ECLI:NL:TADRSGR:2014:276 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4512/14.98
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2014:276 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-11-2014 |
Datum publicatie: | 13-01-2015 |
Zaaknummer(s): | R.4512/14.98 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Onvoorwaardelijke schorsing |
Inhoudsindicatie: | Dekenklacht over grensoverschrijdend gedrag en het hebben van seksuele contacten met vrouwelijke cliënten. Tevens klacht dat verweerder de eigen bijdrage standaard niet incasseert. De verweten feiten komen ten dele vast te staan. In verband met aard en ernst van de verwijten verwerpt de raad het beroep van verweerder op verjaring. De raad oordeelt dat de advocaat, teneinde zijn onafhankelijkheid niet in gevaar te brengen, zich dient te onthouden van nauwe persoonlijke relaties met zijn cliënten en dat hij de nodige distantie bewaart in persoonlijk, maar ook in fysiek opzicht. Verweerder heeft deze regels in ernstige mate geschonden. Klacht in zoverre gegrond. De raad acht onvoldoende grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder onjuist handelt op het punt van de incasso van eigen bijdragen. In zoverre is de klacht ongegrond. Schorsing twee maanden, waarvan één voorwaardelijk. |
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 29 april 2014 heeft klager ambtshalve bij de raad een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief van 17 mei 2014, gericht aan de voorzitter van de raad, heeft verweerder zijn standpunt naar aanleiding van de klacht toegelicht.
1.3 Bij brief van 19 mei 2014 heeft klager op de brief van verweerder van 17 mei 2014 gereageerd.
1.4 Verweerder en klager hebben hierna nader met de raad gecorrespondeerd.
1.5 De klacht is behandeld ter zitting met gesloten deuren van de raad van 8 september 2014. Ter zitting zijn mr. M., klager, alsmede verweerder verschenen. Verweerder heeft een pleitmemo overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In mei 2013 heeft Bureau Jeugdzorg een lid van de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, hierna: Raad van Toezicht, benaderd in verband met het optreden van verweerder in diverse zaken. Het lid van de Raad van Toezicht heeft een gesprek gevoerd met een medewerker van Bureau Jeugdzorg, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Bureau Jeugdzorg heeft daarna een verklaring toegezonden van mevrouw M, een (voormalige) cliënte van verweerder. Die verklaring behelst onder meer een verslag van (poging tot) seksuele toenadering van verweerder jegens mevrouw M tijdens bezoeken bij haar thuis in 2012.
2.3 Naar aanleiding van de ontvangst van de verklaring van mevrouw M heeft klager op 19 augustus 2013 via Skype een gesprek met haar gevoerd. Van dat gesprek zijn aantekeningen gemaakt.
2.4 In mei 2013 heeft klager, in het bijzijn van een medewerkster van Stichting Hulp Opvang Prostitutie en Mensenhandel (SHOP) een gesprek gevoerd met mevrouw H, waarbij tevens een stafmedewerker van de Raad van Toezicht aanwezig was. Van het gesprek is een verslag opgemaakt. Het verslag behelst onder meer dat verweerder in 2012 bij mevrouw H, die een advocaat nodig had, thuis is geweest, waarbij verweerder haar ongevraagd heeft aangeraakt en haar op een verkeerde manier troostte.
2.5 Naar aanleiding van het gesprek met mevrouw H heeft deze op 13 mei 2013 aan klager een discussie tussen haar en verweerder op facebook toegezonden.
2.6 Bij brief van 26 november 2013 heeft mr. B, advocaat te Den Haag, namens mevrouw G een klacht ingediend tegen verweerder. Die klacht betreft onder meer het verwijt dat verweerder, die voorheen advocaat van mevrouw G was, mevrouw G in zijn woning heeft ontvangen, waarbij verweerder handtastelijk werd, mevrouw G heeft geknuffeld en heeft geprobeerd haar te zoenen, alsmede dat verweerder bij een andere gelegenheid mevrouw G in zijn auto heeft betast.
2.7 Bij brief van 10 december 2013 heeft de directie van SHOP de aandacht van klager gevraagd voor een verslag van een van haar medewerkers, die aangaande een cliënte van SHOP had meegedeeld dat de cliënte onheus was bejegend door verweerder, haar toenmalige advocaat.
2.8 Op 31 januari 2014 heeft klager, in het bijzijn van een lid van de Raad van Toezicht en van een stafjurist bij het bureau van de Haagse Orde, een gesprek met verweerder gevoerd. Tijdens dat gesprek heeft klager verweerder geconfronteerd met de signalen die klager had ontvangen over het gedrag van verweerder en heeft klager verweerder gevraagd daarop te reageren. Van het gesprek heeft de stafjurist een verslag opgemaakt.
2.9 Bij brief van 10 februari 2014 heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het gespreksverslag van 31 januari 2014.
2.10 Bij brieven van 5 februari 2014, 7 februari 2014, 11 februari 2014 heeft verweerder aan klager een nadere reactie gestuurd betreffende hetgeen was besproken over respectievelijk mevrouw G, mevrouw M en mevrouw H.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder het volgende.
Naar de mening van klager zijn de gedragingen van verweerder ontoelaatbaar en overschrijdt hij door zijn handelwijze de grenzen van hetgeen een advocaat betaamt. Met ten minste twee cliënten heeft hij een of meerdere keren seksuele contacten gehad. Alhoewel verweerder in de twee andere concrete gevallen ontkent dat enige seksuele handeling heeft plaatsgevonden, heeft hij, gelet op de totale omvang van de meldingen die onafhankelijk van elkaar gelijksoortig gedrag beschrijven, in die twee gevallen de schijn tegen zich, zeker ook omdat hij erkent bij beide dames thuis te zijn geweest. Daar komt bij dat verweerders cliëntenbestand in overwegende mate bestaat uit jonge, alleenstaande dames, hetgeen impliceert dat het geen op zichzelf staande gevallen betreft. Klager acht relevant dat het om beschadigde, kwetsbare dames gaat. Die indruk wordt, aldus klager, versterkt door de meldingen die zijn gedaan door Bureau Jeugdzorg, SHOP en Stichting Humanitas.
Klager voert aan dat verweerder handelt op een wijze waardoor hij het vertrouwen in zijn beroepsgroep schaadt en dat hij zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar laat komen. Klager acht het geen betaling vragen voor door hem te verlenen juridische diensten in ruil voor seksuele diensten in strijd met gedragsregel 24 lid 2. Daarnaast acht klager het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder afziet van het incasseren van de eigen bijdrage die door de Raad voor Rechtsbijstand wordt vastgesteld.
Klager verwijt verweerder schending van gedragsregel 1, gedragsregel 2 en gedragsregel 24, lid 2 en van schending van de algemene norm van artikel 46 Advocatenwet.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 In de klacht vallen twee onderdelen te onderscheiden. Enerzijds heeft de klacht betrekking op grensoverschrijdend gedrag in de contacten van verweerder met vrouwelijke cliënten. Anderzijds heeft de klacht betrekking op het verwijt dat verweerder min of meer structureel de eigen bijdrage uit hoofde van verleende toevoegingen niet incasseert. De raad zal deze onderdelen hierna achtereenvolgens beoordelen.
Grensoverschrijdend gedrag
5.2 Bij de beoordeling van de verweten gedragingen stelt de raad voorop dat de advocaat, gelet op gedragsregel 2 lid 1, dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Daarnaast dient de advocaat zich, gelet op gedragsregel 1, zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.
5.3 Met betrekking tot mevrouw M heeft klager op basis van haar verklaring en op basis van een gesprek van een lid van de Raad van Toezicht met Bureau Jeugdzorg het volgende gesteld. In februari en maart 2012 heeft verweerder mevrouw M thuis bezocht om over de lopende procedure, betreffende uithuisplaatsing van haar dochter, te spreken. Tijdens dat gesprek in februari 2012 legde verweerder diverse malen zijn hand op het been van mevrouw M en omhelsde hij haar langdurig. In maart 2012 kwam verweerder wederom bij mevrouw M thuis voor een gesprek. Daarbij zou hij hebben aangegeven dat hij wist dat mevrouw M als prostituee had gewerkt en gaf hij te kennen zelf ook wel eens naar relaxhuizen te gaan. Verweerder heeft mevrouw M gevraagd iets tegen betaling voor hem te doen. Hij bood haar op dat moment € 30,00.
Mevrouw M zei dat zij dat niet wilde. Verweerder heeft haar langdurig omhelsd en stond tegen haar aan te schuren terwijl hij een erectie had. Mevrouw M voelde zich ongemakkelijk daarbij.
5.4 Naar aanleiding van hetgeen klager over mevrouw M heeft gesteld heeft verweerder onder meer het volgende aangevoerd. Verweerder heeft mevrouw M bijgestaan van omstreeks oktober 2011 tot en met mei 2012. Verweerder heeft haar bijgestaan in een zaak betreffende ondertoezichtstelling/ uithuisplaatsing en heeft daarvoor een toevoeging verkregen.
Op 5 mei 2012 heeft verweerder haar de beschikking in haar zaak toegestuurd met een afsluitbrief.
Verweerder is naar hij zich meent te herinneren eenmaal bij mevrouw M op bezoek geweest aan haar oude adres. Het tweede bezoek vond plaats op 6 maart 2012 op haar nieuwe adres. Aan het eind van dat bezoek heeft seksueel contact plaatsgevonden. Verweerder herinnert zich dat het met volledige instemming van beiden een zakelijk gericht vluggertje was. Het kan goed zijn dat er een bedrag van € 30,00 is afgesproken en dat dat bedrag door verweerder betaald is. Het seksuele contact kan worden beschouwd als een win-win situatie voor beiden. Mevrouw M had een prostitutieverleden.
Op 26 maart 2012 heeft verweerder mevrouw M op een zitting in alle harmonie bijgestaan.
Verweerder bestrijdt, afgezien van het hiervoor staande, de door mevrouw M afgelegde verklaring.
5.5 Met betrekking tot mevrouw H heeft klager aangevoerd dat hij op 13 mei 2013 in het bijzijn van een medewerkster van SHOP een gesprek heeft gehad met mevrouw H. Zij was als slachtoffer van een loverboy in 2006 aangemeld bij SHOP. Volgens de verklaring van mevrouw H had zij in 2012 in verband met de ondertoezichtstelling van haar dochter een advocaat nodig. In verband daarmee is verweerder bij haar thuis geweest, aldus de verklaring van mevrouw H, waarnaar klager heeft verwezen. Tijdens het gesprek bij haar thuis zou verweerder haar op een verkeerde manier hebben getroost. Mevrouw H had hem gevraagd haar niet aan te raken, maar verweerder hield er niet mee op; mevrouw H wilde niet meer dat verweerder haar zaak zou doen, maar hij bleef bellen, aldus de verklaring.
5.6 Verweerder heeft naar aanleiding van stellingen van klager onder meer het volgende aangevoerd.
Het dossier is aangemaakt in juli 2009. Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van mevrouw H in september 2009 om nadere stappen te ondernemen in haar zaak heeft verweerder een bezoek bij haar thuis gebracht. Dat moet zijn geweest in de periode 8 september 2009 tot 19 september 2009. Op laatstgenoemde datum heeft verweerder zich voor mevrouw H in de strafzaak als raadsman gesteld.
In december 2009 heeft mevrouw H verweerder enige keren gebeld met het verzoek om haar bij te staan bij een zaak tegen Jeugdzorg in verband met een OTS-zitting. Er is maar één persoonlijke ontmoeting bij mevrouw H thuis geweest. Mevrouw H heeft last van stoornissen en haar verklaring is leugenachtig.
Verweerder doet een beroep op verjaring in verband met het tijdsverloop.
5.7 Aangaande mevrouw G heeft klager de klacht als volgt toegelicht. Mevrouw G gaf te kennen in december 2012 te zijn opgepakt voor winkeldiefstal. Zij heeft de naam van verweerder doorgegeven als voorkeursadvocaat. Verweerder wilde met haar afspreken omdat hij het niet verstandig vond dat zij, in verband met een andere zaak, een tweede advocaat had. Verweerder heeft een afspraak met mevrouw G gemaakt in een eetcafé vlakbij zijn huis. Mevrouw G ging echter naar een ander eetcafé en belde verweerder met de mededeling dat zij verkeerd zat maar dat hij naar haar toe kon komen. Vervolgens heeft verweerder haar opgehaald en alsnog mee naar zijn huis genomen. Volgens de verklaring van mevrouw G werd verweerder daar handtastelijk, raakte haar rug meerdere malen aan, streelde haar en probeerde haar te masseren. Vervolgens gaf verweerder haar een rondleiding door zijn woning en op de bovenverdieping probeerde hij haar te kussen. Verweerder heeft mevrouw G met het oog op een door haar te verrichten betaling aan het Juridisch Loket daar naartoe vervoerd. Eenmaal in zijn auto werd hij handtastelijk. In de wachtruimte bij het Juridisch Loket gaf verweerder te kennen weg te moeten en probeerde hij mevrouw G op haar mond te zoenen.
5.8 Naar aanleiding van de stellingen van klager heeft verweerder aangaande mevrouw G onder meer het volgende aangevoerd. Verweerder heeft op enig moment met haar afgesproken bij een restaurant. Mevrouw G belde hem daar zij verdwaald was en opgehaald moest worden. Verweerder heeft haar opgehaald, waarna ze een kop koffie bij verweerder thuis hebben gedronken. De bijeenkomst bij hem thuis duurde maximaal 30 minuten. Verweerder bestrijdt de door mevrouw G ingediende klacht. Haar verklaring is voor 80% leugenachtig. Verweerder heeft haar een rondleiding door het huis gegeven omdat zij nieuwsgierig was. Zij moest haar huis verlaten en was ontredderd. Daarom heeft verweerder zijn arm bemoedigend om haar heen geslagen. Er is over en weer geen seksueel getinte taal gebezigd. Verweerder heeft haar gezegd dat, als zij plotseling op straat zou komen te staan en verweerder niet in het buitenland zou zijn, zij gebruik kon maken van een van de slaapkamers die verweerder over heeft apart van zijn eigen slaapkamer.
5.9 Gelet op het voorgaande staat vast dat verweerder met een cliënte in tenminste één geval seksueel contact heeft gehad bij gelegenheid van een bespreking bij haar thuis over de door verweerder te verlenen rechtsbijstand.
In meerdere gevallen heeft verweerder een cliënte thuis opgezocht.
Ook staat vast dat verweerder in tenminste één geval een cliënte bij hem thuis heeft ontvangen, bij welke gelegenheid hij die cliënte een rondleiding in zijn huis heeft gegeven en haar heeft aangeboden om, zo zij zonder woonruimte zou komen te zitten, een slaapkamer in zijn woning te gebruiken. Verder is gebleken dat verweerder met een of meer cliënten lichamelijk contact heeft gehad door hen een arm over de schouder te leggen of soortgelijke contacten te hebben. De raad acht daarbij, gelet op de door klager in het geding gebrachte verklaringen, aannemelijk dat die cliënten niet van die lichamelijke contacten gediend waren.
5.10 Verweerder heeft de door klager in het geding gebrachte stukken en verklaringen van de betrokkenen voor het overige bestempeld als onjuist dan wel leugenachtig.
De raad kan hierom niet vaststellen dat verweerder verder is gegaan dan onder het vorige randnummer is vermeld.
5.11 Voor zover de feiten betrekking hebben op mevrouw H heeft verweerder zich beroepen op verjaring. Terzake oordeelt de raad als volgt.
5.12 De feiten in kwestie hebben plaatsgevonden in 2009 en mogelijk daarna. Mevrouw H is als cliënte aangemeld bij SHOP daar zij in het verleden slachtoffer is geweest van een loverboy. Blijkens de door klager in het geding gebrachte brief van 10 december 2013 van SHOP heeft betrokkene aan een van de medewerkers van SHOP verteld dat zij onheus is bejegend door verweerder als haar toenmalige advocaat. Daarbij is meegedeeld dat er sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag, niet behorend bij het beroep van advocaat, zulks tegen de wens van betrokkene.
5.13 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de gestelde feiten waarop de klacht betrekking heeft, en tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline is op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.
