ECLI:NL:TADRAMS:2014:1 Raad van Discipline Amsterdam 13-232A + 13-233A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:1
Datum uitspraak: 07-01-2014
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): 13-232A + 13-233A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: "Klacht tegen advocaat wederpartij wegens tegenstrijdig belang. In het verleden is geen advocaat/cliënt-relatie ontstaan. Klacht is ongegrond."

Beslissing van 7 januari 2014

in de zaken 13-232A en 13-233A

naar aanleiding van de klacht van:

1.

2. de heer

klagers

tegen:

1. mr.

2. mr.

advocaten te Amsterdam     

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 16 augustus 2013 met kenmerk 0313-0412, door de raad ontvangen op 19 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2013 in aanwezigheid van klager sub 2 en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 15.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerders zijn in 2004 en 2005 als advocaat van X Holding B.V. betrokken geweest bij de behandeling van een geschil waarbij ook Y Horeca B.V., waarvan klager sub 2 destijds directeur was, en de heer A betrokken waren. Deze twee ondernemingen waren ieder 50% aandeelhouder van X Deelnemingen I B.V., die in dit geschil eveneens door verweerders werd bijgestaan. Voor Y Horeca B.V. trad mr. B als advocaat op.  

2.3 Op 12 juni 2009 heeft een kantoorgenoot van verweerders namens Y Groep B.V. en haar (klein)dochtervennootschappen alsmede namens Z B.V. een stuitingsbrief aan klagers gestuurd terzake een aantal mogelijke aanspraken van Y Groep B.V. en gelieerde partijen voortkomend uit handelingen die door klager sub 2 in de periode 1997 tot en met mei 2005 zouden zijn uitgevoerd. Tegen het optreden door verweerders heeft klager sub 2 bij e-mail van 12 juli 2009 aan deze kantoorgenoot van verweerders aangevoerd dat hij zich afvroeg of het kantoor van verweerders wel tegen hem mocht optreden in verband met de werkzaamheden die verweerders in 2004 en 2005 hebben verricht voor X Deelnemingen I B.V., waarin klager sub 2 destijds via Y Horeca B.V. een financieel belang had. Klager sub 2 heeft in deze e-mail aangekondigd dat hij dit zou laten uitzoeken en hier op terug zou komen. De kantoorgenoot van verweerders liet daarop bij e-mail van 2 juli 2009 weten dat de brief slechts een stuitingsbrief was en dat in een later stadium getracht zou worden de kwesties die partijen gescheiden hielden in goed overleg op te lossen.

2.4 Bij brief van 13 december 2012 heeft verweerder sub 1 de advocaat van klagers bericht dat zijn cliënten terugkwamen op de in 2009 gevoerde correspondentie en klagers aansprakelijk gesteld. Klager sub 2 heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerders tegen klagers, omdat zij in 2004 voor klager sub 2 om zijn hoedanigheid van bestuurder en belanghebbende bij Y Groep B.V. zijn opgetreden zodat zij over informatie over klagers beschikken waarmee sprake is van een tegenstrijdig belang als bedoeld in Gedragsregel 7, leden 4 en 5.

2.5 Verweerder sub 1 heeft met een op 9 januari 2013 gedateerd verzoekschrift als advocaat voor Z B.V. als verzoekster verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten ten opzichte van klagers als verweerders. In het verzoekschrift zijn – mede – de in de stuitingsbrief van 12 juni 2009 aan de orde gestelde vorderingen aan de orde.

2.6 Bij brief met bijlagen van 10 januari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij tegen klagers optreden, terwijl zij in 2004 en 2005 advocaat waren van X Deelnemingen I B.V., een 50% (klein)dochter van Y Groep B.V. waarvan klager sub 2 destijds bestuurder was en waarin hij een financieel belang had. Daarmee is sprake van een tegenstrijdig belang in de zin van Gedragsregel 7, leden 4 en 5;

b) verweerder sub 1 ten onrechte heeft gesteld dat hij klager sub 2 niet zou kennen, terwijl zij beiden deelnamen aan een bespreking op 25 november 2004;

c) verweerders zonder nadere aankondiging na de brief van 2 juli 2009 klagers bij brief van 13 december 2012 aansprakelijk hebben gesteld en rechtsmaatregelen aangekondigd indien geen bereidheid zou bestaan tot het voeren van overleg, welke rechtsmaatregelen ook daadwerkelijk zijn gevolgd door het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.

4 VERWEER

4.1 Verweerders stellen zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is in verband met een overschrijding van de redelijke termijn voor het indienen van een klacht. Verweerders menen dat zij na de correspondentie in 2009 er vanuit mochten gaan dat klagers niet langer bezwaar hadden tegen het optreden van verweerders tegen klagers. Voor het geval de klacht wel ontvankelijk zou zijn, hebben verweerders tegen de afzonderlijke klachtonderdelen de volgende verweren gevoerd.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a stellen verweerders zich op het standpunt dat tussen hen en klagers nooit een advocaat/cliënt-relatie is ontstaan, omdat verweerders optraden voor X Deelnemingen I B.V. en niet voor klager sub 2, Y Horeca B.V. of Y Groep B.V. Verweerders stellen dat zij in de periode 2004/2005 geen vertrouwelijke informatie over klagers hebben opgedaan die nu zou kunnen worden betrokken in het geschil dat zij thans tegen klagers voeren. De enkele omstandigheid dat verweerder sub 2 klager sub 2 kent, maakt volgens hem niet dat hij niet tegen klagers zou kunnen optreden.

4.3 Verweerder sub 1 heeft ten aanzien van klachtonderdeel b erkend dat hij zich heeft vergist en klager sub 2 moet hebben gezien tijdens de bespreking van 25 november 2004, hoewel hij zich nog steeds niet kan herinneren klager sub 2 daar te hebben gezien. Hij heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor zijn reactie.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c stellen verweerders zich op het standpunt dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door klagers bij brief van 13 december 2012 aansprakelijk te stellen. In de periode na de brief van 2 juli 2009 is nader onderzoek gedaan naar de vorderingen tegen klagers, wat aanleiding heeft gegeven tot de aansprakelijkstelling van 13 december 2012 en het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. De door klager sub 2 aangehaalde afspraak met de heer A om een wapenstilstand in te lassen en geen advocaten te betrekken bij dit geschil is verweerders niet bekend.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van de vraag of de klacht ontvankelijk is het volgende voorop.

5.2 Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden worden bepaald.

5.3 De raad acht het in dit geval van belang dat de kantoorgenoot van verweerders had aangekondigd dat zou worden getracht het geschil in goed overleg te beëindigen en dat klagers vervolgens vier jaar niets vernamen van (het kantoor van) verweerders. In dat licht is het niet onbegrijpelijk dat klagers er van uit gingen dat het geschil niet zou worden voortgezet en verweerders derhalve niet tegen hen zouden optreden. Pas met de aansprakelijkstelling van 13 december 2012 en het verzoekschrift van

9 januari 2013 werd klagers duidelijk dat verweerders toch tegen hen zouden optreden, waarna klagers de klacht op 10 januari 2013 hebben ingediend. Naar het oordeel van de raad moet de klacht gezien deze omstandigheden ontvankelijk worden geacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de raad voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot. Een advocaat dient te vermijden dat hij in een belangenconflict zou kunnen geraken ten koste van de voormalige cliënt, terwijl deze ervan moet kunnen uitgaan dat vertrouwelijke informatie over hemzelf en de door die advocaat voor hem behandelde zaak niet tegen hem zal worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

5.5 De raad is van oordeel dat tussen klagers en verweerders geen advocaat/cliënt-relatie is ontstaan als gevolg van het feit dat verweerders in 2004/2005 hebben opgetreden voor X Deelnemingen I B.V., waarbij klager sub 2 als bestuurder en belanghebbende via Y Groep B.V. en Y Horeca B.V. was betrokken. Klager sub 2 was weliswaar bestuurder van die ondernemingen, maar niet van X Deelnemingen I B.V., waar verweerders als advocaten voor optraden. Van een advocaat/cliënt-relatie tussen klager sub 2 en verweerders was om die reden geen sprake.

5.6 Het voorgaande geldt eveneens voor de omstandigheid dat klager sub 2 naar eigen zeggen de declaraties van verweerders heeft gefiatteerd en het feit dat klager sub 2 verweerder sub 2 kende. Ook deze omstandigheden staan niet aan het optreden van verweerders tegen klagers in de weg.

5.7 Mocht al sprake zijn van een advocaat/cliënt-relatie, dan geldt bovendien dat klagers concreter hadden moeten zijn over de vertrouwelijkheid van de informatie waarover verweerders zouden beschikken uit de periode 2004/2005. Slechts indien vast zou komen te staan dat verweerders werkelijk over vertrouwelijke informatie beschikken die bovendien betrekking heeft op het geschil waarin zij nu tegen klagers optreden, zou het optreden van verweerders als onbetamelijk kunnen worden aangemerkt. De raad is van mening dat niet is gebleken dat verweerders beschikken over vertrouwelijke zaaksgebonden informatie.

5.8 De raad voegt hieraan toe dat een advocaat in geschillen waarbij een joint venture betrokken is, helderheid dient te verschaffen over de verhoudingen en de partij waarvoor de betreffende advocaat optreedt. De raad ziet echter geen aanleiding om aan te nemen dat verweerders dit in dit geval niet hebben gedaan.

5.9 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat geen sprake is van een advocaat/cliënt-relatie en om die reden geen sprake is van een tegenstrijdig belang, zoals door klagers gesteld. Klachtonderdeel a is om die reden ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad dat verweerder sub 1 heeft erkend dat hij zich heeft vergist. De feiten die aan klachtonderdeel b ten grondslag zijn gelegd, zijn dan ook vast komen te staan. De raad is echter, mede gelet op het feit dat verweerder sub 1 zijn excuses heeft aangeboden aan klager sub 2, van oordeel dat verweerder sub 1 met zijn reactie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b is derhalve eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.11 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad dat de enkele omstandigheid dat klagers in de periode tussen de brief van de kantoorgenoot van verweerders van 2 juli 2009 en de brief van verweerder sub 1 van 13 december 2012 niets van (het kantoor van) verweerders hebben vernomen, niet maakt dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. In de brief van 2 juli 2009 heeft de kantoorgenoot van verweerders weliswaar aangegeven dat het streven was om het geschil in onderling overleg op te lossen, maar die omstandigheid staat er niet aan in de weg dat verweerders klagers ruim vier jaar later aansprakelijk hebben gesteld nadat het door hen uitgevoerde onderzoek hen aanleiding had gegeven de vorderingen van hun cliënten op klagers door te zetten. Met dit handelen hebben verweerders derhalve eveneens niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel c is om die reden ook ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. G.J.W. Pulles, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl