ECLI:NL:TACAKN:2014:64 Accountantskamer Zwolle 13/2907 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:64
Datum uitspraak: 08-08-2014
Datum publicatie: 08-08-2014
Zaaknummer(s): 13/2907 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: In de e-mail van 14 april 2012 heeft betrokkene op verzoek van de ene cliënt zijn oordeel gegeven over een standpunt van de advocaat van een andere cliënt in de echtscheidingsprocedure tegen de ene cliënt over een kwestie, die niet is geregeld in de (door betrokkene in opdracht van beide cliënten opgestelde) vaststellingsovereenkomst. In aanmerking nemend dat betrokkene destijds nog accountant van beide cliënten  was, is hij door dit verzoek in een situatie komen te verkeren waarin zijn professionele oordeel op een ongepaste wijze kan worden beïnvloed als bedoeld in artikel A-120.2 van de VGC. Dat klemt te meer nu betrokkene wist of kon vermoeden dat zijn oordeel (mede) ten grondslag zou worden gelegd aan het standpunt van de ene cliënt in de procedure tegen de andere en in de oordeelsvorming door de rechter zou kunnen worden betrokken. Betrokkene had tegen deze bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis van zijn objectiviteit waarborgen moeten treffen die de bedreiging wegnamen of terugbrachten tot een aanvaardbaar niveau. Denkbaar was dat hij tevoren aan de andere cliënt had gevraagd of zij bezwaar had tegen het inwilligen van het verzoek van de ene cliënt. Dat hij een zodanige waarborg heeft getroffen is gesteld noch gebleken. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met artikel A-100.4 sub b. juncto artikel A-100.5 van de VGC en daarom moet klachtonderdeel 1) in zoverre gegrond worden verklaard.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 8 augustus 2014 in de zaak met nummer 13/2907 W tra AK van

            de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

X1 en

X2

beide gevestigd te [plaats], en

A (hierna: A) en

B (hierna: B),

beiden domicilie kiezende te [plaats]

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 20 december 2013 ingekomen klaagschrift van 16 december 2013, met als bijlagen een drietal producties;

-         een op 10 januari 2014 ingekomen brief van klaagster van 30 december 2013, inhoudende een aanvulling op het klaagschrift en met als bijlage een tweetal nadere producties;

-         het op 3 maart 2014 ingekomen verweerschrift van 27 februari 2014, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2014 waar zijn verschenen - aan de zijde van klagers - niemand, en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y RA in persoon.

1.3 Betrokkene heeft bij gelegenheid van genoemde zitting zijn standpunt toegelicht (aan de hand van een aan de Accountantskamer overgelegde pleitnota) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is sedert 19 oktober 1994 ingeschreven als registeraccountant en is als openbaar accountant werkzaam bij Accountantskantoor1 te [plaats]. Hij was sinds eind 2007 (toen hij nog verbonden was aan een ander accountantskantoor) accountant (met onder meer een samenstellingsopdracht) van BV1, BV2, BV3 en BV4, welke laatste vennootschap één van de klagers in de onderhavige tuchtzaak is. Aandeelhouders van BV1 waren toen A en haar toenmalige echtgenoot C (hierna: C). Klager B (zoon van A) was (en is nog steeds) enig aandeelhouder van BV5 (een van de andere klagers). Alle genoemde rechtspersonen waren destijds met elkaar verbonden. Betrokkene heeft ook de belastingaangiften van C en A in privé verzorgd.

2.2 In 2010 is besloten de zakelijke belangen van A, C en B te scheiden.  A en C zijn toen een echtscheidingsprocedure begonnen. Betrokkene is bij onderhandelingen over de splitsing aanwezig geweest en hij is door partijen gevraagd een vaststellingsovereenkomst aangaande de splitsing uit te werken. Hij heeft het concept van die overeenkomst laten beoordelen door de adviseurs van partijen. Betrokkene heeft de op- en aanmerkingen van deze adviseurs met partijen besproken en, nadat ze akkoord werden bevonden, in de overeenkomst verwerkt. De definitieve overeenkomst is op 31 januari 2011 door partijen ondertekend. De splitsing hield (onder meer en kort gezegd) in dat A aandeelhouder werd van BV4, dat B aandeelhouder bleef van BV5 en dat C alle overige rechtspersonen “overnam”. Betrokkene is nadat de splitsing haar beslag had gekregen, diensten blijven verrichten voor alle betrokken (rechts-)personen.

2.3 In twee gerechtelijke procedures tussen A en BV4 enerzijds en C en twee van diens vennootschappen anderzijds, is door de advocaat van C in april 2011 en in oktober 2012 gewag gemaakt van een e-mail van betrokkene van 16 december 2011 aan C en BV3, die in die procedures is overgelegd en waarvan de inhoud als volgt luidt:

“Geachte heer C, beste C

Naar aanleiding van onze bespreking inzake de door BV3 aan BV4 gestuurde facturen in relatie tot de op 31 januari 2011 getekende vaststellingsovereenkomst inzake de splitsing het volgende.

In artikel 5 van de overeenkomst is opgenomen dat de per 1 januari 2011 bestaande intercompany schulden van BV4 aan BV1 en BV3 worden kwijtgescholden onder verrekening van de vordering uit hoofde van de overheveling van de pensioenverplichting behoudens een betalingsverplichting van € 80.000 door BV1.

In de vaststellingsovereenkomst wordt niet gesproken over kwijtschelding van onderlinge vorderingen en schulden die ontstaan na 1 januari 2011. Mij is tijdens de bespreking en ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ook niet duidelijk geworden dat dit de bedoeling was.

Indien na 1 januari 2011 geleverde goederen en of diensten ten laste van bijvoorbeeld  BV3 worden gebracht die aantoonbaar betrekking hebben op BV4, en vice versa, lijkt het mij vanzelfsprekend dat deze worden doorberekend aan de vennootschap waarop deze betrekking hebben, hetgeen overigens voor de samenvoeging ook werd gedaan.

Hetzelfde geldt voor personeelskosten. Voor 1 januari 2011 werden de personeelskosten tussen BV3 en BV4 over en weer doorberekend naar rato van gewerkte uren ten behoeve van de betreffende vennootschap.

Voor wat betreft de huur van het pand Straat1, dit is expliciet geregeld In artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst. Het pand wordt gehuurd door BV3 en BV4, hierin is bepaald:

'na ommekomst van drie maanden kan BV3 op elk gewenst moment en naar eigen inzicht het gebruik van het gehuurde beëindigen. De huurlasten worden tot het einde van de huurovereenkomst bij helfte door BV4 en BV3 gedragen, ongeacht het gebruik.'

Het gegeven dat U de toegang van het pand is geweigerd en dat U de kantoorsleutels op 15 februari 2011 aan de heer D heeft moeten afgeven is een andere situatie dan hetgeen is omschreven in de vaststellingsovereenkomst. Op dat moment was U dus niet meer in staat om op elk gewenst moment en naar eigen inzicht gebruik te maken van het pand, zoals bepaald in de vaststellingsovereenkomst. Vanaf dat moment kan men zich dan ook de vraag stellen of BV3 nog huur moet betalen voor het pand op de Straat1.

Vertrouwende U hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en voor nadere toelichting gaarne bereid.”

2.4 In een e-mail van 14 april 2012 aan C, die door deze is ingebracht in de echtscheidingsprocedure tussen A en C, heeft betrokkene geschreven:

“Beste C.

Jij vroeg mij de beweringen van de advocaat van A met betrekking tot de verdeling van de hypotheeklasten in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van jullie echtscheiding te beoordelen.

Feitelijk is het zo dat A belastingteruggave heeft gehad waar ze geen recht op had omdat zij meer heeft terugontvangen dan dat zij heeft bijgedragen (recht op had).

Om een zuiver beeld te krijgen zullen de teruggaven per jaar van A en C bij elkaar moeten worden opgeteld. Dit wordt gedeeld door twee, ieder heeft recht op de helft. Hierop moet A in mindering brengen het bedrag dat ze reeds heeft ontvangen van de belastingdienst. En A moet de helft van de rente, minus het deel reeds door haar voldaan, aan C betalen. Dat wat de advocaat van A beweert is niet juist omdat zij geen rekening houdt met de terugontvangen belastingbedragen van A als gevolg van bij haar in aftrek gebrachte rente in de aangifte.”

2.5 In november 2012 heeft E RA van Accountantskantoor2 te [plaats] aan betrokkene bericht dat hem was verzocht accountantswerkzaamheden voor (onder andere) klagers te gaan verrichten. Betrokkene heeft hem in reactie daarop bij brief van 16 november 2012 meegedeeld dat hem geen omstandigheden bekend zijn, die in de weg staan aan aanvaarding van een opdracht. 

2.6 Bij e-mail van 25 september 2013 heeft betrokkene stukken betreffende de jaren 2012 en 2013 van BV5 aan C en diens zakenpartner F gezonden en in die e-mail daarbij geschreven:

“C, F

Bijgaand de publicatie 2012 en 2013.

In 2013 is er een afstempeling van de aandelen geweest (was € 18.000)

De afstempeling is verrekend met de rekening-courant

Rek crt was                             15.777

Afstempeling                            17.820

Verschil te vorderen op BV        2.043

In 2013 is er bijgestort door C

Schuld bank was                                    25

Rentekosten                                           94

Saldo zou zijn geweest                          119

Hij neemt bankschuld over van                39

Dus bijstorting door C                             80

Resultaat wordt

Rekening-courant kwijtschelding

Verschil afstempeling                                       2.043

Bijstorting                                                             80

Totaal                                                             2.123

Overname bankschuld naar privé                           39

Rentelasten                                                          94

Totaal resultaat                                                2.069

Liquidatie is per 11 september 2013.”

3. De klacht

3.1 Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en wel in het bijzonder met (de Accountantskamer begrijpt: onder meer) het bepaalde in hoofdstuk A-140 ‘Geheimhouding’ daarvan.

3.2  Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de volgende (enigszins verkort weergegeven) verwijten.

1)      Betrokkene heeft achter de rug van A om twee e-mails gestuurd aan C (die deze e-mails heeft overgelegd in een rechtszaak die mede hierdoor voor A “verloren is gegaan”), waaruit blijkt dat betrokkene tegen alle afspraken in werkzaamheden heeft verricht voor C en diens vennootschap en bewust het belang van C en diens vennootschap heeft gediend.

2)      Betrokkene heeft op 25 september 2013 nog in zijn bezit zijnde bedrijfsvertrouwelijke informatie inzake BV5 per e-mail doorgespeeld aan C en diens zakenpartner F.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud; hierna: Wet RA) was en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Tegen klachtonderdeel 1), te weten dat betrokkene achter de rug van A om twee e-mails heeft gestuurd aan C, waaruit blijkt dat betrokkene tegen alle afspraken in werkzaamheden heeft verricht voor C en diens vennootschap en bewust het belang van C en diens vennootschap heeft gediend, heeft betrokkene in zijn verweerschrift onder meer (met weglaten van de nummering) het volgende ingebracht.

“(…) Conform de gemaakte afspraken bij aanvaarding van de opdracht in 2010 heb ik partijen individueel antwoord gegeven op inhoudelijke vragen aangaande de (uitvoering van de) vaststellingsovereenkomst en meerdere malen aangegeven wat destijds besproken was en wat mijn inziens de bedoeling was van de door hun gemaakte afspraken in de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst (…)

In mijn mail aan de heer C van 16 september 2011 heb ik in het algemeen uitleg gegeven over de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst met de daarin opgenomen de wensen en de voorwaarden van klagers en de heer C met betrekking tot de zakelijke splitsing. (…)

Dit is een objectieve weergave van hetgeen is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en ik heb getracht aan de hand van een voorbeeld uitleg te geven . (…)

Nadat ik uitdrukkelijk heb vermeld wat hierover in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, geef ik aan welke vraag men kan stellen in een situatie waarin iemand de toegang tot het pand wordt ontzegd. Dit is geen advies. De uiteindelijke beslissing om al dan niet af te wijken van hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is bepaald, ligt bij partijen zelf. (…)

De mail van 14 april 2012 is naar aanleiding van een vraag van de heer C en heeft betrekking op de verdeling in het kader van een echtscheiding bij een onder huwelijkse voorwaarden gesloten huwelijk, waarbij een woonhuis wel tot de gemeenschappelijke huishouding behoort. In dezelfde mail geef ik verder in het algemeen uitleg gegeven over het wettelijk systeem en de praktische uitvoering. Deze mail bevat geen vertrouwelijke informatie en heeft betrekking op de periode dat ik als accountant klantverantwoordelijk was voor de groep en aangifte inkomstenbelasting. Ik geef in deze mail dan ook expliciet aan wat gedaan zou moeten worden om een zuiver beeld te krijgen van de situatie. Deze vraag valt niet in het kader van uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Desalniettemin heb ik gemeend op een zo objectief mogelijke wijze uitleg te geven.

Ik merk hierbij op dat ik in de mails heb gewaakt dat ik niet op enigerlei wijze de belangen van één partij boven die van een ander zou stellen. (…)

Klagers geven verder aan dat ik samen met de heer C gesprekken zou hebben gevoerd ter voorbereiding op de verschillende rechtzaken jegens de mevrouw A, de heer B en  BV4 en dat dit mede wordt bewezen door klager aangevoerde mails in hun klacht. De door klagers aangevoerde argumenten zijn niet juist en berusten louter op door hun aangevoerde stellingen en worden niet bevestigd door de aangevoerde stukken. Ik hoop dit op grond van bovengenoemde verweer voldoende duidelijk te hebben gemaakt. Uit de door klagers bijgevoegde productie concludeer ik overigens dat de rechtszaken gaan over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en beide partijen hebben het volste recht mij uitleg hierover te vragen.

(…)

Klagers beweren dat ik ondanks gedane toezeggingen werk voor de heer C zonder toestemming van klagers heb gedaan.

In de besprekingen die zijn gevoerd met klagers na afronding van de opdracht (lees vaststellingsovereenkomst), is uitvoerig gesproken over het aanvaarden en continueren van een opdracht door mij als accountant. De ongepaste voorwaarde van klagers was duidelijk en is uiteindelijk ook verwoord in de brief van de advocaat van 18 september 2013. Ik citeer: ‘Zij is slechts bereid af te zien van het indienen van een klacht, indien u schriftelijk aangeeft dat u niet meer zult werken voor de heer C dan wel aan hem gelieerde B.V.'s’ . Ik heb klagers erop gewezen dat ik als accountant een opdracht uitsluitend zal aanvaarden en of zal continueren indien dit niet leidt tot een bedreiging. In één van deze regels is tevens opgenomen dat een accountant zich niet ongepast mag laten beïnvloeden door haar of zijn cliënten. Deze overweging moet de accountant zelf maken. Op grond van de uitkomsten van deze inschatting kan ik als accountant de opdracht al dan niet aanvaarden. Het is aan partijen of ze de opdracht geven aan de accountant. Deze reactie heb ik ook gegeven in mijn brief van 10 oktober 2012 (productie 2 van klagers) naar aanleiding van de brief die ik van Advocatenkantoor1 heb ontvangen op 18 september 2012. (…)

Ik heb klagers in de gevoerde besprekingen aangegeven, en later schriftelijk bevestigd in mijn brief van 10 oktober 2012 (onder productie 2 van klagers), dat in de verordening gedragscode voor de registeraccountants regels zijn opgenomen voor aanvaarding en continuering van opdrachten. Zo zal de accountant een opdracht uitsluitend aanvaarden en of continueren indien dit niet leidt tot een bedreiging en of uitvloeisel is van een ongepaste beïnvloeding door cliënt. Hierdoor zou ik mijn werk niet meer objectief kunnen uitvoeren.

Advocatenkantoor1 stelt in zijn brief van 18 september 2013 (productie 2 van klagers) dat ik al 1,5 maand niet van mij zou hebben laten horen. Deze stelling is juist en de reden daarvoor is ook dat ik klagers al had laten weten dat dergelijke eisen en voorwaarden binnen de gedrags- en beroepsregels worden gezien als 'ongepaste beïnvloeding' waarbij de accountant verplicht is om de opdracht met cliënt direct te beëindigen.

Verder stellen klagers dat er diverse pogingen zijn ondernomen om tot overeenstemming te komen. In de besprekingen die hierover zijn gevoerd met klagers werd telkens gedreigd door klagers met het indienen van een klacht als ik niet schriftelijk zou verklaren dat ik niet meer voor de heer C zou werken. Ik heb mij zelf dan nog de vraag gesteld waarom klagers mij nog als adviseur willen als zij mij ervan betichten dat er door mijn toedoen een zaak of meerdere zaken verloren zijn gegaan.

Nadat de opdracht (lees vaststellingsovereenkomst) is afgerond mag ik andere partijen, waaronder de heer C, van dienst zijn met inachtneming van belangen van derden waaronder die van klagers. Deze klacht wordt door klagers dan ook ingegeven door het feit dat ik mij niet ongepast laat beïnvloeden.”

4.4.2.1 De Accountantskamer is, mede gelet op de inhoud van de e-mail van betrokkene aan C van 16 september 2011, van oordeel dat klagers tegenover betrokkenes weerspreking ervan niet aannemelijk hebben gemaakt dat de inhoud van die e-mail ervan getuigt dat betrokkene zijn professioneel of zakelijk oordeel heeft laten aantasten door een vooroordeel, belangentegenstelling of ongepaste beïnvloeding door een derde of dat betrokkene daarmee zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden. Het eerste klachtonderdeel is daarom in zoverre ongegrond te achten.

4.4.2.2 Echter, in de e-mail van 14 april 2012 aan C heeft betrokkene op diens verzoek zijn oordeel gegeven over een standpunt van de advocaat van A in de echtscheidingsprocedure tegen C over een kwestie, die niet is geregeld in de vast-stellingsovereenkomst over de splitsing. In aanmerking nemend dat betrokkene destijds nog accountant van zowel C als A (en de aan hen gelieerde rechtspersonen) was, is hij door dit verzoek in een situatie komen te verkeren waarin zijn professionele oordeel op een ongepaste wijze kan worden beïnvloed als bedoeld in artikel A-120.2 van de VGC. Dat klemt te meer nu betrokkene wist of kon vermoeden dat zijn oordeel (mede) ten grondslag zou worden gelegd aan het standpunt van C in de procedure tegen A en in de oordeelsvorming door de rechter zou kunnen worden betrokken. Betrokkene had tegen deze bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis van zijn objectiviteit waarborgen moeten treffen die de bedreiging wegnamen of terugbrachten tot een aanvaardbaar niveau. Denkbaar was dat hij tevoren aan A had gevraagd of zij bezwaar had tegen het inwilligen van het verzoek van C. Dat hij een zodanige waarborg heeft getroffen is gesteld noch gebleken. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met artikel A-100.4 sub b. juncto artikel A-100.5 van de VGC en daarom moet klachtonderdeel 1) in zoverre gegrond worden verklaard.

4.5.1 Tegen klachtonderdeel II., inhoudende dat betrokkene op 25 september 2013 nog in zijn bezit zijnde bedrijfsvertrouwelijke informatie inzake BV5 per e-mail heeft doorgespeeld aan C en diens zakenpartner F, heeft betrokkene in zijn verweerschrift ‑ onder meer - het volgende aangevoerd.

“(…) Zoals uit productie 3 blijkt zijn klagers in het boekjaar 2012 overgestapt naar een andere accountant. Op 7 november 2012 heeft de opvolgend accountant van klagers mij een brief geschreven in verband met overname van BV4 en BV5. De stelling dat ik stukken over 2012 en 2013 van BV5 onder mij zou hebben gehouden is dan ook niet juist. Ik ben niet meer betrokken geweest bij het samenstellen van de jaarrekening 2012 en liquidatie in 2013 van BV5.

Zoals uit de mail blijkt stuur ik de heer C op zijn verzoek de publicatiestukken 2012 en 2013 van BV5 toe. Deze stukken zijn opgevraagd bij de Kamer van Koophandel. De bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde stukken zijn openbaar en voor iedereen toegankelijk

De heer C heeft mij telefonisch de vraag gesteld hoe een liquidatie tot stand komt. Blijkbaar twijfelde hij aan de door de advocaat van klagers ingediende stukken inzake de lopende rechtszaak die de heer C had aangespannen tegen de heer B. De heer B had, volgens zeggen van de heer C, zijn Holding, BV5' laten liquideren terwijl de heer C beslag had laten leggen op de aandelen van BV5.

Telefonisch en middels de mail van 25 september 2013 (met als bijlagen de gedeponeerde publicatiestukken 2012 en 2013 van BV5) heb ik de heer C uitleg gegeven hoe de liquidatie zou hebben kunnen plaatsgevonden.

(…)

De cijfers zijn één op één afgeleid uit de gedeponeerde stukken. De stelling dat ik vertrouwelijke informatie aan de heer C zou hebben verstrekt is dan ook geheel onterecht. (…).”

4.5.2 Tegenover deze (gemotiveerde) betwisting door betrokkene hebben klagers niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene in en bij zijn e-mail van 25 september 2013 aan C en diens zakenpartner F nog in zijn bezit zijnde bedrijfsvertrouwelijke informatie inzake klaagster BV5 heeft doorgespeeld. Klachtonderdeel 2) moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6 Op grond van artikel 2 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) kan de Accountantskamer voor het gegrond te verklaren deel van de klacht een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Ten voordele van betrokkene pleit dat klagers niet duidelijk hebben gemaakt waarom het oordeel van betrokkene, vervat in de e-mail aan C van 14 april 2012, onjuist is. Meeweegt ook dat betrokkene zich overigens wel bewust lijkt te zijn geweest van zijn precaire positie ten opzichte van klagers en C. Het verzuim van betrokkene hoeft hem daarom niet al te zwaar te worden aangerekend. Alles in aanmerking nemende is de Accountantskamer van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

4.7 Op grond van het al hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht in onderdeel 1) gegrond in voege als hiervoor vermeld;

-         legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;

-         verklaart de klacht voor al het overige ongegrond;

-         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, het door klagers betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) door betrokkene aan klagers wordt vergoed.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2014.  

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021,

2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.