ECLI:NL:TDIVTC:2014:22 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/114

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:22
Datum uitspraak: 24-04-2014
Datum publicatie: 17-06-2014
Zaaknummer(s): 2012/114
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten veterinair onjuist te hebben gehandeld ten aanzien van een papegaai, nadat de vogel met oogklachten werd aangeboden. Ongegrond.

X,       klager,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, veterinair onjuist te hebben gehandeld ten aanzien van de papegaai van klager, nadat de vogel met oogklachten werd aangeboden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de Amazone papegaai van klager met de naam XXXX, geboren 26 oktober 1979.

3.2. Op 26 april 2012 is de papegaai door beklaagde onderzocht in verband met oogklachten. De vogel bleek hiernaast niesaanvallen te hebben. Uit de stukken kan worden afgeleid dat beklaagde heeft geconstateerd dat er sprake was van acute conjunctivitis van het linkeroog en dat hij ook een allergie niet uitsloot. Beklaagde heeft de papegaai injecties met Vibramycin en Dexadreson toegediend. Verder heeft beklaagde Gentapolycort oogdruppels voorgeschreven. 

3.3. Op 2 en 3 mei 2012 is klager met XXXX voor controle op de praktijk bij een collega van beklaagde geweest. Het linkeroog bleek op dat moment nog af en toe dicht te zitten. Het rechteroog zag er goed uit en er leek geen sprake van beschadiging van de cornea. Met klager werd afgesproken om enkele dagen later terug te komen en om tot die tijd de oogdruppels te blijven gebruiken.

3.4. Op 8 mei 2012 is klager met zijn papegaai voor controle bij beklaagde geweest. Het oog zag er volgens beklaagde rustig uit en beklaagde adviseerde om voorlopig te stoppen met de toediening van oogdruppels en een week later terug te komen, ingeval er geen verbetering zou optreden.

3.5. De vogel is vanaf 10 mei 2012 enkele keren op een andere kliniek onderzocht en behandeld in verband met oogklachten. Op 22 mei 2012 is klager weer met XXXX bij beklaagde geweest in verband met pijnklachten aan poten en onderrug, die volgens klager op de betreffende andere kliniek zouden zijn ontstaan. Beklaagde heeft de vogel onderzocht en op verzoek van klager een röntgenfoto gemaakt, waarop door beklaagde geen fracturen of bijzonderheden konden worden gezien. Beklaagde heeft nog wel pijnstillende medicatie (Metacam) voorgeschreven. Klager heeft zich hierna tot een andere dierenarts gewend.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de papegaai van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat door klager verwijten zijn geuit die buiten het bestek van het veterinair tuchtrecht vallen. Zo kan naar vaste jurisprudentie niet worden geklaagd over de communicatie c.q. de bejegening van een diereigenaar door een dierenarts, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden, waarvan hier naar het oordeel van het college echter niet is gebleken. Het college oordeelt in beginsel slechts over het veterinair technisch handelen van een dierenarts, hetgeen meebrengt dat alle andere door klager aan het adres van beklaagde gemaakte verwijten die daar niet op zien buiten de beoordeling blijven.

5.3. Gebleken is dat het consult op 26 april 2012 eerstens is geïnitieerd in verband met oogklachten die volgens klager zouden zijn ontstaan nadat een UV-lamp stuk was gegaan, waarbij mogelijk giftige stoffen zouden zijn vrijgekomen. Ook had de vogel last van niesaanvallen. Het college ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat beklaagde verkeerd heeft gehandeld door vast te stellen dat sprake was van acute conjunctivitis en een luchtweginfectie. Ook het ingezette behandeltraject met Vibramycin (antibioticum tegen luchtweginfectie), Dexadreson (tegen een eventuele allergische reactie) en het voorschrijven van oogdruppels Gentapolycort (tegen de oogontsteking ) was passend bij de bevindingen. De stelling dat deze combinatie van diergeneesmiddelen te risicovol zou zijn geweest en niet mocht worden voorgeschreven, wordt door het college niet gedeeld. Ook de keuze voor Gentapolycort oogdruppels kan niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Het enkele feit dat andere oogdruppels door klager geschikter werden geacht leidt niet tot een andere conclusie. Het valt binnen de beleidsvrijheid van de dierenarts om de medicatie te verkiezen die hem of haar op basis van ervaring in eerste instantie het meest geschikt voorkomt.  Het college heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat aan het handelen van beklaagde enige experimentele overweging ten grondslag heeft gelegen, zoals klager suggereert.

5.4. Bij de consulten op 2 en 3 mei 2012 heeft een collega van beklaagde bij controle vastgesteld dat het linkeroog nog enigszins dicht zat, maar dat het rechteroog er goed uitzag. Een fluorsceïnetest om te bezien of de cornea was beschadigd bleek negatief. Het advies om met oogdruppels door te gaan was in die gegeven situatie passend en veterinair niet onjuist. Hetzelfde geldt ten aanzien van het handelen van beklaagde bij het consult op 8 mei 2012, waarbij beklaagde constateerde dat het ooggebied rustig was en hij heeft geadviseerd voorlopig te stoppen met de medicatie en een week later terug te komen als er geen verdere verbetering zou zijn opgetreden.

5.5. Gebleken is dat klager op 10 mei 2012 met zijn papegaai bij een andere kliniek is geweest, waar de vogel is onderzocht in verband met oogklachten. Volgens klager heeft zijn papegaai aan een ruwe behandeling op die kliniek pijnaanvallen overgehouden en is hij om die reden vervolgens naar beklaagde gegaan voor een onderzoek en het maken van een röntgenfoto van een poot en de onderrug. Niet is gebleken dat de vogel onjuist zou zijn gepositioneerd bij het maken van deze röntgenfoto of dat de foto kwalitatief niet aan de eisen voldeed. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat de röntgenfoto feitelijk slechts was bedoeld om te achterhalen of de vogel fracturen had opgelopen en het college gaat er bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel vanuit dat de gemaakte foto voldeed om dit vast te kunnen stellen. Beklaagde stelt geen kneuzing of fractuur op de röntgenfoto te hebben kunnen waarnemen en heeft, voor de zekerheid, pijnstillende medicatie voorgeschreven. Het college heeft geen aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat er door beklaagde in deze veterinair onjuist zou zijn gehandeld en het college volgt hem verder in zijn onbestreden stelling dat voor andersoortig of uitgebreider röntgenonderzoek op dat moment geen directe aanleiding bestond.

5.6. Het college acht verder niet verwijtbaar dat beklaagde klager heeft geïnformeerd over de mogelijke risico’s in algemene zin die zijn verbonden aan narcose, die eventueel voorafgaand aan het röntgenonderzoek zou worden toegepast. Verder zijn de vermeende beschuldigingen omtrent het vervalsen van de röntgenfoto’s door beklaagde betwist en niet komen vast te staan. Voor zover er anderszins door beklaagde uitlatingen zouden zijn gedaan die voor klager onaanvaardbaar zijn geweest, zij herhaald dat over de wijze van communiceren tussen de dierenarts en diereigenaar in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet aan de orde. Ten slotte is het college van oordeel dat, voor zover er nog overige verwijten richting beklaagde zijn gemaakt, deze van onvoldoende gewicht zijn om een tuchtrechtelijk tekortschieten aan te kunnen nemen.

5.7. De conclusie is dan dat op basis van de overgelegde stukken niet is komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot zijn onderzoeken, bevindingen en (medicamenteuze) therapieën tekort zou zijn geschoten in de zorg voor de papegaai, waar alle andere verwijten buiten het bestek van de onderhavige procedure vallen althans niet zijn komen vast te staan althans van onvoldoende gewicht zijn om een tuchtrechtelijk tekortschieten aan te kunnen nemen. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.