaagde sub 2 gesteld dat het klaagster is geweest die de afspraak zou hebben afgezegd. Hieromtrent bestaat dus tegenspraak en geldt dat bij gebrek aan aanvullend bewijs aan beide zijden de feiten dienaangaande door het college niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen.

5.7. Ten aanzien van de op 20 april 2012 uitgevoerde keizersnee is tussen partijen niet in geschil dat de hond in kritieke toestand en liggend de praktijk werd binnengedragen. Het staat verder vast dat klaagster tijdens de ingreep in de operatieruimte aanwezig bleef. Voor zover is gesteld dat de vereiste basale hygiënevoorschriften niet in acht zouden zijn genomen, is van de zijde van beklaagden gesteld dat de operatieruimte schoon was en dat er steriel is gewerkt en gebruik is gemaakt van steriel instrumentarium en schone kleding en materialen. Verder is betwist dat klaagster bij de operatie handelingen heeft verricht waarbij zij het instrumentarium heeft aangeraakt en kunnen de feiten op dit punt bij gebrek aan aanvullend bewijs van de zijde van klaagster niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, waar ook niet zonder meer een oorzakelijk verband kan worden aangenomen tussen de vermeende onhygiënische omstandigheden in de operatieruimte en het overlijden van de hond en pups nadien. De klacht wordt op dit punt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Het is verder bij een spoedingreep als de onderhavige niet ongebruikelijk dat diereigenaren in de operatiekamer aanwezig blijven. Nu het college niet uitsluit dat de hectiek van het moment eraan heeft bijgedragen dat de aandacht niet in de eerste plaats gericht is geweest op de aanwezigheid van klaagster in de operatieruimte, wordt op dit punt volstaan met de aanbeveling om in toekomstige vergelijkbare situaties er in ieder geval voor te zorgen dat een diereigenaar in de operatiekamer wordt voorzien van beschermende kleding als bijv. een mondkapje en beschermend hoofddeksel.

5.8. Dan heeft het college gesignaleerd dat er bij de operatie via het infuus Ringlactaat in een hoge dosis binnen een erg korte tijd aan de hond is toegediend (1,5 liter in minder dan een uur). Een kritische bemerking kan verder worden gemaakt ten aanzien van het mee naar huis geven van de hond. Dat is naar het oordeel van het college te vroeg gebeurd, in aanmerking genomen dat is toegegeven dat de hond op dat moment weliswaar wakker was, maar nog niet kon lopen en liggend naar buiten werd vervoerd, waaraan niet afdoet dat tevoren kennelijk het calciumgehalte in het bloed nog is gecontroleerd. Er was voorafgaande aan de spoedoperatie feitelijk ook nog geen diagnose gesteld en gelet op die onduidelijkheid in combinatie met de gebleken bloedwaarden en het feit dat de hond nog niet kon lopen, is het college van oordeel dat hier een operatiepatiënt mee naar huis is gegeven die nog niet voldoende hersteld was. Door beklaagden is naar het oordeel van het college te zeer vertrouwd op de goede afloop en het had onder de geschetste omstandigheden in de rede gelegen om de hond op de praktijk te houden voor observatie, waar overigens ook het advies van beklaagden om pups, die ook nog geen biest hadden gedronken, niet bij de moederhond te laten zogen maar met de fles te voeden weliswaar is gemotiveerd, maar naar het oordeel van het college toch minder gelukkig is geweest.

5.9. Alle kanttekeningen en bemerkingen bij elkaar opgeteld en in onderlinge samenhang bezien, is het college van oordeel dat de vraag of beklaagden in de zorgverlening tekort zijn geschoten bevestigend dient te worden beantwoord en dat de klacht gegrond is, in die zin dat er een te afwachtende houding is aangenomen in de laatste periode van de dracht en dat er qua nazorg andere keuzes in de rede hadden gelegen, zoals hiervoor beschreven. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken 2012/89 en 2012/90:

verklaart de klachten gegrond, in voege als hiervoor onder rov. 5.5 en 5.8 omschreven;

geeft beklaagden hiervoor een berisping, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31juli 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.