ECLI:NL:TDIVTC:2014:15 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/66

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:15
Datum uitspraak: 28-03-2014
Datum publicatie: 02-04-2014
Zaaknummer(s): 2012/66
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort geschoten  te zijn geschoten terzake de behandeling van gebitsproblemen bij een kat. Ongegrond.

X,        klaagster,  

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling is bepaald op 30 januari 2014. Klaagster is daarbij niet verschenen. Ook beklaagde heeft persoonlijk verstek laten gaan. Hij heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen.

2. DE KLACHT

De klacht komt er op neer dat beklaagde is tekort geschoten in de behandeling van de gebitsproblemen bij de kat van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese korthaar, geboren op 10 september 1998.

3.2. Op 16 maart 2011 is klaagster met de kat bij een collega van beklaagde op consult geweest in verband met een afgebroken kies. Het restant van die afgebroken kies kon door de bewuste collega echter –vanwege onvoldoende grip- niet meer geëxtraheerd worden en is door deze dierenarts zoveel mogelijk uitgeboord. Daarnaast is van andere kiezen tandsteen verwijderd en werd vastgesteld dat in de linker bovenhoek een tand enigszins aan het loslaten was, in welk verband blijkens de patiëntenkaart werd geadviseerd na verloop van een jaar een controle te laten verrichten. De kat heeft per injectie antibiotica toegediend gekregen en is met klaagster mee naar huis gegaan.

3.3. Klaagster stelt dat de kat in de hierop volgende maanden in conditie achteruit is gegaan en dat er diverse problemen zijn ontstaan. Volgens klaagster was sprake van vermagering, lusteloosheid, een valer wordende vacht, luchtwegproblemen, zat de kat steeds met zijn pootje aan zijn kaak en kon hij geen geluid meer maken.

3.4. Op 13 januari 2012 heeft klaagster een consult bij beklaagde afgesproken waarbij zij, naar het college heeft begrepen, het vermoeden heeft uitgesproken dat de achteruitgang in de gesteldheid van de kat verband hield met de gebitsbehandeling die het dier op 16 maart 2011 bij de collega van beklaagde had ondergaan. Bij het klinisch onderzoek en inspectie van de bek van de kat stelde beklaagde vast dat er sprake was van ontstoken tandvlees en sloot hij blijkens de patiëntenkaart niet uit dat er mogelijk kiezen geëxtraheerd zouden moeten worden. De kat heeft antibiotica en pijnstillende medicatie toegediend gekregen.

3.5. Op 17 januari 2012 en 19 januari 2012 hebben blijkens de patiëntenadministratie telefonische consulten plaatsgevonden, waarbij blijkbaar aan de orde is geweest dat de kat mogelijk een schildklierprobleem had en klaagster aangaf dat de eetlust van de kat nog slecht was. Om die reden is een vervolgafspraak gemaakt voor een bloedonderzoek om de nier- en schildklierfunctie te controleren.

3.6. Dat bloedonderzoek is op 27 januari 2012 uitgevoerd, maar leverde geen bijzonderheden op. Op 14 februari 2012 zijn de resultaten van het bloedonderzoek telefonisch met klaagster besproken en is, omdat klaagster meldde dat het dier nog steeds tekenen van pijn in de bek vertoonde, een afspraak gemaakt voor een gebitsbehandeling op 21 februari 2012.

3.7. Die gebitsbehandeling heeft op laatstgenoemde datum ook feitelijk plaatsgevonden. Beklaagde constateerde bij het consult dat de linker tonsil vergroot was en dat sprake was van glottioedeem, naast een lichte souffle op het hart. Beklaagde heeft blijkens de patiëntenkaart vier wortels en tandsteen verwijderd en het gebit gepolijst. Na het voorschrijven van medicatie is de kat met klaagster mee naar huis gegeven. Omdat beklaagde voor wat betreft de vergrote linker tonsil differentiaal diagnostisch dacht aan een allergische reactie of een onderliggend hartprobleem, is een controleafspraak voor veertien dagen later gemaakt en medicatie (o.a. Prednoral) meegegeven .

3.8. Op 5 maart 2012 heeft dat controleconsult plaatsgevonden, waarbij beklaagde de kat klinisch heeft onderzocht. Beklaagde stelde vast dat de tonsil kleiner was geworden, dat de keel roze kleurde en dat de trachea niet gevoelig was, alsmede dat ter zake de longen geen afwijkingen konden worden vastgesteld. De kat bleek op dat moment goed te kunnen eten en drinken. Beklaagde constateerde wel een te hoge hartslag en een lichte souffle op het hart, wat hem aanleiding gaf te adviseren een echo te laten maken.

3.9. Beklaagde is hierna verder niet meer bij de behandeling van de kat betrokken geweest. Klaagster heeft zich tot een andere dierenarts gewend, die haar vervolgens naar een specialist heeft verwezen. Klaagster stelt dat deze specialist heeft geconstateerd dat er nog verschillende wortels, een afgebroken kies en een afgebroken kroon in de kaak van de kat zaten, welke zijn verwijderd.

4. HET VERWEER 

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het college voorop dat een van de in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunten is dat een dierenarts in tuchtrechtelijke zin alleen op zijn eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op handelingen van een collega. Een ander in het veterinair tuchtrecht geldend uitgangspunt is dat de ingevolge artikel 14 van de WUD te toetsen norm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige behandeling voldoende is. Het gaat er bij de beoordeling van de klacht dus niet om of het handelen van een dierenarts beter had gekund, maar of deze in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.3. Vaststaat dat de kat op 16 maart 2011 door een collega van beklaagde aan het gebit is behandeld. Nu  beklaagde op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de gebitsbehandeling die op die datum heeft plaatsgevonden, kan hij voor die behandeling, voor zover daarbij al nalatig zou zijn gehandeld, noch voor de eventuele nadelige gevolgen daarvan in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk worden gehouden.

5.4. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde bij het eerste consult waarbij hij met de gebitsproblematiek werd geconfronteerd, te weten op 13 januari 2012 en dus nagenoeg 10 maanden na het consult bij diens collega, de bek van de kat heeft geïnspecteerd en daarbij heeft vastgesteld dat er sprake was van ontstoken tandvlees. Beklaagde sloot daarbij blijkens de stukken niet uit dat er mogelijk kiezen zouden moeten worden geëxtraheerd. Naar het oordeel van het college valt te billijken dat beklaagde op dat moment met een medicamenteuze behandeling met Convenia, Metacam en Novacam heeft volstaan, mede omdat aan de gebitsklachten ook een andere onderliggend ziektebeeld ten grondslag zou kunnen liggen. Uit de patiëntenkaart kan worden afgeleid dat klaagster zelf aan een schildklieraandoening dacht, waar beklaagde een onderliggende nier- en/of leveraandoening niet uitsloot. Op grond hiervan acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde bij dit consult heeft volstaan met een medicamenteuze behandeling tegen de ontsteking en tegen de pijn. Volgens het klaagschrift is daarbij ook geadviseerd om een vervolgafspraak te maken voor een bloedonderzoek.

5.5. Omdat de gebitsklachten aanhielden en een op 27 januari 2012 uitgevoerd bloedonderzoek geen aanwijzingen voor een onderliggend ziektebeeld opleverde, is een afspraak gemaakt voor een gebitsbehandeling, die op 21 februari 2012 door beklaagde is uitgevoerd, waarbij blijkens de stukken vier wortels en tandsteen zijn verwijderd en het gebit van de kat is gepolijst. Daarbij is de kat overigens door beklaagde veiligheidshalve onder narcose gebracht middels inhalatie-anesthesie. Na de gebitsbehandeling en na het voorschrijven van medicatie en het maken van een afspraak voor een controleconsult is de kat met klaagster mee naar huis gegaan.

5.6. Feitelijk verwijt klaagster dat beklaagde bij het consult en de gebitsbehandeling op 21 februari 2012 niet zou hebben gezien of opgemerkt dat de kat enkele wortelrestanten en  een afgebroken kies en kroon had, hetgeen vermeden had kunnen worden als hij röntgenfoto’s zou hebben gemaakt, zoals door klaagster - naar zij heeft gesteld - ook zou zijn verzocht. Beklaagde heeft dit laatste echter betwist en gesteld dat in overleg met klaagster is besloten om alleen het hoogst noodzakelijke te doen en vanwege het kostenaspect geen röntgenfoto’s te maken.

5.7. Nog daargelaten dat de verklaringen van partijen elkaar op dit punt tegenspreken en niet is komen vast te staan dat door klaagster nu wel of niet om het maken van röntgenfoto’s is verzocht, wordt in zijn algemeenheid overwogen dat niet per definitie veterinair onjuist en verwijtbaar hoeft te zijn om wortelrestanten bij een dier te laten zitten, tenzij deze ontstoken zijn. Gesteld noch gebleken is dat dit laatste bij het consult op 21 februari 2012 het geval is geweest.

5.8. Beklaagde heeft verder in repliek gesteld dat ook bij controle op 5 maart 2012 de wortelrestanten niet ontstoken waren, dat het gebied er rustig uitzag en dat er geen noodzaak tot ingrijpen of een verdere behandeling bestond. Beklaagde heeft hiernaast gesteld dat hij bij die controle ook geen afgebroken kies of kroon heeft gezien. Op grond hiervan kan naar het oordeel van het college niet worden uitgesloten dat de wortelrestanten eerst na 5 maart 2012 zijn gaan opspelen c.q. ontstoken zijn geraakt en/of dat de bewuste kies en kroon eerst na die datum zijn afgebroken. Een en ander brengt mee dat de klacht afstuit op bewijs en dat niet of onvoldoende vast is komen staan dat beklaagde ten aanzien van de gebitsklachten van de kat nalatig handelen kan worden verweten.

5.9. Wel is het college van oordeel dat beklaagde in zijn patiëntenadministratie duidelijker en vollediger had kunnen en behoren te zijn, aangezien daar niet uit kan worden afgeleid welke gebitselementen door hem zijn verwijderd. Mede gelet op het feit dat beklaagde er blijk van heeft gegeven zich van deze tekortkoming in zijn administratie bewust te zijn en om die reden de kosten van de uitgevoerde behandeling aan klaagster heeft terugbetaald, wordt volstaan met de aanbeveling om voor de toekomst verbeteringen in de verslaglegging door te voeren.

5.10. Het vorenstaande in aanmerking nemende, is naar het oordeel van het college niet althans onvoldoende komen vast te staan dat beklaagde ten aanzien van de kat veterinair onjuist heeft gehandeld, althans niet zodanig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Gelet hierop wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M.Lockhorst, drs. B.G. Tillema en drs.  A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart  2014 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.