ECLI:NL:TDIVTC:2014:28 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/43, 2013/44

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:28
Datum uitspraak: 22-05-2014
Datum publicatie: 17-06-2014
Zaaknummer(s): 2013/43, 2013/44
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Hond met beetwonden wordt op eerste kerstdag op de praktijk aangeboden. Beklaagde sub 1 wordt verweten dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht,  geen diagnose heeft gesteld en de hond een tijdige en adequate behandeling heeft onthouden. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat zij terzake een consult op 26 december 2012 veterinair nalatig zou hebben gehandeld c.q. dat zij klaagster niet de keuze heeft voorgehouden tussen een pootamputatie en euthanasie van de hond. Klachten ongegrond c.q. niet ontvankelijk.

X,       klaagster

tegen

Y1,      beklaagde sub 1 (zaaknr. 2013/43)

Y2,      beklaagde sub 2 (zaaknr. 2013/44)

tezamen te noemen beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Klaagster heeft tegen genoemde beklaagden ieder afzonderlijk een klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde behandeling, die plaatsvond op 20 maart 2014. Alle partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

2.1. Uit de stukken is gebleken is dat er tussen de dierenartsenpraktijk waar beklaagden werkzaam zijn en klaagster een civielrechtelijk geschil bij de kantonrechter aanhangig is, met als inzet de betaling van een factuur die betrekking heeft op verrichte werkzaamheden en kosten bij consulten die tijdens de kersdagen in 2012 hebben plaatsgehad.

2.2. Enkele processtukken uit de civiele procedure zijn in het onderhavige geding gebracht. Daaruit blijkt dat klaagster zich in die procedure als gedaagde partij op het standpunt heeft gesteld, kort gezegd, dat zij niet gehouden is de betreffende nota te voldoen, aangezien er in diergeneeskundig opzicht sprake zou zijn geweest van ernstig tekortschieten c.q. wanprestatie door dierenartsen van de praktijk. De kantonrechter heeft met instemming van de civiele procespartijen de beslissing in de civiele procedure aangehouden en klaagster verwezen naar het Veterinair Tuchtcollege, ter verkrijging van een oordeel omtrent het vermeende veterinair nalatig handelen.

2.3. Uit de stukken heeft het college begrepen dat beklaagde sub 1 wordt verweten dat zij bij een consult op 25 december 2012 onvoldoende onderzoek bij de hond van klaagster heeft verricht,  geen diagnose heeft gesteld en de hond een tijdige en adequate behandeling heeft onthouden. Het college heeft uit de stukken begrepen dat beklaagde sub 2 wordt verweten dat zij terzake een consult op 26 december 2012 veterinair nalatig zou hebben gehandeld c.q. dat zij klaagster niet de keuze heeft voorgehouden tussen een pootamputatie en euthanasie van de hond.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een herdershond, geboren 10 april 2006. 

3.2. In de avond van 24 december 2012 is de hond gebeten door een andere hond, onder meer in een van haar achterpoten.

3.3. De volgende dag, 25 december 2012, heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk waar beklaagden werkzaam zijn en er heeft vervolgens een consult plaatsgevonden. Bij dit consult is de hond gezien door beklaagde sub 1, die op basis van het klinisch beeld antibiotica en pijnstillende medicatie heeft voorgeschreven, waarna klaagster de hond mee naar huis heeft genomen.

3.4. De volgende ochtend, 26 december 2012, bleek de situatie te zijn verslechterd, in die zin dat klaagster heeft gesteld dat de hond veel pijn had en niet op haar gewonde achterpoot kon staan. In verband hiermee heeft opnieuw een consult op de praktijk plaatsgevonden, waarbij de hond aan een infuus is gelegd en per injectie pijnstillende medicatie is toegediend. De hond is ter observatie op de praktijk gebleven en klaagster is naar huis gegaan.

3.5. Later die middag heeft klaagster vanuit de praktijk telefonisch de mededeling gekregen dat de situatie verder was verslechterd, in de zin dat vitale organen uitvielen, de hond veel pijn hield en de betreffende achterpoot aan het afsterven was. Aan klaagster werd geadviseerd de hond te laten inslapen. Klaagster heeft daarmee ingestemd. Klaagster is later die middag naar de praktijk gekomen, waar zij een gesprek heeft gehad met beklaagde sub 2, die haar heeft verteld dat er sprake was van sepsis en dat de hond niet meer te redden was.

3.6. In de periode hierna is een geschil ontstaan over de betaling van de nota, betrekking hebbend op genoemde consulten. Er is tussen de dierenartsenpraktijk en klaagster gecorrespondeerd en uiteindelijk is vanuit de praktijk een incassoprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Bij de beantwoording van die vraag stelt het college voorop dat, in afwijking van het civiele recht, het in het veterinair tuchtrecht niet mogelijk is een dierenartsenpraktijk als zodanig verantwoordelijk c.q. aansprakelijk te stellen. Het veterinair tuchtrecht is individueel van aard en een belangrijk uitgangspunt is dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op de handelingen of gedragingen van een collega. Klaagster is hier in correspondentie door het secretariaat van het college overigens  nadrukkelijk op gewezen. Tegen die achtergrond en nu de klachten in de onderhavige tuchtprocedure zijn gericht tegen drs. K. en drs. T., ligt alleen hun veterinair handelen bij de genoemde consulten aan het college ter beoordeling voor.

5.3. Een ander bij de beoordeling van de klachten in aanmerking te nemen uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat het er bij de vraag of er sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet omgaat of de meest optimale behandeling heeft plaatsgevonden c.q. of het handelen beter had gekund, maar wordt als maatstaf aangehouden of is gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot in de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht. Met in achtneming van de hiervoor beschreven uitgangspunten zal het college thans overgaan tot bespreking van het veterinair handelen van iedere beklaagde afzonderlijk.

Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y1 (zaaknr. 2013/43):

5.4. De beoordeling van de klacht tegen beklaagde sub 1 wordt bemoeilijkt doordat de lezingen over de wijze waarop het consult op 25 december 2012 is verlopen erg uiteenlopen. Klaagster stelt dat beklaagde de hond slechts op een afstand heeft bekeken en de wonden niet naar behoren

heeft geïnspecteerd, dat zij niets heeft gedaan met het gegeven dat de hond enorm stonk en dat de huid om de wonden niet is geschoren en dat de hond ook niet is getemperatuurd.

5.5. Beklaagde heeft dit alles betwist. Zij heeft gesteld dat de hond wel degelijk is getemperatuurd, dat de hond bij het consult een attente indruk maakte en de gewonde poot op dat moment kon belasten, terwijl zij zich de door klaagster gestelde stank niet kan herinneren. Beklaagde heeft voorts gesteld dat ze de wonden in de spreekkamer naar behoren heeft kunnen beoordelen, dat zij een aanvang heeft gemaakt met het scheren van de gewonde achterpoot, maar daarmee is opgehouden, omdat klaagster haar verschillende keren wees op het feit dat de hond vanwege de stress kon ‘flippen’ en dan niet meer te houden zou zijn. Volgens beklaagde was er op dat moment geen directe aanleiding tot verder onderzoek.

5.6. Uit het voorgaande volgt dat het door beklaagde geschetste beeld van het verloop van het consult en de wijze waarop door haar is gehandeld niet overeenkomt met hetgeen klaagster daarover heeft gesteld. Ook de zitting heeft niet geleid tot een voldoende duidelijk beeld over hoe de precieze gang van zaken bij het consult is geweest. Als van de lezing van beklaagde zou worden uitgegaan, waarvoor steun is te vinden in de patiëntenkaart, is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat zij veterinair onjuist heeft gehandeld. Er is alsdan vastgesteld dat er geen sprake was van koorts, hetgeen ook uit de patiëntenkaart volgt, waarin ook de wonden staan omschreven, en heeft zij alsdan de afweging gemaakt om geen uitgebreidere inspectie, bijvoorbeeld onder narcose, van de wonden te verrichten. De bevindingen als door beklaagde beschreven wezen op dat moment ook niet op een acute noodsituatie of op tekenen voor de nadien vastgestelde sepsis, noch waren er andere aanwijzingen die noopten tot direct nader onderzoek of doorverwijzing. Zulks in combinatie met de gestelde waarschuwingen die klaagster haar had gegeven viel alsdan de afweging om op dat moment nog geen nader onderzoek te doen in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het college te billijken en was deze verdedigbaar.

