ECLI:NL:TDIVBC:2014:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2013/09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2014:4
Datum uitspraak: 09-04-2014
Datum publicatie: 23-07-2014
Zaaknummer(s): VB 2013/09
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een Bouvier, geboren op 2 april 2007, die nauwelijks at en regelmatig braakte.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 9 april 2014

in de zaak VB 13/09 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 27 juni 2013 van het Veterinair Tuchtcollege (2012/51),

hierna te noemen: klaagster,

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                       

1      Het geding

Bij een op 26 augustus 2013 bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen beroepschrift is klaagster in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van

27 juni 2013, waarbij haar klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 31 januari 2014, waar klaagster en haar partner Z hun standpunten hebben toegelicht. De dierenarts is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De feiten

2.1 Op 12 april 2012 heeft klaagster  haar hond, een Bouvier genaamd Senna (geboren 2 april 2007), ter behandeling aangeboden aan de dierenarts. De hond had al een aantal dagen niet of nauwelijks gegeten en moest regelmatig braken. Tijdens het onderzoek stelde de dierenarts  vast dat de buik van de hond zeer gevoelig was en na het maken van röntgenfoto’s bleek in zijn maag een soort klosje alsmede draad aanwezig, doorlopend in het duodenum. 

2.2 De dierenarts heeft toen met klaagster de noodzaak van operatief ingrijpen ter verwijdering van dit corpus alienum besproken. Klaagster heeft even bedenktijd gevraagd om vervolgens hieraan haar toestemming te verlenen. Daarbij heeft zij aangegeven dat, indien tijdens de operatie zou blijken dat er teveel schade was veroorzaakt, euthanasie diende te worden toegepast, waarover zij dan vooraf wilde worden geïnformeerd.

2.3 De dierenarts heeft vervolgens de maagdarmoperatie uitgevoerd, waarbij het corpus alienum is verwijderd. De operatie heeft ongeveer drie uur geduurd. Blijkens de patiëntenkaart constateerde  de dierenarts na de operatie weer volop darmcontracties.

2.4 Een deel van de operatie is bijgewoond door een collega dierenarts aan wie de dierenarts na afloop van de operatie de nazorg van de hond heeft overgedragen.

2.5 De hond werd voor de operatie in de praktijk van de dierenarts reeds langere tijd behandeld wegens epileptische aanvallen.

2.6 De collega dierenarts heeft de hond op 12 april na de operatie aan het einde van de middag omstreeks 17.30 uur aan klaagster mee gegeven waarna klaagster naar huis is vertrokken.  Hier is de hond omstreeks 18.30 uur overleden.

2.7 Ook tegen deze collega dierenarts heeft klaagster een klacht ingediend, -kort gezegd- inhoudende dat hij de hond die nog buiten bewustzijn was toen klaagster hem kwam halen, niet aan haar had mogen meegeven, maar ter observatie op de praktijk had moeten houden. Deze klacht is door het Veterinair Tuchtcollege in zijn uitspraak van  27 juni 2013 gegrond verklaard waarbij hem als maatregel een waarschuwing is gegeven. Deze dierenarts is hiertegen niet in beroep gekomen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft hierbij overwogen dat deze dierenarts kan worden verweten dat hij, mede in aanmerking genomen de epileptische voorgeschiedenis van de hond gecombineerd met het feit dat  de hond liggend  is meegegeven, een na operatie onvoldoende herstelde patiënt meer naar huis heeft gegeven.

2.8 Op 16 april 2012 heeft de dierenarts gesproken met klaagster waarbij deze volgens de patiëntenkaart haar kritiek uitsprak onder meer over het feit dat de hond na de operatie te suf zou zijn geweest om te vervoeren.

3          De beoordeling door het Veterinair Beroepscollege

3.1 Klaagster heeft in haar klacht tegen de dierenarts gesteld dat hij de zware operatie in zijn praktijk heeft uitgevoerd, terwijl hij wist dat aldaar niet de juiste nazorg kon worden gegeven, omdat de hond in zijn praktijk niet de vereiste 48 uur in observatie kon worden gehouden. De dierenarts heeft deze stelling bestreden. Hij voerde in zijn verweerschrift aan dat zijn praktijk niet over die faciliteit beschikte en dat klaagster toen zij de beslissing nam de hond te laten opereren zich er terdege van bewust was dat de hond nog diezelfde dag naar huis zou gaan. Klaagster ontkent dat zij dit voorafgaande aan de operatie wist.

3.2  Het Veterinair Tuchtcollege heeft deze klacht ongegrond verklaard bij zijn uitspraak van 27 juni 2013.

Het College heeft ter zake, voor zover in beroep van belang, als volgt overwogen, waarbij de dierenarts als beklaagde sub 1 wordt aangeduid:

”  Gelet op de tegenstrijdige lezingen die er door klaagster en beklaagde sub 1 zijn gegeven, is niet met voldoende zekerheid kunnen blijken dat klaagster vooraf niet voldoende en naar behoren is geïnformeerd over de behandelmogelijkheden en dat zij niet wist dat de praktijk niet over avond- en nachtopvang beschikte en dat de hond daar dus gedurende de sluitingstijd van de praktijk niet in observatie gehouden kon worden. Het college gaat voorts niet zonder meer mee in de opvatting van klaagster dat na een maagdarmoperatie als de onderhavige en bij het gebruik van Fentanyl per definitie als strikte eis zou gelden dat de patiënt tenminste 48 uur op de praktijk in observatie zou moeten blijven. Wel is de duur van het verblijf afhankelijk van de mate van herstel van de patiënt en behoort naar vaste jurisprudentie een dier dat na een operatie nog niet uit de narcose is ontwaakt, niet mee naar huis te worden gegeven….”

3.3 Tegen deze rechtsoverweging richt zich het beroep van klaagster.  Volgens klaagster zijn de beweringen van de dierenarts zo tegenstrijdig en onlogisch dat bij de waardering van de stellingen van partijen die van de dierenarts als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden gesteld.

3.4 Vaste jurisprudentie van ook het Veterinair Beroepscollege is dat in geval van tegenstrijdige beweringen  over voor de beslissing relevante feiten in het algemeen het College zich niet inlaat met de beoordeling welk van de uitlatingen in de betreffende procedure voor de juiste kan worden gehouden. Van deze benadering kan onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken, bijvoorbeeld  indien een bepaalde bewering direct of indirect  door een of meer andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.

Die situatie doet zich hier voor. Het Veterinair Beroepscollege neemt hierbij het volgende in aanmerking.

3.5 In beroep spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag wat er in het pre-operatieve gesprek tussen de dierenarts en klaagster is besproken, alvorens klaagster instemde met de operatieve ingreep. Volgens klaagster was dit slechts de mogelijkheid van euthanasie en had de dierenarts, -anders dan hij stelt-  haar met het oog op de nazorg niet gewezen op het ontbreken van avond- en nachtopvang, waarvan zij ook overigens niet op de hoogte was.

3.6 Gangbare veterinaire praktijk is dat de dierenarts, alvorens tot handelen over te gaan,  de eigenaar van zijn patiënt zoveel mogelijk voldoende informeert over zijn onderzoeksbevindingen, de gezondheidstoestand van het dier en de voorgenomen behandeling, opdat de eigenaar een afgewogen keuze kan maken eer toestemming tot deze behandeling wordt gegeven.

In dit geval ging het om een ernstig zieke hond met een epileptische voorgeschiedenis, waarbij de dierenarts de tijdsduur van de operatie vooraf inschatte op ongeveer 2 uur. Het werden er 3. Beide partijen waren er zich dus terdege van bewust dat het om een zware operatie ging. Klaagster gaf daaraan nog uiting door euthanasie als mogelijke optie aan de dierenarts mee te geven.

Gesteld noch gebleken is dat het voor klaagster in die situatie niet van belang was vooraf te weten dat er in de praktijk van de dierenarts voldoende nazorg kon worden geboden.

3.7 Uit de patiëntenkaart blijkt niet dat de dierenarts klaagster hierover heeft geïnformeerd. Noch op 12 april, noch op 16 april staat daaromtrent iets vermeld.

Vaststaat dat klaagster al op 16 april 2012 tegenover de dierenarts haar ongenoegen heeft geuit over de volgens haar gebrekkige nazorg.  Volgens haar klacht hoorde zij eerst toen van de dierenarts dat het in zijn praktijk niet mogelijk was een hond ter observatie te houden.

In het daarop gevolgde verweerschrift vermeldt de dierenarts bij het weergeven van de pre-operatief besproken mogelijkheden op 12 april het ontbreken van opvangmogelijkheden niet expliciet. Hij schrijft daarin naar aanleiding van de door klaagster gevraagde bedenktijd niet anders dan: “toen zij de beslissing nam om de hond te laten opereren, was zij zich er dan ook terdege van bewust dat de hond diezelfde dag nog naar huis zou gaan, aangezien wij niet als kliniek te boek staan en ook niet als zodanig naar buiten treden” .

Hoe deze veronderstelde bekendheid bij klaagster terecht zou zijn gekomen, geeft de dierenarts hier niet aan.

Ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege is de dierenarts niet verschenen.

3.8 Nadat klaagster in haar beroepschrift bekendheid met het ontbreken van opvang met het oog op de nodige nazorg duidelijk had ontkend deelt de dierenarts in zijn verweerschrift op het beroep mee dat hij klaagster wel degelijk goed en duidelijk heeft uitgelegd dat zijn praktijk geen kliniek is. Daarmee kennelijk aangevend dat zijn praktijk niet over een avond- en nachtopvang beschikt. Opnieuw laat de dierenarts in het midden of hij klaagster dienaangaande reeds op 12 april heeft geïnformeerd. Het kan even goed zijn dat de dierenarts dit klaagster eerst bij het gesprek op 16 april heeft meegedeeld.

3.9 In haar beroepschrift geeft verder klaagster aan: “daar komt nog bij dat … (de dierenarts) niet bij de zitting aanwezig is geweest waardoor het College hem niet heeft kunnen confronteren met zijn leugens om vervolgens te kunnen checken hoe hij daarop zou reageren.”

In beroep is de dierenarts, zonder bericht van verhindering, evenmin ter zitting verschenen.

3.10 Uit al het voorgaande volgt dat tegenover de door klaagster consistent ontkende bekendheid van de zijde van de dierenarts slechts staan zijn op dit punt vage stellingen, zonder enige controleerbaarheid daarvan in zijn medische verslaglegging en zonder

gebruik te maken van de gelegenheid zijn standpunt mondeling toe te lichten.

Alles bijeengenomen komt het Veterinair Beroepscollege tot de conclusie dat de stelling van klaagster in dit geval meer aannemelijk wordt geacht dan die van de dierenarts. Dit betekent dat er in deze procedure vanuit wordt gegaan dat de dierenarts klaagster niet voorafgaande aan de operatie heeft bekend gemaakt met het ontbreken van avond- en nachtopvang met het oog op de te verlenen nazorg, terwijl klaagster dat in dit geval redelijkerwijs diende te weten gelet op de aard van de uit te voeren operatie en de gezondheidstoestand van de hond.

Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is de dierenarts hiermee tekort geschoten in het verschaffen van essentiële informatie en daarmee in de zorg die de dierenarts als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts ten opzichte van de hond had dienen te verlenen.

3.11 De klacht wordt daarom in beroep met vernietiging van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege alsnog gegrond verklaard. Het Veterinair Beroepscollege oordeelt dit verwijt evenwel in de gegeven omstandigheden niet van voldoende gewicht om daaraan een op te leggen maatregel te verbinden, mede in aanmerking genomen dat de dierenarts zelf niet bij de nazorg was betrokken.

4        De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

-          verklaart het beroep gegrond

-        vernietigt de uitspraak waarvan beroep

  -       wijst de klacht van klaagster tegen de dierenarts toe zonder oplegging van enige maatregel.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. G. van der Wiel,mr. J.M. Willink, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 9 april 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris