ECLI:NL:TADRARL:2014:401 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-189

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:401
Datum uitspraak: 17-12-2014
Datum publicatie: 15-01-2015
Zaaknummer(s): 14-189
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verzoek ex art. 60ab Advocatenwet. De raad schorst verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd op basis van een rapportage waaraan verweerder vrijwillig zijn medewerking heeft verleend. De rapporteur heeft op verzoek van de deken 24 van de 36 dossiers die bij verweerder in behandeling zijn onderzocht en beoordeelt de kwaliteit van dienstverlening van verweerder als zwaar onvoldoende. Tevens heeft verweerder volgens de rappporteur beperkte kennis van de advocatuurlijke wet- en regelgeving en lijkt de  financiële situatie van het kantoor van verweerder precair.

Beslissing van 17 december 2014

in de zaak 14-189

naar aanleiding van het verzoek ex art. 60ab Advocatenwet van:

de heer mr. T.J. Roest Crollius,

deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

deken

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 20 november 2014 met kenmerk 14-32, door de raad ontvangen op 21 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland  een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet ter kennis van de raad gebracht. De deken verzoekt de raad om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk dan wel een voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van verweerder te treffen.

1.2    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 8 december 2014 in aanwezigheid van verweerder, bijgestaan door mr. [naam advocaat verweerder] en de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad met bijlagen;

-    de door verweerder op 3 december 2014 bij de griffie van de raad ingediende pleitnota met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is advocaat sinds 1996. Sinds 2012 voert hij de praktijk in zijn eenmanskantoor genaamd advocatenkantoor mr. [naam verweerder]. Verweerder is geboren op [….] 1943 en derhalve thans 71 jaar oud.

2.3    Op 22 mei 2013 heeft het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand, nadat de klachtencommissie Rechtsbijstand Asiel en vreemdelingenbewaring van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna de KRAV) een onderzoek heeft verricht naar de kwaliteit van de rechtsbijstand in asielzaken van verweerder, overeenkomstig het advies van de KRAV besloten verweerder gedurende de periode van één jaar te laten begeleiden door een ervaren asieladvocaat.

2.4    De begeleider van verweerder heeft op 12 januari 2014 een rapport uitgebracht waarin hij concludeerde dat het begeleidingstraject is mislukt. Naar aanleiding daarvan heeft de KRAV het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand geadviseerd om de inschrijving van verweerder op het terrein van asiel- en vluchtelingenrecht door te halen. Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand heeft dit advies in zijn besluit van 9 april 2014 overgenomen. De inschrijving van verweerder voor het verlenen van rechtsbijstand op het terrein van asiel- en vluchtelingenrecht is in dit besluit per direct beëindigd.

2.5    Verweerder heeft daartegen bezwaar gemaakt doch dat bezwaar heeft niet tot een ander besluit geleid. Er loopt thans nog een procedure in beroep tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot doorhaling van verweerder.

2.6    Tijdens het halfjaarlijkse overleg tussen de deken en de president van de rechtbank Midden-Nederland heeft de president aangegeven dat verschillende rechters zorgen hebben geuit over het optreden van verweerder in bij de rechtbank aanhangige procedures. Deze signalen zijn afkomstig uit meerdere sectoren van de rechtbank. De zorgen hebben betrekking op de kwaliteit van dienstverlening zowel in de processtukken als tijdens het optreden van verweerder ter zitting.

2.7    Naar aanleiding van het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot doorhaling van verweerder en de melding van de president van de rechtbank heeft de deken op 27 mei 2014 een kantoorbezoek afgelegd aan het kantoor van verweerder.

2.8    In het besprekingsverslag d.d. 16 juni 2014 dat de deken van dat bezoek heeft gemaakt is vermeld dat de deken tijdens zijn bezoek heeft geconstateerd dat de praktijkvoering van verweerder niet voldeed aan de geldende wet- en regelgeving. De deken heeft verweerder verzocht om een aantal maatregelen te nemen en hem binnen drie weken na 16 juni 2014 te bevestigen dat hij aan dit verzoek zou hebben voldaan.

