ECLI:NL:TACAKN:2014:53 Accountantskamer Zwolle 13/2940 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:53
Datum uitspraak: 30-06-2014
Datum publicatie: 30-06-2014
Zaaknummer(s): 13/2940 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht over accountant nadat bij controlecliënt fraude van aanmerkelijke omvang is ontdekt, gepleegd door de administrateur. Betrokkene had, nadat zij had geconstateerd dat de administrateur (soms) kon beschikken over de aan de directeur toekomende bevoegdheden voor het gebruikte betalingsprogramma, het daardoor ontstane risico voor de beheersing van de administratieve organisatie en risico op het ontstaan van fraude, op heldere en indringende wijze aan de directie moeten communiceren en vastleggen, wat zij heeft nagelaten. Het vervolgens volstaan met het advies dat de directeur de betaaladvieslijst zou hebben te ondertekenen is ondoordacht en effectief. Betrokkene had voorts in haar controle een nader onderzoek met voldoende diepgang naar het betalingsverkeer van de entiteit moeten doen. Deze verzuimen betekenen dat de door betrokkene afgegeven goedkeurende verklaringen een deugdelijke grondslag ontberen. De handelwijze van betrokkene wordt aangemerkt als strijdig met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Volgt de maatregel van berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2940 Wtra AK van 30 juni 2014 van

de besloten vennootschap X,

K L A A G S T E R ,  

raadsman: mr. A.C. van Campen,

t e g e n

mw. Y,

registeraccountant,                                                                       

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. T.L. Cieremans.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 30 december 2013 ingekomen klaagschrift van 23 december 2013 met bijlagen;

-         de op 14 januari 2014 ingekomen toelichting op het klaagschrift;

-         het op 19 maart 2014 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen;

-         de per brief van 30 april 2014 door klaagster -opnieuw- ingezonden bijlage 1. bij het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2014 waar zijn verschenen namens klaagster mw. A, bijgestaan door mr. A.C. van Campen, advocaat te Uden, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mw. mr. T.L. Cieremans, advocaat te Amsterdam en vergezeld door mw. mr. drs. B en C RA.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht alsmede doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is ingeschreven in het register van het NIVRA, thans de Nba, als openbaar accountant. Als zodanig is zij tot 1 maart 2011 verbonden geweest aan het Accountantskantoor1 te [plaats].

2.2       Klaagster drijft een onderneming gericht op onder meer de productie, verkoop, onderhoud en reparaties van bouwnijverheidsmachines, diepladers, heftrucks en kranen. Klaagster is onderdeel van de in België gevestigde Groep1.

2.3       Accountantskantoor1 heeft krachtens daartoe verleende opdracht werkzaamheden voor klaagster verricht. Zo heeft zij (in de persoon van betrokkene) samenstellingswerkzaamheden verricht aangaande het gebroken boekjaar (oktober) 2006 / (september) 2007 (samenstellingsverklaring d.d. 9 juli 2008) en controlewerkzaamheden aangaande de gebroken boekjaren 2007/2008 (controleverklaring d.d. 6 april 2009) en 2008/2009 (controleverklaring d.d. 8 september 2010). Aangaande het gebroken boekjaar 2009/2010 zijn door betrokkene ook controlewerkzaamheden verricht doch een verklaring bij de jaarrekening ter zake is uitgebleven.

2.4       De heer D (hierna: D of de administrateur) is vanaf februari 2005 tot 14 oktober 2011 voor klaagster werkzaam geweest als administrateur. D werd bij zijn werkzaamheden ondersteund door mw. E (hierna: E). Statutair bestuurder van klaagster was in die periode de heer F (hierna: F).

2.5       Vanwege bij klaagster levende onvrede over het functioneren van D en haar voornemen om de arbeidsovereenkomst met hem te beëindigen, heeft zij op 19 september 2011 mw. A (hierna: A) als opvolger voor D aangetrokken. Op 5 oktober 2011 heeft A een verschil in de kasadministratie ontdekt dat niet door D of E kon worden verklaard. Op 12 oktober 2011 heeft een crediteur zich bij klaagster gemeld met de vraag waarom zijn factuur nog niet betaald was, terwijl bleek dat in de administratie van klaagster die factuur als betaald stond geregistreerd. A en F hebben daarop een kort intern onderzoek ingesteld, waarbij hen bleek van bancaire overboekingen ten gunste van D en E ten bedrage van circa € 1,3 miljoen onder gebruikmaking van namen van crediteuren van klaagster.

2.6       Na ontdekking van de door klaagster als ‘fraude’ betitelde onttrekkingen heeft klaagster - in de persoon van F - op 13 oktober 2011 moedermaatschappij Groep1 op de hoogte gesteld en aangifte gedaan van oplichting. Klaagster heeft D en E op 14 oktober 2011 op staande voet ontslagen.

2.7       Klaagster heeft - in de persoon van F - op 19 oktober 2011 aan Bedrijf1 te [plaats] (hierna: Bedrijf1) opdracht verleend een feitenonderzoek uit te voeren naar de onttrekking van gelden en mogelijke andere onregelmatigheden door D en E. Bedrijf1 heeft op 5 juli 2012 haar rapport aan klaagster uitgebracht. In dat rapport is onder meer weergegeven dat D, met instemming van F, heeft beschikt over de op naam van F staande smartcard met bijhorende code voor het door klaagster gebruikte betalingsprogramma “Money Manager”, dat D daardoor beschikte over de volledige autorisatie / bevoegdheden / rechten voor dat programma en dat het daardoor voor D mogelijk was om na goedkeuring door F van aan hem voorgelegde betalingen niet-geautoriseerde betalingen toe te voegen of van geautoriseerde betalingen het aangewezen rekeningnummer te wijzigen. In dat rapport is voorts weergegeven dat veelvuldig gebruik werd gemaakt van de binnen “Money Manager” geboden mogelijkheid om zogenaamde ‘code-’ of ‘batch-’betalingen te doen. Een dergelijke betaling is een betaling via de bank waarbij in “Money Manager” en op het bankafschrift uitsluitend een code zichtbaar is; de naam en het bankrekeningnummer van de begunstigde ontbreken, alsmede de omschrijving. Bedrijf1 heeft in haar rapport voorts verwoord dat haars inziens op voormelde wijze in de periode van 2005 tot en met 2011 een bedrag van € 3.097.000 aan klaagster is onttrokken. Over het boeken van die onttrekkingen is in dat rapport opgenomen:

‘Wij hebben vastgesteld dat diverse methoden zijn gebruikt om onttrekkingen in de financiële administratie weg te boeken. Wij noemen dat:

1.      Er gecorrigeerd is op debiteuren in boekjaren die al zijn afgesloten.

2.      Bedragen zijn geboekt op ‘Tax creditor’, terwijl het niet de bedoeling is dat bedragen handmatig op deze crediteur worden geboekt (…).

3.      Openstaande posten zijn geboekt op “Unknown creditor”, terwijl het niet de bedoeling is dat bedragen handmatig op deze crediteur worden geboekt (…)

4.      Grootboekrekening 3650 BTW Inkopen 19% is gebruikt, waardoor de omzetbelastingpositie (ofwel BTW positie) mogelijk onjuist in de administratie wordt weergegeven.

5.      Er bedragen zijn geboekt als betalingen met daarbij als omschrijving de na(a)m(en) van crediteuren, terwijl deze betalingen geen betrekking hadden op de betreffende crediteuren en/of er geen zaken meer mee werden gedaan.

6.      Er bedragen naar aanleiding van de betaling zijn geboekt op crediteuren en daarna zijn doorgeboekt naar grootboekrekening 7030 KP vaste projecten. Hierbij zijn de bedragen veelal gesplitst. In de financiële administratie is niet aangegeven welke bedragen gesplitst zijn of onderdeel uitmaken van splitsing. Dat houdt in dat nu bij het terugvinden van gesplitste bedragen net zo lang bedragen bij elkaar geteld moeten worden totdat de juiste verbanden weer gevonden zijn. Omdat het over een groot aantal bedragen gaat is het maken van deze aansluiting zeer tijdrovend gebleken.

7.      In 2010 veel bedragen naar tussenrekening 2990 Fortis rekeningcourant zijn geboekt waarna veel bedragen naar grootboekrekening 7030 KP vaste projecten zijn overgeboekt.

Wij hebben waargenomen dat ook onttrekkingen zijn geboekt in reeds afgesloten jaren, daardoor bestaat er geen aansluiting meer tussen de in de jaarrekeningen gepresenteerde cijfers en de cijfers in de financiële administratie (Exact Globe). (…)

De onttrokken betalingen zijn op diverse wijzen weggewerkt in de financiële administratie zonder een deugdelijk controlespoor, waardoor de ontdekking werd bemoeilijkt.’

2.8       Klaagster heeft een separaat onderzoek door Bedrijf1 laten verrichten naar het handelen en nalaten van F. Na rapportering dienaangaande heeft klaagster F medio 2012 ontslagen.

2.9       D en E zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd voor - geparafraseerd - verduistering in dienstbetrekking en witwassen. F is niet strafrechtelijk vervolgd. E is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 4 april 2014 vrijgesproken, terwijl D is veroordeeld [1] tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren, waarbij van de door klaagster als benadeelde partij gevoegde civiele vordering een gedeelte ter grootte van € 2.524.468,00 ten laste van D is toegewezen.

2.10     Klaagster heeft F in een civiele procedure betrokken, stellend dat hij de op hem als statutair bestuurder rustende verplichting tot het voeren van een adequate boekhouding heeft geschonden en te dier zake een schadevergoeding gevorderd.

3.         De klacht

3.1       Klaagster verwijt betrokkene dat zij niet professioneel en niet deskundig en zorgvuldig heeft gehandeld doordat zij bij haar werkzaamheden een onvoldoende professioneel-kritische houding heeft ingenomen en onvoldoende (aanvullende) controle-informatie heeft ingewonnen.

3.2       Meer in het bijzonder verwijt klaagster aan betrokkene:

a.         dat zij klaagster niet althans onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s op fraude en op mogelijke preventieve maatregelen ter voorkoming van fraude;

b.         dat zij geen voldoende werkzaamheden heeft verricht teneinde een onrechtmatige onttrekking van materieel belang te (kunnen) ontdekken;

c.         dat zij onvoldoende aandacht heeft besteed aan het betalingsverkeer en geen (controle)werkzaamheden heeft verricht, met name niet met betrekking tot zogenaamde ‘code-betalingen’, oneigenlijk gebruik van grootboekrekeningen, BTW-aansluiting, de positie onderhanden werk, boekingen in afgesloten jaren en kasadministratie.

3.3       Klaagster heeft voorts gedetailleerde verwijten aan betrokkene gemaakt betreffende haar werkzaamheden in de (gebroken) boekjaren 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 verband houdende met voormelde fraude.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab), is de openbaar (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn of haar beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft allereerst aangevoerd, zo begrijpt de Accountantskamer haar stellingen, dat klaagster in haar klacht niet kan worden ontvangen omdat volgens haar sprake is geweest van jarenlange samenspanning van de administrateur, zijn assistente én toenmalig statutair bestuurder F en dat de wetenschap van F ter zake moet worden toegerekend aan klaagster. Dit heeft tot gevolg dat klaagster - in de persoon van F - al langer dan drie jaren voorafgaand aan de indiening van het klaagschrift op 30 december 2013 ervan op de hoogte was dat de door betrokkene afgegeven verklaringen niet strookten met de feiten, zo begrijpt de Accountantskamer het betoog van betrokkene.

4.2.1    Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra, zoals dat luidde ten tijde van de indiening van het klaagschrift, neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd. Hierbij heeft te gelden het moment waarop de klager objectief gezien, gelet op de voor hem/haar beschikbare informatie, voldoende op de hoogte was van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van de klacht. In vele gevallen kan reeds van een constateren van handelen of nalaten in de zin van artikel 33 Wet RA, althans artikel 42 Wab, gesproken worden, voordat de klager beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. Voor de aanvang van de driejaarstermijn is dan beslissend of sprake is van een constatering van zodanige feiten, dat daarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22 Wtra gebaseerd kan worden [2] .

4.2.2    Gelet op het verweer van betrokkene en F’s toenmalige positie van statutair bestuurder van klaagster dient de verjaring van de ingediende klacht te worden beoordeeld [3] op grondslag van de aannemelijk te achten wetenschap van F.

4.2.3    Anders dan betrokkene aanvoert, is onvoldoende aannemelijk geworden dat F in enigerlei vorm feitelijk betrokken is geweest bij de door de administrateur gepleegde onttrekkingen dan wel daarvan wist, althans daarvan moet hebben geweten. Het door klaagster overgelegde rapport van Bedrijf1 d.d. 5 juli 2012 geeft daarvoor geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten, terwijl uit de stukken en uit hetgeen van de zijde van klaagster ter zitting is aangevoerd, blijkt dat F op de constatering van A - die kort tevoren was aangetrokken ter vervanging van de in visie van F onvoldoende functionerende administrateur - van mogelijke financiële onregelmatigheden voldoende geëigend heeft gereageerd. Onweersproken is immers dat hij na de eerste melding van A samen met haar een kort intern onderzoek heeft verricht, dat hij na de aldus verkregen indicatie van een fraude van ongeveer € 1,3 miljoen die indicatie onmiddellijk heeft gemeld bij de moedermaatschappij en daarvan aangifte heeft gedaan. Vervolgens heeft F opdracht gegeven tot meergenoemd onderzoek van Bedrijf1, terwijl het Openbaar Ministerie, anders dan bij D en E, kennelijk geen aanleiding heeft gezien voor strafrechtelijke vervolging van F. Een en ander wijst niet op enige betrokkenheid bij de te laken handelwijze van de administrateur. Voor het oordeel dat daarvan wel sprake is geweest, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. De omstandigheid dat klaagster F thans een verwijt maakt van - geparafraseerd - het onvoldoende voeren van en onvoldoende toezicht houden op een deugdelijke financiële administratie, maakt dat niet anders. Gelet op het vorenstaande is er geen grond, zoals van de zijde van betrokkene is bepleit, klaagster te verzoeken het rapport van Bedrijf1 van het onderzoek naar het handelen en nalaten van F over te leggen.

4.2.4    Het voorgaande brengt mee dat niet tot de conclusie kan worden gekomen dat klaagster - via toerekening - al eerder dan drie jaren voor indiening van haar klaagschrift op 30 december 2013 op de hoogte was dan wel had kunnen en moeten zijn van wat zij thans aan betrokkene verwijt. Het verweer van betrokkene ter zake wordt verworpen.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants, daaronder begrepen externe accountants, geldende) deel B1.

4.4       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       In de kern gevat stoelt het verwijt van klaagster op de stelling dat betrokkene de fraude van de voormalige administrateur van klaagster had moeten en kunnen onderkennen.

4.6       Het staat vast dat de administrateur tot de hiervoor in overwegingen 2.5 en 2.7 omschreven fraude is kunnen komen omdat hij beschikte over bevoegdheden aangaande de administratie van klaagster, terwijl hij - via de op naam van F staande smartcard met bijbehorende code - voorts beschikte over alle bevoegdheden voor het binnen klaagster gebruikte betalingsprogramma “Money Manager”. Een dergelijke cumulatie van taken en bevoegdheden levert een verhoogd risico op als het gaat om de interne beheersing van de administratieve organisatie van klaagster en heeft te gelden als een frauderisicofactor.

4.7       Anders dan waarvan klaagster uitgaat, hoefde betrokkene bij haar samenstellingswerkzaamheden voor het gebroken boekjaar 2006/2007, die hebben uitgemond in een samenstellingsverklaring d.d. 9 juli 2008, de interne beheersing van de administratieve organisatie niet te beoordelen en de werking daarvan te controleren. In dat verband is voorts van belang dat betrokkene heeft aangevoerd dat zij niet eerder dan omstreeks september/oktober 2008 - aldus na afgifte van de samenstellingsverklaring van 9 juli 2008 - heeft geconstateerd dat de administrateur - soms - over bedoelde smartcard met bijhorende code van F kon beschikken, wat klaagster onweersproken heeft gelaten. Tegen die achtergrond heeft klaagster, wat gelet op hetgeen in overweging 4.4 is overwogen wel op haar weg lag, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat betrokkene ten aanzien van het samenstellingsjaar 2006/2007 onvoldoende werkzaamheden heeft uitgevoerd. In zoverre is de klacht ongegrond.

4.8       Voor de beoordeling van de klacht, voor zover die ziet op de controlejaren 2007/2008 en 2008/2009, is van belang dat het enkele feit dat achteraf is gebleken dat bij de door betrokkene gecontroleerde gegevens en stukken (deels) sprake is geweest van fraude dan wel dat betrokkene de frauduleuze onttrekkingen bij haar controlewerkzaamheden niet op het spoor is gekomen, nog niet betekent dat betrokkene de voor haar geldende beroeps- en gedragsregels heeft geschonden. Zoals ook in de onder meer te dezen toepasselijke Standaard NVCOS 240 ‘De verantwoordelijkheid van de accountant voor het onderkennen van het risico van fraude in het kader van de controle van financiële overzichten’ wordt onderkend, bestaat in verband met de inherente beperkingen van een controle een onvermijdelijk risico dat niet alle afwijkingen van materieel belang worden ontdekt, ook al is de controle adequaat opgezet en uitgevoerd conform de Standaarden.

4.9       Wat betreft de vraag of de controle aangaande de jaren 2007/2008 en 2008/2009 adequaat is opgezet en uitgevoerd conform de Standaarden, geldt het volgende.

4.9.1    Het is gebleken dat betrokkene bij en na constatering van voormelde frauderisicofactor in september/oktober 2008, als het gaat om het controlejaar 2007/2008 geen daarop gerichte (aanvullende) controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd, afgestemd op het toen onderkende risico in de interne beheersing. Een dergelijke (aanvullende) controle was echter aangewezen nu de uitkomst daarvan mede de inschatting had te bepalen van de waarschijnlijkheid dat bedoeld risico een afwijking van materieel belang tot gevolg zou hebben en - in het verlengde daarvan - van belang was voor het door betrokkene aan klaagster te richten advies ter mitigering van het geconstateerde risico. Het niet verrichten van bedoelde (aanvullende) controlewerkzaamheden tijdens de controle van het boekjaar 2007/2008 moet dan ook als een verzuim van betrokkene worden aangemerkt.

4.9.2    Voor zover betrokkene stelt dat zij voormeld risico toen wel onder de aandacht van F heeft gebracht, geldt dat uit de stukken daarvan niet is kunnen blijken, ook niet uit de ‘completion memo’s’, zoals betrokkene aanvoert. Onduidelijk is dan ook gebleven of en zo ja, met welke diepgang betrokkene een en ander aan klaagster heeft voorgehouden. Van betrokkene had echter verwacht mogen worden dat zij de constatering van voormeld risico op heldere - en gezien de aard van het risico - indringende wijze aan de directie had gecommuniceerd met een schriftelijke vastlegging ter zake.

4.9.3    Het staat vast dat betrokkene na meerbedoelde constatering heeft volstaan met het advies aan klaagster om de door de administrateur opgestelde betaaladvieslijst te laten ondertekenen door de administrateur en F. Niet gebleken is dat dit advies omtrent het betalingsproces is gebaseerd op een analyse van dat proces, in het bijzonder op het aspect of het opvolgen van dit advies een effectieve waarborg opleverde tegen het zich verwerkelijken van het gesignaleerde risico. Dit komt belang toe omdat de betaaladvieslijst, zo is gebleken, geen sluitende schakel in het betalingsproces vormde en de administrateur in de positie verkeerde om - achteraf - aan die lijst betalingen toe te voegen en/of betalingen te wijzigen. Een en ander is te meer relevant nu veelvuldig sprake is geweest van ‘code’- of ‘batch’-betalingen, als gevolg waarvan slechts het totaalbedrag op het bankafschrift voorkwam en niet de individuele betalingen met de begunstigden. Tegen de achtergrond van de bij klaagster gebruikelijke manier van verrichten van betalingen en de bevoegdheden/mogelijkheden van D, moet het volstaan met dit advies dan ook als ondoordacht en ineffectief worden aangemerkt. Betrokkene had dat ook kunnen en moeten vaststellen. Zij had dan ook in haar advisering grondiger en concreter moeten zijn en zich ervan op de hoogte moeten stellen of het advies en de wijze van opvolging daarvan, beantwoordde aan het doel waarvoor dat advies was gegeven. Dit is niet gebleken, zodat betrokkene ook in zoverre niet heeft voldaan aan de voor haar geldende normen.

4.9.4    Naar betrokkene stelt, heeft zij na meerbedoelde constatering pas in het kader van de opzet van de controle van het boekjaar 2008/2009 de risicoanalyse aangepast. Zoals overwogen, had zij die analyse al tijdens de controle van het boekjaar 2007/2008 moeten aanpassen. Die aanpassing in de risicoanalyse heeft vervolgens, zo moet naar het oordeel van de Accountantskamer worden vastgesteld, niet tot de geëigende controle-werkzaamheden geleid. Betrokkene heeft in dat verband slechts vanuit een selectie van 20 facturen het betalingsproces gecontroleerd en daardoor opengelaten de mogelijkheid van betalingen die niet in verband stonden met facturen. Die door betrokkene verrichte werkzaamheid gaf daardoor volstrekt onvoldoende zekerheid dat van ongeautoriseerde betalingen geen sprake was. Voorts is ter zitting gebleken dat betrokkene een lijncontrole ten aanzien van één of meer betalingen achterwege heeft gelaten en zij evenmin de betalingen voor een specifiek project, waarop - volgens mededeling van de directie - garantiewerkzaamheden werden geboekt, bij klaagster aan een onderzoek heeft onderworpen. De controle van het betalingsverkeer in beide boekjaren is daardoor met onvoldoende diepgang uitgevoerd.

4.10     Resumerend is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene bij de uitvoering van haar controlewerkzaamheden over de beide genoemde controlejaren in die zin te kort is geschoten dat zij na constatering van een frauderisicofactor in de vorm van een doorbreking van de functiescheiding bij het betalingsverkeer van klaagster in eerste instantie te passief is gebleven en daarna niet mocht volstaan met het enkele advies van het ondertekenen van de betaaladvieslijst door F, zonder die factor, mede gericht op de verwezenlijking van het risico ter zake, aan een nader onderzoek met voldoende diepgang te onderwerpen en zonder dat advies en de opvolging daarvan op de doelmatigheid daarvan te onderzoeken. De aard van dat risico en de voor betrokkene kenbare belangen van klaagster brachten dat wel mee en hadden moeten leiden tot zowel het indringend communiceren van de geconstateerde leemten als het uitvoeren van daarop gerichte aanvullende controlemaatregelen.

4.11     Voormelde vastgestelde verzuimen van betrokkene betekenen dan ook dat haar goedkeurende verklaringen bij de jaarrekeningen 2007/2008 en 2008/2009 een deugdelijke grondslag ontberen.

4.12     De klacht dient, voor zover die ziet op de controlejaren 2007/2008 en 2008/2009, dan ook gegrond te worden verklaard. Hetgeen dienaangaande van de zijde van klaagster en betrokkene meer en anders is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.

4.13     Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft zij er mede op gelet dat betrokkene op meer momenten haar kerntaak niet naar behoren heeft verricht en onvoldoende rekening heeft gehouden met de voor haar kenbare belangen van klaagster. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en e. (en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150) van de VGC. Anderzijds is meegewogen dat klaagster primair zelf verantwoordelijk is voor de interne beheersing van haar administratieve organisatie en daarmee ook voor de beslissing om de administrateur meer rechten te geven in het betalingsprogramma “Money Manager” dan wenselijk was. Tot slot is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.14      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht gegrond als hiervoor weergegeven;

·        verklaart de klacht voor het overige ongegrond als weergegeven in 4.7;

·        legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van berisping;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·        verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan haar vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] ECLI:NL:RBOBR:2014:1599

[2] Zie o.m. de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 23 augustus 2013, AWB 11/624 (ECLI:NL:CBB:2013:135), als ook van 18 oktober 2012, AWB 10/428 (LJN: BY0958)

[3] Zie de uitspraak van het CBb van 4 juli 2013, AWB 11/265 (ECLI:NL:CBB:2013:46) als ook de uitspraak van de Accountantskamer van 10 januari 2014, 13/965 Wtra AK (ECLI:NL:TACAKN:2014:6)