ECLI:NL:TACAKN:2014:48 Accountantskamer Zwolle 14/420 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:48
Datum uitspraak: 02-06-2014
Datum publicatie: 02-06-2014
Zaaknummer(s): 14/420 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing. Gegronde klacht over tekortschietend stelsel van kwaliteitsbeheersing na hertoetsing. Vanwege het uitblijven van verbetering en het ontbreken van perspectief volgt de maatregel van doorhaling.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/420 Wtra AK van 2 juni 2014 van

 

            de NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE van ACCOUNTANTS (Nba),

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. M.F.H. Hirsch Ballin,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 19 februari 2014 ingekomen klaagschrift van 17 februari 2014, met bijlagen;

-         het op 17 maart 2014 ingekomen verweerschrift van 14 maart 2014.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 14 april 2014, waar zijn verschenen namens klaagster mw. mr. M.F.H. Hirsch Ballin, advocaat te Den Haag, vergezeld van de heer G.J.A.H. van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, voorheen de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad), en betrokkene in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht alsmede doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Klaagster heeft daarbij pleitnotities overgelegd.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 13 november 1998 ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba) en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent in zijn praktijk ‘Accountantskantoor1’ te [plaats].

2.2       Op 7 september 2010 is de praktijk van betrokkene in het kader van de ten tijde van de toetsing geldende Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Bij brief van 8 december 2010 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Tevens heeft de Raad betrokkene gewezen op zijn verplichting om op grond van artikel 11, vijfde lid, VPPT een door de Raad goed te keuren verbeterplan in te dienen. Daarbij is aangegeven dat betrokkene het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn praktijk binnen twee jaar, gerekend vanaf 8 december 2010, in overeenstemming diende te brengen met de te stellen eisen. Bij brief van 25 mei 2011 heeft de Raad het door betrokkene ingediende verbeterplan, zijnde een rapport van Bedrijf1, na aanvulling daarvan door betrokkene, goedgekeurd.

2.3       Bij brief van 13 januari 2012 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat een  hertoetsing van zijn praktijk zal plaatsvinden, welke hertoetsing op 6 maart 2013 heeft plaatsgevonden. Bij brief van 3 april 2013 is het verslag van de hertoetsing aan betrokkene toegezonden. Betrokkene heeft hier niet op gereageerd.

2.4       De Raad heeft, na verlenging van de beslistermijn, bij brief van 3 juli 2013 aan betrokkene het eindoordeel van de hertoetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad heeft betrokkene tevens meegedeeld dat zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter zullen worden voorgelegd.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in het verwijt dat de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikt over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid van de VPPT. Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en A-150 van de VGC.

3.2       In het bijzonder wordt betrokkene verweten dat sprake is van tekortkomingen in:

  1. de acceptatie en continuering van opdrachten;
  2. de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In artikel 3, eerste lid VPPT is bepaald dat de accountant er zorg voor draagt dat de accountantspraktijk waar hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA. Gelet op deze bepaling kan van betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.5       Klaagster heeft allereerst aangevoerd dat de toetsers bij de hertoetsing van 6 maart 2013 hebben geconstateerd dat sprake is van tekortkomingen in de acceptatie en continuering van opdrachten.

4.5.1    Zij hebben in geen van de getoetste dossiers een schriftelijke opdrachtbevestiging of een andere vorm van vastlegging aangetroffen, waaruit kon worden afgeleid welke afspraken door betrokkene met de betreffende cliënt waren gemaakt over de aan de opdracht verbonden voorwaarden en verantwoordelijkheden. Daarnaast hebben de toetsers geconstateerd dat in twee dossiers geen documentatie aanwezig was over het verwachte gebruik en het verwachte verspreidingsgebied van de samengestelde jaarrekening. In één van de getoetste dossiers hebben de toetsers daarnaast geen documenten aangetroffen van onderzoek naar de naleving door de cliënt van de Wet witwassen en financiering terrorisme (Wwft). Het handelen van betrokkene is te meer klachtwaardig nu dezelfde tekortkomingen ook bij de periodieke preventieve toetsing zijn geconstateerd en door betrokkene, ondanks de aanbevelingen van Bedrijf1 op dit onderdeel, niet zijn hersteld, aldus klaagster.

4.5.2    Betrokkene heeft aangevoerd dat de meeste opdrachtgevers reeds jaren klant zijn bij zijn kantoor en nooit hebben gevraagd om een nadere vastlegging van de opdracht, zodat een schriftelijke vastlegging niet nodig is. Ondertekening van de jaarrekening geeft aan dat zij het eens zijn met de verrichte werkzaamheden, aldus betrokkene. Het feit dat de opdrachtvoorwaarden niet schriftelijk zijn vastgelegd, betekent niet dat de opdracht ook niet juist is uitgevoerd. Betrokkene verklaart er door Bedrijf1 op gewezen te zijn dat het, anders dan hij dacht, niet noodzakelijk is om opdrachten schriftelijk vast te leggen. De stelling van klaagster dat het handelen des te meer klachtwaardig is, acht betrokkene dan ook onjuist.

4.5.3    Betrokkene heeft de bevindingen van de toetsers als zodanig niet betwist. Niet kan worden vastgesteld dat de opdrachtvoorwaarden en de wederzijdse verantwoordelijkheden voor partijen duidelijk waren. Dat de meeste opdrachtgevers van betrokkene reeds jaren klant zijn bij zijn kantoor en niet om een opdrachtbevestiging hebben gevraagd, maakt niet dat vastleggingen niet noodzakelijk zijn. Doel van de vastleggingen is immers (mede) dat de dossiers overdraagbaar zijn aan een opvolgende accountant. Buitendien volgt uit het rapport van Bedrijf1 niet, anders dan betrokkene stelt, dat het niet noodzakelijk zou zijn om opdrachten schriftelijk vast te leggen. In het rapport worden juist aanbevelingen gedaan voor het gebruik van werkprogramma’s teneinde vastleggingen in de dossiers te bewerkstelligen. Gelet hierop en op hetgeen door klaagster onderbouwd naar voren is gebracht, heeft klaagster naar het oordeel van de Accountantskamer aannemelijk gemaakt dat betrokkene tekort geschoten is in de acceptatie en continuering van opdrachten.

4.5.4    Gelet op het voorgaande heeft betrokkene gehandeld in strijd met hoofdstuk

B1-210 VGC en de randnummers 7, 8 en 10 van de NVCOS 4410.

4.6       Klaagster heeft voorts aangevoerd dat de toetsers bij de hertoetsing eveneens tekortkomingen hebben geconstateerd in de uitvoering en documentatie van werkzaamheden.

4.6.1    De toetsers hebben geconstateerd dat sprake is van tekortkomingen in de vastleggingen van de werkzaamheden en de resultaten daarvan, en de beslissingen die betrokkene neemt. De toetsers hebben in één van de getoetste dossiers geen vastleggingen gevonden waaruit blijkt dat betrokkene inzicht heeft in de activiteiten en de soorten transacties die het bedrijf verricht, dan wel in de waarderingsgrondslagen van de bedrijfstak. De bedrijfsbeschrijving was naar hun oordeel echter wel nodig voor het inzicht in de jaarrekening van de cliënt. In dit dossier, alsmede in een tweede getoetste dossier, hebben de toetsers verder geconstateerd dat geen conclusies zijn gevonden over de aanvaarbaarheid van posten die van materieel belang zijn dan wel van aanzienlijke relevantie. Er zijn volgens de toetsers geen aansluitingen vastgelegd en in één van de dossiers is geen consolidatiestaat aanwezig. De uitgevoerde werkzaamheden zijn daarnaast niet toereikend om de samenhang van de financiële informatie in de jaarrekening te kunnen vaststellen. Ook in de andere twee getoetste dossiers hebben de toetsers geconstateerd dat betrokkene onvoldoende werkzaamheden heeft uitgevoerd om de aanvaardbaarheid van de posten te kunnen vaststellen. In geen van de getoetste dossiers hebben de toetsers documentatie aangetroffen waaruit kan blijken dat afwegingen zijn gemaakt of de informatie vrij is van onjuistheden van materieel belang.

Voorts is in één van de getoetste dossiers geen permanent dossier aangetroffen en is in een ander dossier een permanent dossier aangetroffen dat niet voldoet aan de daaraan geldende eisen. Ook hebben de toetsers geen verslag van de bespreking van de conceptjaarrekening in dit dossier aangetroffen dan wel een toereikende motivering waarom dit verslag ontbreekt. In beide dossiers is geen conceptrapportage aangetroffen en evenmin een besprekingsverslag daarvan.

De toetsers constateren dat betrokkene zich heeft laten ondersteunen door Bedrijf1, maar dat die ondersteuning niet het beoogde effect heeft gehad.

Uit de door de toetsers geconstateerde tekortkomingen blijkt dat uit de dossiers van betrokkene niet kan worden afgeleid welke werkzaamheden hij uitvoert en welke beslissingen hij neemt. Daarmee handelt betrokkene in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, aldus klaagster.

4.6.2    Betrokkene heeft aangevoerd dat hij de aanbevelingen van Bedrijf1 naar eer en geweten heeft uitgevoerd, maar niet kan ontkennen dat de vastleggingen en overwegingen verder verbeterd moeten worden. Betrokkene bestrijdt de constatering van de toetsers dat in één van de getoetste dossiers een consolidatiestaat en een permanent dossier ontbreken. Betrokkene erkent dat de conceptjaarrekening ontbreekt en verklaart dat deze ook niet is opgemaakt, omdat na bespreking van eventuele correcties direct een definitief rapport wordt uitgebracht. Betrokkene verklaart dat ieder onderdeel van de jaarrekening door hem zelf wordt opgesteld zodat hij in dat opzicht voldoet aan de vereisten van randnummer 15. van de NVCOS 4410.

4.6.3    Betrokkene heeft onvoldoende betwist dat de vastleggingen van zijn bevindingen en overwegingen niet voldoende zijn. Gelet hierop en op hetgeen door klaagster onderbouwd naar voren is gebracht, heeft klaagster naar het oordeel van de Accountantskamer aannemelijk gemaakt dat betrokkene tekort geschoten is in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden. Hierbij geldt dat een dossier van cruciaal belang is om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden reeds zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor de uitvoering van een opdracht, dan wel het uitbrengen van een rapport of het afgeven van een samenstellingsverklaring, geldende vereisten. De onderzochte dossiers bieden niet dit inzicht. Daarnaast is van groot maatschappelijk belang dat een accountant zijn werkzaamheden zorgvuldig uitvoert. De vastgestelde materiële tekortkomingen in de dossiers zijn daarmee niet te rijmen. Van een deugdelijke uitvoering en documentatie van de werkzaamheden was geen sprake.

4.6.4    Gelet hierop heeft betrokkene gehandeld in strijd met artikel 10 van de NVAK-aav en randnummers 10, 11, 15 en 16 van de NVCOS 4410.

4.7       Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkene gezien artikel B1-291.2 VGC verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de VPPT die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften van de VGC, de NVAK-aav en de NVCOS 4410.

4.8       Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van alle hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen of maar een gering verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij ook nog ten tijde van de hertoetsing in vergaande mate het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken, levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving gemoeid is, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en e. van de VGC.

4.9       Nu voorts bij de behandeling van de klacht ter zitting noch anderszins uit enige reactie van betrokkene aan de Accountantskamer is gebleken dat het kantoor inmiddels wel beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen en evenmin is gebleken dat betrokkene na de hertoetsing daartoe (enige) actie heeft ondernomen, acht de Accountantskamer de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij wordt bepaald dat betrokkene zich niet binnen een periode van achttien maanden na de datum van ingang van de doorhaling opnieuw in het register kan doen inschrijven.

4.10     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

2.      legt ter zake de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

3.      bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden

      ingeschreven op achttien maanden;

4.      verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster en betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.