ECLI:NL:TACAKN:2014:33 Accountantskamer Zwolle 13/2469 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:33
Datum uitspraak: 15-04-2014
Datum publicatie: 15-04-2014
Zaaknummer(s): 13/2469 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Geschil tussen ex-echtgenoten die eerder samenwerkten in een onderneming, waarbij de betrokken accountant reeds eerder berispt is (Wtra 11/754) o.m. omdat hij zich onvoldoende objectief heeft gedragen. De accountant heeft na zijn berisping nog diensten verleend aan één van de ex-echtgenoten. De andere ex-echtgenoot dient opnieuw een klacht tegen hem in. De Accountantskamer overweegt allereerst dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op diens klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex terzake een handelen of nalaten dat ten tijde van de behandeling van die eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen. De klacht is daarom deels niet-ontvankelijk. Voor wat betreft handelen/nalaten door betrokkene zich voorgedaan hebbend na de mondelinge behandeling in de vorige klachtzaak, wordt de klacht ongegrond verklaard, omdat niet opnieuw gebleken is dat betrokkene onvoldoende waarborgen voor zijn objectiviteit in acht heeft genomen.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2469 Wtra AK van 15 april 2014 van

X ,

wonende te [plaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 30 oktober 2013 ingekomen klaagschrift van 29 oktober 2013, met bijlagen;

-          de op 14 november 2013 ingekomen brief van 13 november 2013 van klaagster, met bijlagen;

-          het op 3 februari 2014 ingekomen verweerschrift van 30 januari 2014, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 maart 2014 waar klaagster en betrokkene in persoon zijn verschenen.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting gaat de Accountantskamer uit van onderstaande feiten, zoals mede al (deels) vastgesteld in de eerdere beslissing van de Accountantskamer van 5 december 2011 in de zaak met nummer 11/754 tussen klaagster en betrokkene.

2.1 Klaagster heeft onder de naam “Bedrijf1” in [plaats] een eenmanszaak gedreven in een bedrijfsruimte die zij huurde van haar toenmalige echtgenoot, de heer A (hierna: A), met wie zij buiten gemeenschap van goederen was gehuwd. A werkte mee in deze onderneming en beschikte ter zake over een volledige volmacht.

2.2 Betrokkene heeft als openbaar accountant vanaf de start van klaagsters onderneming in 2000 administratieve werkzaamheden verricht, waaronder het samenstellen van de jaar-rekening van haar eenmanszaak en het opstellen van aangiften voor haar en A.

2.3 In het late voorjaar van 2008 is de relatie tussen A en klaagster verstoord geraakt. A heeft zich in dat kader op 2 juni 2008 op het standpunt gesteld dat hij van klaagster de onderneming wilde overnemen. Klaagster is elders gaan wonen en heeft vanaf begin juni 2008 zich niet of nauwelijks met de onderneming beziggehouden. In het najaar van 2008 heeft zij de financiële administratie weer ter hand genomen. A heeft vanaf juni 2008 de onderneming voor rekening en risico van klaagster voortgezet.

2.4 Klaagster en A hebben betrokkene verzocht om een balans van de eenmanszaak op te stellen per 31 augustus 2008, welke balans zou dienen bij de onderhandelingen van klaagster en A over een eventuele overname van de onderneming. Op hun verzoek heeft betrokkene voorts een vermogensopstelling gemaakt. Betrokkene is bij die tot en met april 2009 gevoerde besprekingen tussen klaagster en A betrokken geweest.

2.5 Het UWV heeft in verband met een voorgenomen terugvordering van klaagster van een eerder ontvangen uitkering aan klaagster op of omstreeks 28 november 2007 gevraagd een zogenaamd inkomensformulier in te vullen op basis waarvan het UWV zou kunnen besluiten om klaagster een langere betalingstermijn dan twaalf maanden te gunnen. Dit formulier is op of omstreeks 24 juli 2008 deels ingevuld naar het UWV teruggezonden.

2.6 Betrokkene heeft bij brief van 17 juli 2008 aan de afdeling invordering van het UWV de jaarrekening 2006 van klaagsters onderneming en de aangifte IB 2006 van klaagster toegezonden onder mededeling ‘Wij spraken verder af dat u zorgdraagt dat deze stukken op de juiste afdeling komen voor de verdere afhandeling van het bezwaar.’.

