ECLI:NL:TDIVBC:2014:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2013/10 en 11

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2014:7
Datum uitspraak: 19-05-2014
Datum publicatie: 11-08-2014
Zaaknummer(s): VB 2013/10 en 11
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Te laat ingediende klacht over behandeling hond. Niet-ontvankelijk.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 19 mei 2014

in de zaak VB 13/10 en 11 van

X, wonende te A,

klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 27 juni 2013 van het Veterinair Tuchtcollege (2012/79 en 123),

hierna te noemen: klager

tegen

Y, dierenarts te B, en Z , dierenarts te A,

beklaagden in eerste aanleg, verweerders in hoger beroep,

hierna te noemen: Y dierenarts A en Z dierenarts B, samen de dierenartsen.                      

1      Het geding in beroep

Bij een op 15 augustus 2013 bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen beroepschrift is klager in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van

27 juni 2013, waarbij zijn klachten tegen dierenarts A en B niet ontvankelijk zijn verklaard. De dierenartsen hebben hierop schriftelijk gereageerd met daaropvolgend nog een schriftelijke reactie van klager. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 28 april 2014, waar klager en de dierenartsen hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De feiten

2.1 De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Yorkshire terriër met de naam Joeri (blijkens de status geboren op 4 oktober 1990). Vanaf 1999 is Joeri met enige regelmaat bij de dierenkliniek de Langstraat voor onderzoek aangeboden. Hier houden meerdere dierenartsen gezamenlijk praktijk, onder wie de dierenartsen  A en B.

2.2. In juli 2008 constateerde klager dat de hond geen eetlust had en ontlasting uitbleef. Op zondag 13 juli 2008 heeft klager, destijds woonachtig in België,  voor informatie en advies telefonisch contact gezocht met de praktijk de Langstraat. De dienstdoende dierenarts heeft klager gerustgesteld en hem geadviseerd een collega in België te raadplegen.

3.3. Op  maandag 14 juli 2008 heeft een Belgische dierenarts de hond onderzocht, daarbij onder meer  een hartruis geconstateerd en daarvoor medicatie voorgeschreven. Omdat de hond vervolgens niet opknapte, heeft klager op 16 juli de Belgische dierenarts telefonisch geconsulteerd. Toen deze klager adviseerde een afwachtende houding aan te nemen en klager daardoor niet gerust gesteld was, heeft hij met de praktijk van de dierenartsen een consult afgesproken voor 17 juli 2008.

3.4. Op donderdag 17 juli 2008 heeft dierenarts A de hond onderzocht en vastgesteld dat de gesteldheid van de hond uiterst zorgelijk was. De status vermeldt daaromtrent onder meer dat de hond vanaf de zondag ervoor niet meer had gegeten, met de constatering na onderzoek dat de hond in shock verkeerde en er een enorme hartruis te horen was. Omdat de hond erg hypovolemisch was, adviseerde dierenarts A met de in België voorgeschreven hartmedicatie te stoppen. Zij stelde een infuusbehandeling voor waarvoor de hond op de praktijk zou moeten blijven en daarna een bloed- en echografisch onderzoek. Klager stemde aanvankelijk in met nader onderzoek.

3.5. Na enige discussie tussen klager en dierenarts A heeft deze op verzoek van klager dierenarts  B geraadpleegd en uiteindelijk op verzoek van klager volstaan met het toedienen van een injectie subcutaan fysiologisch zout met medicamenteuze ondersteuning. Klager weigerde verder onderzoek, naar eigen zeggen om financiële redenen.

3.7. Onderweg naar huis ging de conditie van de hond sterk achteruit. Klager heeft na thuiskomst op 17 juli de Belgische dierenarts gevraagd de hond thuis te onderzoeken.  Klager besloot hierna de situatie nog verder aan te zien.

3.8. Omdat de hond achteruit  bleef gaan, heeft klager op 18 juli 2008 de Belgische dierenarts opnieuw geconsulteerd. Deze constateerde dat de hond helemaal “op” was. Zij adviseerde tot euthanasie van de hond over te gaan. Hierop is klager niet ingegaan.

3.9. Toen op 19 juli 2008 in de ochtend de hond niet was opgeknapt heeft een collega van de Belgische dierenarts klager opnieuw voorgesteld tot euthanasie over te gaan, waarvoor klager toen geen toestemming heeft gegeven.  In de middag is de hond geëuthanaseerd.

3.10. Diezelfde dag heeft klager de praktijk van de dierenartsen van dit overlijden in kennis gesteld.

3.11. De klacht tegen dierenarts A is ingediend op 28 juni 2012 en die tegen dierenarts B op 8 oktober 2012.

3.      De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

3.1  Dit college heeft klager niet ontvankelijk verklaard in zijn in 2012 ingediende klachten in verband met het tussenliggende tijdsverloop sinds het consult op 17 juli 2008 waarop zijn  klachten betrekking hebben.

3.2    Na de klachten tegen beide dierenartsen en het verweer van ieder van hen hebben partijen gere- en gedupliceerd, waarna het Veterinair Tuchtcollege zonder voorafgaande mondelinge behandeling met betrekking tot de procedure in de bestreden uitspraak als volgt overwogen:

“Bij een nadere screening van de dossiers is de lange tijdspanne gesignaleerd tussen het tijdstip waarop het vermeende nalatig handelen heeft plaatsgevonden en het tijdstip waarop de klacht is ingediend. In verband hiermee is aan klager telefonisch bericht dat het college eerstens zal hebben te beslissen over de ontvankelijkheid van de klacht, alvorens tot een eventuele inhoudelijke behandeling kan worden toegekomen”.

3.3  Het Veterinair Tuchtcollege heeft vervolgens klager, zoals gezegd,  niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht wegens overschrijding  van de redelijke termijn  waarbinnen een klacht moet worden ingediend.  Het college overwoog daartoe, voor zover in beroep van belang (de dierenartsen aanduidend als beklaagden):

“ 5.3. Voorop staat dat het veterinair tuchtrecht ten doel heeft het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het weren en beteugelen van misslagen daarin. Met betrekking tot dit algemene belang in relatie tot de redelijke termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend, overwoog het Veterinair Beroepscollege in haar uitspraak van 1 april 2004

(VB 03/14) ‘Dit algemeen belang is e venwel niet dermate zwaarwegend, dat het onder alle omstandigheden prevaleert boven het belang van beroepsbeoefenaren niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die betrekking hebben op zaken die ver in het verleden liggen. Hierbij gaat het om de bescherming van de belangenpositie van de beroepsbeoefenaar door het ook in het tuchtrecht in aanmerking te nemen beginsel van de rechtszekerheid. In verband met dit beginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het desbetreffende geval te worden nagegaan of het rechtens aanvaardbaar is dat een tuchtklacht, die betrekking heeft op zaken die ten tijde van het indienen van de klacht ver in het verleden lagen, inhoudelijk wordt beoordeeld’ . ...

5.4. … Het college neemt verder tot uitgangspunt en houdt als beginsel aan dat een klacht niet ontvankelijk wordt verklaard indien het handelen of nalaten waarop de klacht ziet meer dan 3 jaar voor indiening van klacht heeft plaatsgevonden, met de aantekening dat op die uiterste termijn in bijzondere gevallen weer uitzonderingen denkbaar zijn, bijv. indien een klager redelijkerwijs niet eerder bekend had kunnen zijn met het (mogelijk) klachtwaardig handelen en de gevolgen ervan.

5.5.  In casu is een periode van nagenoeg 4 jaar verstreken voordat de klacht werd ingediend, terwijl uit de stukken is gebleken dat klager al tijdens of vrijwel direct althans korte tijd na het consult d.d. 17 juli 2008 de mening was toegedaan althans het vermoeden had dat er bij het bewuste consult veterinair onjuist was gehandeld. …”

5.6. Het college overweegt voorts er niet van uit te gaan  “…dat het voor klager onmogelijk is geweest om … binnen een termijn van 2 althans 3 jaar een klacht tegen beklaagden in te dienen. Zulks afgezet tegen het rechtszekerheidsbeginsel c.q. het feit dat beklaagden er na verloop van tijd geen rekening meer mee hoefden te houden dat hun handelen nog ter discussie zou worden gesteld, is het college van oordeel dat hier sprake is van een zodanige termijnoverschrijding, dat de klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard. Hieraan kan niet afdoen dat door beklaagden reeds inhoudelijk verweer is gevoerd, voor zover dit overigens in verband met het verstreken tijdsverloop mogelijk is geweest.”

4.    De beoordeling van het beroep

4.1  Het gaat in dit beroep slechts om de beoordeling van de door het Veterinair

Tuchtcollege uitgesproken niet ontvankelijkheid verklaring.

4.2   Klager heeft in zijn beroepschriften -onder meer- als grief tegen deze uitspraak aangevoerd, dat partijen in eerste aanleg ten onrechte niet ter zitting zijn gehoord en hij ten onrechte in zijn klacht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.3  Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat in dit geval de procedure in eerste aanleg een minder gelukkig gekozen verloop heeft gehad. Met een eerdere beoordeling van de ontvankelijkheid  hadden partijen  zich de kosten en moeite van in elk geval re- en dupliek kunnen besparen. Nadat de zaak door partijen volledig was uitgeprocedeerd, had een mondelinge behandeling in de lijn der verwachting gelegen.

4.4  Klagers bedenking tegen de gevolgde gang van zaken kan in zoverre worden onderschreven.

Een en ander kan echter bij gebrek aan belang niet tot vernietiging van de uitspraak leiden, nu in beroep partijen ter zitting zijn gehoord. Voor het overige onderschrijft het Veterinair Beroepscollege de hierboven geciteerde overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege met betrekking tot de redelijke termijn.

Het college neemt daarbij het volgende in aanmerking.

Ook in beroep heeft klager onvoldoende bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie kunnen wettigen dat er in zijn geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat het verlies van zijn hond hem buitengewoon zwaar is gevallen en zijn hoofd er al die tijd niet naar stond om te klagen, zoals klager lijkt aan te voeren, is daarvoor niet voldoende. Te minder omdat hij naar eigen zeggen zo niet kort na het consult op 17 juli 2008 dan in elk geval al spoedig na de dood van de hond op 19 juli 2008 zijn bedenkingen had over de handelwijze van de dierenartsen. Zij hoefden ook niet te rekenen op een zo laat protest van klager nu hij zelf in zijn klacht vermeldt de door dierenarts A voorgestelde behandelingen uitdrukkelijk om financiële redenen te hebben geweigerd en haar aan het einde van het consult te hebben bedankt voor de door haar genomen tijd, moeite en zorg voor de hond.

4.5  Het voren overwogene brengt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat het beroep dient te worden verworpen.

5         De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. G. van der Wiel,

mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 19 mei 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris