ECLI:NL:TDIVTC:2014:16 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/104

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:16
Datum uitspraak: 28-03-2014
Datum publicatie: 02-04-2014
Zaaknummer(s): 2012/104
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten bij  een hond een verkeerde diagnose  te hebben gesteld en het dier onnodig  te hebben geopereerd. Ongegrond.

X,     klager,  

tegen

Y,     beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling is bepaald op 30 januari 2014. Geen van partijen is daarbij verschenen. Het college heeft over de zaak beraadslaagd en een uitspraakdatum bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht komt er op neer dat beklaagde bij de hond van klager een verkeerde diagnose heeft gesteld en het dier onnodig zou zijn geopereerd, alsmede dat deze operatie vervolgens niet adequaat is uitgevoerd, waardoor een tweede operatie noodzakelijk was.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Berner Sennen met de naam XXXXX, die ten tijde van de indiening van de klacht ongeveer 7 jaar oud was.

3.2. Op 18 april 2012 heeft beklaagde de hond na verwijzing door de eigen dierenarts onderzocht. De hond liep sinds drie weken met een van zijn achterpoten kreupel en de door de eigen dierenarts in verband hiermee voorgeschreven medicatie (Carprodyl) had geen of onvoldoende resultaat geboden. Beklaagde kwam na onderzoek tot de conclusie dat de voorste kruisband gescheurd was en dat de betreffende knie instabiel was. Daarnaast vermoedde beklaagde dat sprake was van een gescheurde meniscus. Beklaagde heeft haar bevindingen met klager besproken en tot een operatie geadviseerd.

3.3. De hond is op 25 april 2012 door beklaagde geopereerd. Tijdens die operatie bleek de meniscus intact, maar werd vastgesteld dat de voorste kruisband gescheurd was en dat het kapsel verontrustend dik was. Met toestemming van klager althans diens echtgenote heeft beklaagde histologische biopten genomen. Na afloop van de operatie is de hond weer met klager mee naar huis gegaan, waarbij werd afgesproken dat van de zijde van klager iedere dag alsook bij bijzonderheden telefonisch contact zou worden opgenomen.

3.4. Op 7 mei 2012 heeft een controleconsult plaatsgevonden, waarbij bleek dat de hond nog maar op drie poten liep. Beklaagde stelde vast dat de knie niet instabiel was, maar dat er hechtingen waren verscheurd en heeft, naar zij heeft gesteld, klager geadviseerd met strikte inachtneming van de revalidatie-instructies de situatie nog even aan te zien.

3.5. Op 14 mei 2012 heeft en controleconsult plaatsgevonden en werd vastgesteld dat de stabiliteit van de knieschijf niet was verbeterd. Beklaagde heeft voorgesteld de hechtingen opnieuw te plaatsen, hetgeen op 15 mei 2012 is gebeurd. De hond is na de operatie met klager mee naar huis gegaan.

3.6. Daarna hebben tot 15 juni 2012 nog vier controleconsulten plaatsgevonden, waarbij nieuw verband is aangelegd, onderhuids vocht is verwijderd en een advies is gegeven met betrekking tot de behandeling van een schuurdefect in de knieholte. Na 15 juni 2012 heeft beklaagde de hond niet meer gezien. Een afspraak voor een vervolgconsult op 29 juni 2012 is door klager afgezegd. Volgens klager zijn de nacontroles door zijn eigen dierenarts verricht. Uit de stukken is niet duidelijk geworden hoe het genezingsproces verder is verlopen.

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Het gaat in deze zaak om de vraag of de diagnostiek naar behoren is geweest, of beklaagde terecht tot een operatie heeft geadviseerd en of haar iets te verwijten valt ten aanzien van de uitvoering van de operatie als zodanig. 

5.2. Vaststaat dat de hond door de eigen dierenarts medicamenteus is behandeld met Carprodyl, hetgeen echter geen of onvoldoende resultaat opleverde, waarna de hond naar beklaagde, zijnde orthopedisch specialist, is doorverwezen. Beklaagde heeft de hond, naar blijkt uit het zich bij de stukken bevindende terugverwijsbericht d.d. 18 april 2012, uitgebreid klinisch en radiologisch onderzocht, waarbij zij tot de conclusie kwam dat er sprake was van een gescheurde kruisband en een instabiele knie. Hiernaast dacht beklaagde dat er mogelijk sprake was van een meniscuslaesie.

5.3. Voor zover klager heeft gesteld dat beklaagde bij bedoeld consult uitsluitend over een scheur in de meniscus zou hebben gesproken en niet over een gescheurde kruisband, acht het college zulks niet aannemelijk en vindt die stelling ook geen steun in de stukken. Beklaagde heeft in haar terugverwijsverslag, dat zij op de dag van het eerste consult heeft opgesteld, als conclusie vermeld: “...VKB- en wrschlijk, gezien ernst vd klachten med.meniscuslaesie”. Uitgaande van die gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose was een operatie zoals door beklaagde geadviseerd een logische vervolgstap. Bij die operatie bleek de meniscus intact, maar werd bevestigd dat de voorste kruisband gedeeltelijk was afgescheurd. Tijdens de operatie werd tevens vastgesteld dat het kniekapsel verdikt was en heeft beklaagde naar het oordeel van het college op begrijpelijke gronden en overigens met toestemming van klager biopten afgenomen om de oorzaak van de kapselverdikking te kunnen achterhalen. Gelet op de hiervoor beschreven bevindingen voor en tijdens de operatie is er naar het oordeel van het college onvoldoende grond om beklaagde te verwijten dat zij tot een operatie heeft geadviseerd.

5.4. Na de operatie heeft op 7 mei 2012 een controleconsult plaatsgevonden, waarbij bleek dat de hond na een aanvankelijk goed verlopen herstel sinds de avond van 5 mei 2012 nog maar op drie poten kon lopen. Partijen twisten over de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. Klager stelt dat een en ander het gevolg is van het feit dat beklaagde de operatie niet naar behoren heeft uitgevoerd en met name de knie niet goed zou hebben vastgezet,  terwijl beklaagde zulks heeft betwist en heeft gesteld dat klager de revalidatie-instructies niet voldoende heeft opgevolgd en de hond teveel bewegingsruimte heeft gelaten. Beklaagde heeft geopperd dat de hond zich op die avond mogelijk ernstig heeft verstuikt of de poot heeft verdraaid, waardoor tussen de knieschijf en het dijbeen hechtingen zijn gescheurd.

5.5. Het college heeft in het zich bij de stukken bevindende verslag van de eerste operatie en ook anderszins geen aanwijzingen kunnen vinden voor de aanname dat beklaagde bij die operatie en het vast zetten van de knie verwijtbare fouten zou hebben gemaakt. Beklaagde heeft voorts onbestreden gesteld bij de consulten op 18 april 2012 en 25 april 2012 de revalidatie-instructies voor de nazorg te hebben besproken en toegelicht en dat zij die ook in schriftelijke vorm heeft meegegeven.  Daartegenover staat dat  klager heeft gesteld dat de revalidatie-instructies zijn opgevolgd.

5.6. Door het college wordt enerzijds geconstateerd dat niet is gebleken dat beklaagde bij  de operatie verwijtbare fouten heeft gemaakt, waar anderzijds ook niet is komen vast te staan dat de revalidatie-instructies door klager niet of in onvoldoende mate zijn opgevolgd. Gelet op deze patstelling kunnen door het college geen verdere conclusies worden getrokken en is geen oorzaak voor de gescheurde hechtingen komen vast te staan, hetgeen echter tevens meebrengt dat de klacht op dit onderdeel niet kan slagen.

5.7. Ten overvloede wordt in zijn algemeenheid overwogen dat aan iedere operatie risico’s kleven en dat er altijd onvoorziene complicaties kunnen optreden, zonder dat daar per definitie verwijtbaar of veterinair onjuist handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. Dat het herstel na de operatie anders is gelopen dan verwacht, hoeft nog niet te betekenen dat er door beklaagde veterinair-technisch fouten zijn gemaakt, waar ook geen redenen zijn gebleken om vooraf al van een gereserveerde prognose uit te gaan.

5.8. Op grond van al het vorenstaande is het college van oordeel dat niet is komen vast te staan dat beklaagde ten aanzien van de hond veterinair nalatig of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt dan ook ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M.Lockhorst, drs. B.G. Tillema en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.