2.7 De door klaagster aan A verleende volmacht als bedoeld in overweging 2.1 is per 30 maart 2009 ingetrokken. Het huwelijk tussen A en klaagster is per 23 maart 2010 geëindigd.

2.8 Per e-mailbericht van 8 september 2009, met ‘jaaropgave 2008’ als onderwerp, heeft klaagster betrokkene verzocht om ‘te wachten met het indienen van 2008 i.v.m. correcties’. Betrokkene heeft vervolgens geantwoord dat hij allereerst nog bezig is met het afwerken van de IB 2007, dat het jaarrapport 2007 klaar is maar dat hij haar aangifte IB 2007 niet kan afwerken omdat hij haar privé-map 2007 mist. Betrokkene heeft daarna per brief van 14 september 2009 aan klaagster een kopie toegezonden van de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting/ premieheffing 2007 en daarbij aan klaagster een akkoordverklaring voorgelegd, met het verzoek deze ondertekend terug te zenden. In deze verklaring is opgenomen dat klaagster akkoord is met de inhoud van het fiscaal rapport 2007 c.q. de aangifte inkomstenbelasting 2007 en dat zij betrokkene toestemming geeft om het op basis van dit jaarrapport c.q. deze aangifte opgestelde elektronisch aangiftebestand aan de belastingdienst toe te sturen. Klaagster heeft deze verklaring niet ondertekend en niet aan betrokkene teruggezonden. Per brief van 29 oktober 2009 heeft klaagster betrokkene erop gewezen dat hij zonder overleg tot indiening van de belastingaangifte 2007 is overgegaan en heeft zij hem verzocht de aangifte te corrigeren.

2.9 Per e-mailbericht van 19 november 2009 heeft betrokkene aan klaagster verzocht om nog even te mogen beschikken over de mappen 2008 om het hele jaar 2008 af te kunnen werken. Klaagster heeft dit verzoek genegeerd.

2.10 In een e-mailbericht van 22 november 2009 van A aan zijn advocaat betreffende de echtscheiding tussen klaagster en A deelde A onder meer aan zijn advocaat mee dat hij binnen een week nieuwe sloten op de winkel zou hebben waarna klaagster er niet meer in zou kunnen op het moment dat hij er niet is.

2.11 Op 14 december 2009 heeft klaagster aangifte gedaan tegen A ter zake eenvoudige mishandeling.

2.12 De door klaagster gedreven onderneming is per 1 januari 2010 opgeheven. Klaagster is per 14 september 2010 in staat van faillissement verklaard.

2.13 Per 1 januari 2010 is A een onderneming gestart, soortgelijk aan die gedreven door klaagster, waarvoor betrokkene thans administratieve diensten verleent.

2.14 Per e-mailbericht van 29 januari 2010 heeft klaagster tegenover betrokkene haar teleurstelling uitgesproken over het feit dat betrokkene haars inziens zich afzijdig houdt van “het fraudeleus handelen” van A, dat zij door A én betrokkene bijna twee jaar ‘in het ootje is genomen’, dat zij meent dat betrokkene zich niet correct jegens haar heeft opgesteld, daarbij verwijzend naar betrokkenes geheimhoudingsplicht tegenover “A en derden” en dat zij om die reden haar financiële verplichtingen tegenover betrokkene niet meer kan of wil nakomen.

2.15 Per 5 juli 2010 heeft betrokkene een accountantsrapport opgesteld aangaande het boekjaar 2008 van de onderneming “Bedrijf1”, in welk rapport betrokkene ingaat op de verschillen met de door `B RA van Accountantskantoor1 te Gouda in opdracht van klaagster samengestelde jaarrekening 2008 d.d. 12 juni 2010. Van het rapport van betrokkene maakt deel uit de jaarrekening 2008 met bijlagen.

2.16 Op 22 november 2010 heeft A een koopovereenkomst gesloten met de curator in het faillissement van klaagster betreffende de voorraad van Bedrijf1.

2.17 Op 13 april 2011 heeft klaagster bij de Accountantskamer een klacht tegen betrokkene ingediend. Deze klacht is op  de zitting van 3 oktober 2011 behandeld. Deze klacht is bij beslissing van 5 december 2011 deels gegrond verklaard en aan betrokkene is ter zake de maatregel van berisping opgelegd. Het daartegen door klaagster ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 december 2013 ongegrond verklaard

2.18 Op 19 december 2012 heeft de rechtbank te Assen uitspraak gedaan in een door klaagster ingediend verzoek om alimentatie. Op 8 maart 2013 heeft betrokkene in reactie hierop een cijferopstelling gemaakt.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft valsheid in geschrift gepleegd, althans de door hem opgestelde stukken zijn ondeskundig en onzorgvuldig tot stand gekomen.
  2. Betrokkene maakt zich schuldig aan belangenverstrengeling en heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1, worden getoetst.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft primair aangevoerd dat de huidige klacht in feite een gedeeltelijke herhaling betreft van de klacht zoals deze door klaagster in de eerdere procedure is ingediend. Voor zover het handelen dat hem wordt verweten reeds aan de orde is gesteld, dan wel had kunnen worden, in de op 13 april 2011 bij de Accountantskamer tegen hem ingediende klacht, geregistreerd onder nummer 11/754, waarop de Accountantskamer op

5 december 2011 heeft beslist, moet de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4.1 De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure dat een klager, nadat de Accountantskamer op diens klacht heeft beslist, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex terzake een handelen of nalaten dat ten tijde van de behandeling van die eerdere klacht bij de klager bekend was of had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen [1] .

4.5 Voor zover hetgeen betrokkene in klachtonderdeel a. wordt verweten in verband het hiervoor in rechtsoverweging 4.4.1 overwogene niet reeds in de eerdere klachtprocedure naar voren gebracht had kunnen en moeten worden, en de klacht in zoverre niet-ontvankelijk is, overweegt de Accountantskamer dat, gelet op hetgeen klaagster en betrokkene over en weer hebben aangevoerd, niet aannemelijk is geworden dat de door betrokkene opgestelde stukken valselijk, althans op onvoldoende deskundige en zorgvuldige wijze zijn opgemaakt. Klachtonderdeel a. is daarom, voor zover al ontvankelijk, ongegrond.

4.6 Vastgesteld moet worden dat hetgeen betrokkene in klachtonderdeel b. wordt verweten,  reeds uitdrukkelijk (zie de klachtonderdelen f. en h.) deel uitmaakte van de eerdere klacht van 13 april 2011. Deze toenmalige klachtonderdelen zijn door de Accountantskamer gegrond verklaard. Voor zover klaagster wederom erover klaagt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en schending van zijn geheimhoudingsverplichting in de periode voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de vorige klachtzaak, zijn de Accountantskamer geen nieuwe, relevante feiten gebleken welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen. In zoverre is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

4.6.1. Voor zover klaagster zich ter zake baseert op nadien door betrokkene gedane uitingen en ten behoeve van A vervaardigde schriftelijke stukken, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.2 Ingevolge de artikelen A-100.2, A-100.4, B1-200.1, B1-200.2 en B1-200.3 van de VGC neemt een registeraccountant de fundamentele beginselen, integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag in acht, signaleert hij bedreigingen voor een goede naleving daarvan en treft hij zonodig waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.

4.6.3 De Accountantskamer stelt vast dat niet, althans onvoldoende is gebleken dat betrokkene in de periode na de mondelinge behandeling op 3 oktober 2011 bij de Accountantskamer onvoldoende toepassing heeft gegeven aan voormeld conceptueel raamwerk. Betrokkene heeft er, voor klaagster kenbaar, voor gekozen om uitsluitend A te blijven bijstaan. Gelet op hetgeen klaagster en betrokkene over en weer hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk geworden dat betrokkene, daargelaten of het van wijsheid getuigt dat betrokkene na de vorige uitspraak van de Accountantskamer nog actief A heeft bijgestaan in diens alimentatiegeschil  met klaagster, tegen eventuele bedreigingen voor zijn objectiviteit onvoldoende waarborgen zou hebben getroffen. Evenmin is uit hetgeen klaagster heeft aangevoerd, dan wel anderszins aannemelijk geworden dat betrokkene de op hem rustende geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden. Klachtonderdeel b. is daarom, voor zover al ontvankelijk, eveneens ongegrond.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen, voor zover ontvankelijk, ongegrond, zoals hiervoor aangegeven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. A.L. Goederee en A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraak van de Accountantskamer van 12 juli 2013, nr. 12/2446 Wtra AK, ECLI:ECLI:NL:TACAKN:2013:12.