5.14 De vraag of het beroep op verjaring in het geval van mevrouw H. opgaat beantwoordt de raad als volgt. De dekenklacht betreft drie gevallen waarin, volgens klager, verweerder in zijn contacten met kwetsbare jonge vrouwelijke cliënten te ver is gegaan. Twee van die gevallen hebben zich - naar thans vaststaat - afgespeeld in 2012 (mevrouw M en mevrouw G). Het verweten gedrag jegens mevrouw H staat dan ook niet op zichzelf. In dat licht is de raad van oordeel dat, mede gezien de ernst van de verweten gedragingen en het daarbij betrokken maatschappelijke belang van een goede beroepsuitoefening, het rechtszekerheidsbelang van verweerder in dit geval niet zodanig zwaar weegt dat de verweten gedragingen in het geval van mevrouw H niet meer door de tuchtrechter in de beoordeling kunnen worden betrokken. Daarbij neemt de raad ook in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is dat verweerder door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad. De raad verwerpt hierom het beroep op verjaring.
5.15 De onder randnummer 5.2 vermelde regels brengen mee dat de advocaat in zijn persoonlijke relaties met zijn cliënten de nodige distantie bewaart, ook in fysiek opzicht. Doet hij dit niet, dan bestaat het gevaar dat de vereiste onafhankelijkheid geweld wordt aangedaan. Bovendien kan hierdoor het vertrouwen in de advocatuur en in de beroepsuitoefening van de betrokken advocaat worden geschaad.
Door zich jegens mevrouw M, mevrouw H en mevrouw G te gedragen zoals de raad hiervoor onder randnummer 5.9 heeft vastgesteld, heeft verweerder deze regels in ernstige mate geschonden. Hij heeft aldus doende dan ook ernstige schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening.
De raad acht de klacht hierom gegrond.
Incasseren eigen bijdrage
5.16 Ten aanzien van het tweede element van de klacht oordeelt de raad als volgt.
5.17 Klager heeft aangevoerd dat een advocaat wel incidenteel, maar niet structureel mag afzien van het innen van de eigen bijdrage. Klager acht dat in strijd met letter en geest van de regels van de Raad voor Rechtsbijstand, waartoe behoort dat de cliënt de eigen bijdrage moet betalen. Klager heeft erop gewezen dat de regels een uitzondering kennen voor have not's en dat er een regeling voor bestaat bij de Sociale Dienst.
5.18 Verweerder heeft in zijn brief van 5 februari 2014 aan klager meegedeeld dat hij zich presenteert als een hardwerkende advocaat in de sociale hoek, die altijd als pro deo advocaat werkt en geen eigen bijdrages int. Ter zitting heeft verweerder naar aanleiding hiervan meegedeeld dat hij dit fout aan de deken geschreven heeft en dat het gewoon niet klopt. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat hij zijn cliënten vraagt de eigen bijdrage te voldoen, maar niet bij 100% van zijn cliënten. Volgens verweerder lukt het gewoon niet om de eigen bijdragen te innen en vaak vraagt hij de eigen bijdrage niet omdat zijn cliënten toch niet betalen.
5.19 Gelet op het verweer, dat in zoverre onvoldoende is weersproken, gaat de raad er vanuit dat verweerder in beginsel wel aanspraak pleegt te maken op betaling van de eigen bijdrage, maar dat hij dat in een aantal gevallen achterwege laat omdat zijn cliënten in omstandigheden verkeren waarin zij niet betalen of niet kunnen betalen. De raad acht hierom onvoldoende grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder zich op dit punt niet gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt. In zoverre is de klacht ongegrond.
6 MAATREGEL
Bij de oplegging van de maatregel neemt de raad in aanmerking dat verweerder ver over de schreef is gegaan door het aangaan van seksuele en andere lichamelijke contacten met zijn cliënten. Daarbij gaat het blijkens de stukken om cliënten die tot de zwakkeren in de samenleving behoren en die, als gevolg van hun omstandigheden en problematiek, een bepaalde mate van afhankelijkheid van verweerder hadden. Verweerder heeft, zoals is overwogen, door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening bij herhaling geschaad.
Verweerder is eerder door de tuchtrechter bestraft voor vergelijkbare gedragingen. Hoewel dat van oudere datum is, neemt de raad in aanmerking dat verweerder daardoor wel een gewaarschuwd man was.
De raad acht de hierna vermelde maatregel gezien de omstandigheden passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klacht gegrond overeenkomstig het oordeel, vermeld onder randnummer 5.15;
- legt als maatregel op schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, met bepaling dat deze maatregel voor de duur van één maand niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter zitting met gesloten deuren van 10 november 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl