ECLI:NL:TADRAMS:2014:107 Raad van Discipline Amsterdam 14-077A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:107
Datum uitspraak: 15-04-2014
Datum publicatie: 18-04-2014
Zaaknummer(s): 14-077A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Dat verweerster materieel als advocaat is opgetreden voor andere partij dan haar cliënt is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 15 april 2014

in de zaak 14-077A

naar aanleiding van de klacht van:

1.  B.v.

2. B.V.,

p/a de heer

klaagsters

tegen:

mr.

advocaat te

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 maart 2014 met kenmerk 40-13-08391, door de raad ontvangen op 20 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 mei 2013 aan de deken hebben klaagsters de onderhavige klacht ingediend. Bij dezelfde brief hebben klaagsters eveneens klachten ingediend over twee andere advocaten betrokken bij de getuigenverhoren, op welke klachten (onder klachtnummers 14-075A en 14-076A) bij afzonderlijke uitspraken van heden is beslist.

1.2 Vanwege de samenhang met klachtnummers 14-075A en 14-076A heeft de deken van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam met toestemming van klaagsters en verweerster het onderzoek naar de klacht verricht.

1.3 Bij brieven van 5 november 2013 en 8 november 2013 heeft de deken het hof van discipline verzocht om de klacht voor behandeling naar de raad in het ressort Amsterdam te verwijzen.

1.4 Bij beschikking van de voorzitter van het Hof van Discipline van 14 maart 2014 is de zaak verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagsters hebben met X op 12 december 2001 een overeenkomst gesloten, waarbij X, als dochteronderneming van Y, een chip zou produceren, in de markt zetten en verkopen.

2.3 Klaagsters stellen zich op het standpunt dat X op diverse punten tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, waardoor klaagsters ernstige schade hebben geleden in de vorm van misgelopen royalty’s.

2.4 Klaagsters hebben voor de rechtbank ’s-Hertogenbosch een procedure aangespannen tegen X en Y. De aansprakelijkheid van Y vloeit voort uit de schriftelijke verklaring ex artikel 2:403 lid 1 onder f BW, waarin Y zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de uit de rechtshandelingen van X voortvloeiende schulden.

2.5 Bij (eind)vonnis van 5 oktober 2011 zijn de vorderingen van klaagsters afgewezen. Klaagsters zijn bij dagvaarding op 3 januari 2012 van dit vonnis in hoger beroep gekomen. 

2.6 Bij verzoekschrift d.d. 14 december 2011 hebben klaagsters het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Het gerechtshof heeft dit verzoek bij beschikking van 24 april 2012 toegewezen.

2.7 Klaagsters hebben voor het getuigenverhoor in totaal zes getuigen opgeroepen. Verweerster heeft twee van de getuigen [D] en [E] als advocaat bijgestaan in verband met het getuigenverhoor. Dit getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 10 april 2013.

2.8 In het proces-verbaal van getuigenverhoor is de volgende passages opgenomen:

[D]:

Ik ben voorafgaand aan deze zitting nog even benaderd door de heer [bedrijfsjurist van X] van X, die mij vertelde dat ik als getuige opgeroepen zou worden, dat ik over deze zaak vooral niet vooraf met medewerkers of ex-medewerkers van [Y] of [X] moest spreken en dat aan mij een advocaat van kantoor [Z] zou worden toegewezen die mij zou uitleggen hoe het er bij een getuigenverhoor aan toegaat. Ik heb inderdaad daarover met die advocaat gesproken, maar voor de rest heb ik met niemand inhoudelijk over deze zaak gesproken.

 [E]:

U vraagt mij of ik vooraf benaderd ben door een van partijen in verband met een door mij hier af te leggen verklaring. (…) Toen ik daadwerkelijk een oproep om als getuige te verschijnen ontving heb ik contact opgenomen met mijn vroegere werkgever [Y] en ik heb toen een uurtje met de [bedrijfsjurist van X] gesproken. We hebben toen niet inhoudelijk gesproken over datgene wat ik al dan niet zou kunnen verklaren, maar wel is in het algemeen aan de orde gesteld dat het ging om een project dat in het verleden met [klaagsters] was uitgevoerd en verder heeft de heer [bedrijfsjurist X] mij uitgelegd hoe de gang van zaken bij een getuigenverhoor was. Hij is ook nog met mij bij advocatenkantoor [Z] geweest en deze heeft mij uitgelegd hoe een getuigenverhoor verliep.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) materieel is te beschouwen als advocaat van X/Y, nu verweerster door X/Y aan de door klaagsters voorgedragen getuigen [D] en [E] is toegewezen;

b) voorafgaand aan het getuigenverhoor in het bijzijn van het hoofd juridische zaken van X/Y contact heeft gehad met de op verzoek van klaagsters gehoorde getuige [E].

2.2 Volgens klaagsters is verweerster door X/Y aan getuige [D] en [E] toegewezen. Om die reden dient verweerster volgens klaagsters materieel te worden gezien als advocaat van X/Y. Een en ander zou mede blijken uit het feit dat verweerster door X/Y is betaald.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klaagsters verwijten verweerster dat zij materieel als advocaat van X/Y heeft te gelden. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij als advocaat van X/Y moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster terecht aangevoerd dat voor de vraag wiens belangen een advocaat behartigt niet beslissend is op welke wijze een cliënt in contact is gekomen met een advocaat en wie de declaratie betaalt. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerster als advocaat voor X/Y heeft opgetreden, is het klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2 Met dit klachtonderdeel verwijten klaagsters verweerster dat zij voorafgaande aan het getuigenverhoor contact heeft gehad met haar cliënten, zulks in het bijzijn van het hoofd juridische zaken van X/Y. Voorop staat dat het verweerster uiteraard te allen tijde vrij staat om contact te hebben met haar cliënten. Naar de voorzitter begrijpt ziet het bezwaar van klaagsters op de aanwezigheid van het hoofd juridische zaken van X/Y bij een bespreking met de cliënten van verweerster, zijnde door klaagsters voorgedragen getuigen. Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter terecht aangevoerd dat het een werkgever vrijstaat om oud-werknemers te benaderen die als getuigen worden opgeroepen om een getuigenis af te leggen over een kwestie die tijdens hun dienstverband speelde. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 15 april 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagsters 

en per gewone post aan:

- klaagsters

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagsters en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.