ECLI:NL:TDIVTC:2014:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/110

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:25
Datum uitspraak: 22-05-2014
Datum publicatie: 17-06-2014
Zaaknummer(s): 2012/110
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Hond met fractuur in voorpoot, die door beklaagde operatief wordt behandeld door middel van plaatsing van twee trekschroeven en een LC-DCP plaat met twee locking schroeven proximaal en distaal. De toegepaste methode is naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist aan te merken, waar ook onvoldoende is komen vast te staan dat een onjuiste plaat- en schroefcombinatie is gebruikt of dat de implantaten niet correct zouden zijn aangebracht. Voor wat betreft de verleende nazorg is wel sprake van een tekortschieten. In zoverre gegrond. Waarschuwing.

X,       klager

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift en de repliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 maart 2014. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, tekort te zijn geschoten in de medische zorg jegens de hond van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Golden Retriever, geboren op 19 augustus 2001. Op 7 juni 2012 is de hond, die op dat moment verbleef in een pension, gevallen c.q. uitgegleden en kon vervolgens moeilijk lopen. Beklaagde heeft de hond diezelfde dag onderzocht en een röntgenfoto gemaakt, die een fractuur  in de voorpoot aantoonde. De hond heeft medicatie toegediend gekregen en is de volgende dag, op 8 juni 2012, geopereerd.

3.2. Beklaagde heeft bij de operatie de fractuur behandeld door middel van plaatsing van twee trekschroeven en een LC-DCP plaat (Synthes) met twee locking schroeven proximaal en distaal. De neutralisatieplaat werd geplaatst op de craniale zijde van de humerus. Er zijn na de operatie controlefoto’s gemaakt en de hond is ter observatie opgenomen en de volgende dag, op 9 juni 2012, door klager opgehaald.

3.3. Op 20 juni 2012 zijn de hechtingen door beklaagde verwijderd. Uit de stukken blijkt dat de wondgenezing goed verliep, maar dat de hond op dat moment verkrampt c.q. kreupel liep. Het college heeft uit de stukken begrepen dat is besproken om de situatie even aan te zien.

3.4. Op 25 juni 2012 is pijnstillende medicatie voorgeschreven, omdat de hond moeizaam bleef lopen. In het klaagschrift wordt vermeld dat de hond met het betreffende voorpootje op haar tenen liep. Op 26 juni 2012 is er telefonisch contact geweest tussen de klager en de praktijk.  Aangezien er ten aanzien van de kreupelheid geen verbetering optrad, is klager op 28 juni 2012 met de hond bij beklaagde op consult geweest. Beklaagde heeft toen een röntgenfoto gemaakt om te bezien of de ingebrachte plaat nog goed zat. Door beklaagde konden met betrekking tot de ingebrachte implantaten geen bijzonderheden worden waargenomen. In het verweerschrift wordt vermeld dat rond het proximale deel van de fractuur wel botnieuwvorming te zien was en dat door beklaagde differentiaaldiagnostisch werd gedacht aan callus vorming, een infectie of een tumor. Er werd pijnstillende medicatie en antibiotica voorgeschreven en klager is vervolgens enige weken op vakantie gegaan.

3.5. Op  23 juli 2012 bleek de hond na thuiskomst van vakantie weer kreupel te lopen. Op 26 juli 2012 is hierover door klager telefonisch contact met de praktijk opgenomen. Door beklaagde is er niet voor gekozen om de hond naar de praktijk te laten komen voor onderzoek. Er is in overleg wel pijnstillende medicatie voorgeschreven. Kort hierna is beklaagde met vakantie gegaan.

3.6. Op 7 augustus 2012, tijdens de vakantie van beklaagde, heeft een consult op de praktijk plaatsgevonden in verband met toegenomen kreupelheid. Er is door een collega van beklaagde een röntgenfoto gemaakt, waaruit onder meer bleek dat er sprake was van veel botnieuwvorming. Deze collega wilde nog een andere dierenarts de gemaakte röntgenfoto laten beoordelen omdat er, naar het college uit de stukken heeft begrepen, sprake was van een verandering ten opzichte van de eerder gemaakte röntgenfoto’s. Er is pijnstillende medicatie voorgeschreven en afgesproken dat er de volgende dag telefonisch contact zou zijn.

3.7. Op 8 augustus 2012 is er telefonisch contact geweest tussen klager en de betreffende collega van beklaagde. De röntgenfoto’s lieten onder meer osteofyten langs de trekschroeven zien en er werd geconcludeerd dat er mogelijk sprake was van een irritatie rondom de schroeven. Er werd geadviseerd om door te gaan met pijnstillende medicatie en om de hond rust te laten houden, en om, nadat beklaagde terug zou zijn van vakantie, te beoordelen of de schroeven c.q. plaat eruit gehaald moesten worden.

3.8. Klager is op 13 augustus 2012 voor een second opinion naar een andere dierenartsenpraktijk gegaan. Aldaar werd op basis van gemaakte röntgenfoto’s geconcludeerd dat de positionering van de plaat en het bot goed leek te zijn, maar dat er wel woekeringen rond de buitenste schroefeinden te zien waren en dat palpatie van de betreffende poot vraagtekens opriep, waarna overleg is geweest met een orthopedisch specialist, die op de röntgenfoto ook geen bijzondere afwijkingen kon zien en heeft geadviseerd tot een operatie ter inspectie. De opvolgend dierenarts heeft de hond de volgende dag, op 14 augustus 2012, geopereerd en daarbij vastgesteld dat er veel ontstekingen waren, dat de plaat grotendeels los zat en dat alleen de buitenste schroeven enig houvast boden. Volgens deze dierenarts kwam de plaat geheel los bij het verwijderen van de buitenste schroeven en was de fractuur onvoldoende geheeld. Er is vervolgens overleg gevoerd met klager, waarna uiteindelijk is besloten om de hond diezelfde dag nog te euthanaseren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Ter zitting is toegelicht dat de klacht ten eerste ziet op het mogelijk op een verkeerde wijze fixeren van de betreffende plaat en ten tweede op de verleende nazorg.

5.2. Bij de beoordeling van de klacht neemt het college tot uitgangspunt dat het er bij de vraag of er sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet omgaat of de meest optimale behandeling heeft plaatsgevonden c.q. of het handelen beter had gekund, maar wordt als maatstaf aangehouden of is gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot in de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht.

5.3. Klager heeft gesteld dat bij de operatie door de opvolgende dierenarts bleek dat de beide trekschroeven aan het einde van de plaat nog aanwezig waren, maar dat er speling zat op de plaat, naast dat de vier interlocking schroeven direct op het bot onder de plaat zaten. Ter zitting heeft beklaagde aan de hand van het gebruikte materiaal aanschouwelijk gemaakt dat het bij de toegepaste methode van fixeren feitelijk niet mogelijk zou kunnen zijn dat de plaat loskomt,

aangezien dit alleen zou kunnen als er specifieke schroeven losgedraaid worden. Hiernaast geldt dat aan beklaagde moet worden toegegeven dat uit de door hem gemaakte röntgenfoto’s niet blijkt dat de plaat (deels) los zat of dat sprake was van speling en dat ook de opvolgend dierenarts, noch de door deze geraadpleegde orthopedisch specialist, op nadien nog gemaakte röntgenfoto’s afwijkingen in dat opzicht hebben kunnen waarnemen. Hoewel gediscussieerd kan worden over de gebruikte interlocking schroeven, is niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld wat de oorzaak is geweest van het feit dat de plaat in een later stadium is losgeraakt. Op basis van de door beklaagde beschreven en ter zitting aanschouwelijk gemaakte fixatiemethode, ziet het college onvoldoende aanleiding om deze methode voor wat betreft de behandeling van de fractuur als veterinair onjuist aan te merken, waar ook onvoldoende is komen vast te staan dat een onjuiste plaat- en schroefcombinatie is gebruikt of dat de implantaten niet correct zouden zijn aangebracht. Een en ander brengt mee dat de klacht omtrent het verkeerd fixeren van de plaat ongegrond zal worden verklaard.

5.4. Met betrekking tot de verleende nazorg geldt dat na de operatie tijdens een consult op 11 juni 2012 werd vastgesteld dat de hond kreupel liep. Aangezien in de periode hierna de situatie niet wezenlijk verbeterde, is op 28 juni 2012 door beklaagde besloten tot een controlefoto, die aantoonde dat de implantaten op hun plaats zaten, maar dat rond het proximale deel van de fractuur botnieuwvorming te zien was, waarbij differentiaaldiagnostisch door beklaagde werd gedacht aan onder meer een infectie of aan een tumor. Vastgesteld moet echter worden dat er geen definitieve diagnose is gesteld en dat in de periode hierna de kreupelheid is blijven bestaan, waar in feite qua behandeling slechts met het voorschrijven van medicatie is volstaan.

5.5. Hoewel de hond blijkens het klaagschrift vervolgens tijdens de vakantie van klager ook momenten heeft gekend waarop het iets beter ging, heeft klager op 26 juli 2012 telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat de kreupelheid weer was verergerd. Aangezien er op dat moment, behoudens enkele betere momenten, al circa zes weken sprake was van kreupelheid, waarvoor nog geen oorzaak was vastgesteld, is het college van oordeel dat van beklaagde als behandelend en verantwoordelijk dierenarts op dat moment had mogen worden verwacht dat hij de hond naar de praktijk had laten komen voor verder onderzoek en het eventueel uitzetten van een ander behandeltraject. Naar het oordeel van het college kon op dat moment niet meer worden volstaan met het enkele advies om met de pijnstillende medicatie door te gaan. Dit geldt temeer nu beklaagde kort daarna met vakantie zou gaan en hij qua mogelijke oorzaken voor de kreupelheid in een eerder stadium al had gedacht aan een ontsteking of tumor. Tegen die achtergrond had op dat moment enig nader onderzoek op de praktijk in de rede gelegen door bijvoorbeeld een biopt te nemen c.q. bacteriologisch onderzoek te verrichten, dan wel zonodig te besluiten tot doorverwijzing naar een specialist. Hiernaast geldt dat beklaagde weliswaar heeft gesteld dat hij in verband met zijn vakantie vervanging elders had geregeld door een gespecialiseerde collega voor orthopedisch spoedgevallen, maar dat niet is gebleken dat klager en zijn echtgenote daarover zijn geïnformeerd, noch dat de collega die de hond op 7 augustus 2012 heeft gezien daar van op de hoogte was. Kennelijk heeft hierover binnen de praktijk door beklaagde geen juiste afstemming plaatsgevonden, hetgeen beklaagde in tuchtrechtelijke zin eveneens kan worden aangerekend. Niet in geschil is overigens en ook uit de patiëntenkaart blijkt dat klager althans zijn echtgenote op 8 augustus 2012 het liefst wilden dat er direct actie werd ondernomen en ook doorverwijzing aan de orde is gesteld, waartoe echter niet is besloten door de betreffende collega, die na beoordeling van de röntgenfoto heeft geadviseerd -met pijnstillende medicatie en rust- te wachten tot beklaagde van vakantie terug was.

5.6. Op grond van het voorgaande wordt de klacht gegrond geacht voor zover het de verleende nazorg betreft en wordt na te melden maatregel door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, doch alleen voor zover het de verleende nazorg betreft;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a. van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. B.G. Tillema, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.