5.7. Niet vergeten mag voorts worden dat beklaagde feitelijk een behandeling heeft ingesteld, te weten een medicamenteuze therapie met antibiotica en pijnstillende medicatie en onbestreden is gebleven dat zij klaagster kenbaar heeft gemaakt dat zij opnieuw contact moest opnemen als de situatie zou verslechteren. Ter zitting heeft klaagster overigens verklaard dat zij ook zelf niet vond dat de hond op die eerste kerstdag reeds in een dramatische conditie verkeerde. Als van de door beklaagde geschetste omstandigheden zou worden uitgegaan, mocht zij naar het oordeel van het college met het verrichte onderzoek en de behandeling op eerste kerstdag volstaan en voert het alsdan te ver om te concluderen dat zij zodanig tekort zou zijn geschoten in de medische zorg jegens de hond, dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd zou zijn. Herhaald zij dat niet als maatstaf geldt of het veterinair handelen beter of uitgebreider had gekund, maar of het handelen binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat het consult geheel anders is verlopen en dat er door beklaagde nauwelijks althans onvoldoende onderzoek zou zijn verricht, maar toereikend bewijs om dit met zekerheid aan te kunnen nemen is niet bijgebracht. Er is dus sprake van twee tegenovergestelde lezingen en door het college kunnen de precieze feiten zoals die tijdens het bewuste consult hebben plaatsgevonden niet worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op bewijs en is niet althans onvoldoende vast komen staan dat beklaagde veterinair nalatig heeft gehandeld, althans niet zodanig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn.

5.8. Voor het overige is niet gebleken dat beklaagde na het consult op eerste kerstdag nog bij de behandeling van de hond of de verdere advisering betrokken is geweest en kunnen haar mitsdien geen tuchtrechtelijke verwijten worden gemaakt. De klacht tegen beklaagde sub 1 zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y2 (zaaknr. 2013/44):

5.9. Beklaagde heeft in verweer, dupliek en ter zitting betwist bij de behandeling van de hond betrokken te zijn geweest. Beklaagde stelt dat zij klaagster en de hond op 26 december 2012 bij aankomst op de praktijk wel heeft gezien en begroet, maar dat zij zelf geen veterinaire handelingen bij de hond heeft verricht en evenmin het telefoongesprek die middag te hebben gevoerd, waarin is geadviseerd tot euthanasie. Beklaagde heeft gesteld dat zij eerst ná de euthanasie van de hond, toen klaagster in de middag weer op de praktijk arriveerde, een gesprek met klaagster en haar zoon heeft gevoerd.

5.10. Klaagster heeft hiertegenover gesteld dat beklaagde bij het consult op 26 december 2012 een injectie aan de hond heeft toegediend, in welk verband de injectiespuit haar zou zijn aangereikt door twee assistentes. Dat beklaagde, buiten het toedienen van die injectie en het gesprek dat ná de euthanasie van de hond met klaagster is gevoerd, anderszins bij de behandeling van de hond of advisering betrokken is geweest, is door klaagster niet gesteld.

5.11. Op grond van de tegenstrijdige lezingen over en weer en nu er anderszins geen bewijs is bijgebracht, is door het college niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld dat beklaagde  veterinaire handelingen heeft verricht in het behandeltraject voor de euthanasie van de hond. Het college zal klaagster daarom in haar klacht tegen beklaagde sub 2 niet ontvankelijk verklaren. Ten overvloede wordt overwogen dat, zo toch juist zou zijn dat beklaagde, zoals klaagster stelt, de hond tijdens het consult op tweede kerstdag een injectie met medicatie heeft gegeven, er geen valide redenen zijn aangevoerd om zulks tuchtrechtelijk verwijtbaar te kunnen achten. Ook met betrekking tot het gesprek dat door beklaagde met klaagster is gevoerd ná het overlijden van de hond, kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd dat daarbij onjuist of nalatig zou zijn gehandeld, waar beklaagde ontkent eerder die middag het telefoongesprek met klaagster te hebben gevoerd, waarbij is geadviseerd tot euthanasie.

5.12. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaak met het nummer 2013/43

verklaart klaagster in haar klacht ongegrond;

In de zaak met het nummer 2013/44:

verklaart klaagster in haar de klacht niet ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.G. Tillema en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.