2.9    Bij brief van 1 september 2014 heeft de deken verweerder bericht dat hij geen antwoord op zijn brief  van 16 juni 2014 heeft ontvangen van verweerder en dat hij, mede gelet op het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand had besloten de doorhaling van verweerders inschrijving op het gebied van asiel- en vluchtelingenzaken in stand te laten, een onderzoek op grond van art. 60c Advocatenwet, naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt, geïndiceerd achtte.

2.10    Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn vrijwillig mee te werken aan een dergelijk onderzoek. De deken heeft mr. D.J.B. de Wolff bij brief van 16 september 2014 verzocht een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt te verrichten en een aantal concrete vragen te beantwoorden.

2.11    Bij brief van 30 oktober 2014 heeft mr. De Wolff haar onderzoeksrapport aan de deken gestuurd.

2.12    Mr. De Wolff heeft in haar rapport uiteengezet dat zij 24 van de 36 lopende dossiers van verweerder onderzocht heeft. Zij beoordeelt in haar rapport de kwaliteit van dienstverlening van verweerder als zwaar onvoldoende en heeft dit standpunt toegelicht aan de hand van een beschrijving van de door verweerder verrichte werkzaamheden in de 24 onderzochte dossiers. Zij geeft aan dat verweerder op een (te) groot aantal uiteenlopende rechtsgebieden werkzaam is en beschouwt de manier waarop verweerder zijn opdrachten bevestigt aan cliënten als onvoldoende. Tot slot stelt mr. De Wolff in haar rapport dat haar indruk is dat verweerder beperkte kennis heeft van de advocatuurlijke wet -en regelgeving en dat de financiële situatie van de praktijk van verweerder precair lijkt.

2.13    Bij brief van 9 november 2014 aan de deken heeft verweerder voorlopig bezwaar aangetekend tegen de inhoud en de conclusie van het rapport van mr. De Wolff. Verweerder gaat in zijn brief aan de deken in op de weergave in het rapport van één van de 24 door mr. De Wolff onderzochte dossiers, namelijk in de zaak met dossiernummer 3393 waarin op 6 november 2014 een zitting bij de rechtbank Dordrecht heeft plaatsgevonden. Verweerder geeft aan dat de analyse van mr. De Wolff over die zaak in haar rapport onjuist is hetgeen blijkt uit het resultaat van de procedure.

2.14    Ter zitting heeft mr. [naam advocaat verweerder] aangegeven zich aan te bieden als praktijkwaarnemer indien het verzoek van de deken wordt toegewezen.

2.15    Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, ook indien de raad het verzoek van de deken niet toewijst, vrijwillig zijn praktijk zal neerleggen om zich medisch te laten onderzoeken en een tijdje rust te nemen. Hij heeft met mr. [naam advocaat verweerder] afgesproken dat mr. [naam advocaat verweerder] ook in dat geval zijn praktijk zal waarnemen.

3    VERZOEK EX ARTIKEL 60ab ADVOCATENWET

3.1    De deken heeft de raad verzocht verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk, aangezien tegen verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van verweerder te treffen en daarbij tevens te bepalen dat een door de raad aan te wijzen advocaat in het arrondissement Midden-Nederland de bevoegdheid heeft om naar bevind van zaken die maatregelen te nemen die in het belang zijn van de cliënten van verweerder.

3.2    De deken baseert dit vermoeden op het volgende:

De hiervoor onder 2 genoemde feiten en omstandigheden maken dat de deken van oordeel is dat verweerder handelt in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van zijn cliënten en dat hij in strijd met de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten handelt. Naar het oordeel van de deken is met de hiervoor geschetste feiten een ernstig vermoeden gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Dientengevolge dient verweerder, aldus de deken, met onmiddellijke ingang te worden geschorst.

4       VERWEER

4.1    Verweerder heeft op 3 december 2014 een schriftelijk verweer bij de griffie van de raad ingediend. Daarin is vermeld dat bepaalde bevindingen uit het rapport van mr. De Wolff niet kloppen. Het is onjuist dat hij niet vakbekwaam is en dat hij zijn termijnen niet goed bewaakt. Verweerder stelt dat hij nimmer van een rechter heeft vernomen dat zij zich zorgen maken over de wijze waarop hij zijn cliënten bijstaat. Bij het schriftelijk verweer d.d. 3 december 2014 heeft verweerder een groot aantal stukken gevoegd die betrekking hebben op de door mr. De Wolff onderzochte dossiers.

4.2    Tijdens de zitting heeft verweerder aangegeven, nadat de deken heeft verklaard niet te begrijpen wat verweerder wilde zeggen met het pakket stukken dat hij (verweerder) bij zijn pleitnota had gevoegd, het rapport van mr. De Wolff niet verder uitgebreid inhoudelijk te zullen bestrijden. Hij heeft gezegd dat hij van plan is zijn praktijk neer te leggen en een periode rust te nemen voor medisch onderzoek. Het zou verweerder niet verbazen dat bij hem een burn-out wordt geconstateerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is met de deken van oordeel dat uit de hiervoor gerelateerde feiten het ernstige vermoeden is gerezen van handelen en nalaten van verweerder waardoor enige door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen zeer ernstig zijn geschaad of dreigen te worden geschaad. Dat belang vergt onmiddellijk optreden. Dit oordeel berust op de navolgende feiten en omstandigheden.

5.2    Ter zitting heeft verweerder zowel zelf als bij monde van mr. [naam advocaat verweerder] aangegeven geen uitgebreid inhoudelijk verweer te willen voeren naar aanleiding van het verzoek van de deken en de rapportage van mr. De Wolff. Verweerder heeft gezegd zich fysiek niet in staat te voelen zijn praktijk voort te zetten. De reden dat hij zich niet refereert aan het oordeel van de raad is dat hij zich in zijn eer aangetast voelt door de inhoud van het rapport van mr. De Wolff en de inhoud van het verzoek.

5.3    De raad is verder van oordeel dat ernstig te vrezen valt dat de financiële stabiliteit van het kantoor van verweerder is komen te ontbreken en dat dientengevolge het risico bestaat dat de belangen van cliënten gevaar lopen. Verweerder heeft immers aangegeven dat als gevolg van het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand een zeer substantieel deel van zijn omzet is weggevallen.

5.4    Voorts is de raad van oordeel dat de situatie zoals blijkt uit het verzoek van de deken en de rapportage van mr. De Wolff, en die niet dan wel onvoldoende bestreden is, zodanig ernstig is dat sprake is van spoedeisendheid, die ingrijpen om de in het geding zijnde belangen van cliënten te waarborgen rechtvaardigt.

5.5    Nu mr. [naam advocaat verweerder] ter zitting te kennen heeft gegeven bereid te zijn om als praktijkwaarnemer op te treden en ook verweerder en de deken te kennen hebben gegeven daarmee in te stemmen zal de raad overeenkomstig het verzoek van de deken mr. [naam advocaat verweerder] als zodanig benoemen.

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    schorst verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat;

2.    bepaalt dat mr. [naam advocaat verweerder] de bevoegdheid heeft om naar bevind van zaken die maatregelen te nemen die in het belang zijn van de cliënten van verweerder.

3.    bepaalt dat mr. [naam advocaat verweerder] de niet zaaksgerelateerde werkzaamheden die hij zal verrichten in de praktijk van verweerder zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste € 200,00 per uur (exclusief BTW) met een maximumbedrag van € 4.000,00 (exclusief BTW).

4.    bepaalt dat verweerder dit bedrag aan mr. [naam advocaat verweerder] dient te voldoen.

5.    bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen 6 weken na dagtekening van deze beslissing schriftelijk ter kennis van de raad dient te brengen.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs J.H. Brouwer, H. Dulack, I.P.A. van Heijst en L.A.M.J. Pütz, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

-    mr. [naam advocaat verweerder]

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.