ECLI:NL:TACAKN:2014:3 Accountantskamer Zwolle 13/1068 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:3
Datum uitspraak: 06-01-2014
Datum publicatie: 06-01-2014
Zaaknummer(s): 13/1068 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klaagster mocht aan de mailwisseling met betrokkene de verwachting ontlenen dat hij bepaalde werkzaamheden wel voor haar zou verrichten. In dit geval heeft betrokkene onvoldoende maatregelen genomen teneinde te voorkomen dat een misverstand zou ontstaan over de doelstelling en de reikwijdte van de verstrekte opdracht, over de omvang van zijn verantwoordelijkheid en anderszins over zijn rol. Dit leidt tot een schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Geen aanleiding voor een maatregel doordat betrokkene nadien zorgvuldig heeft gehandeld door het tot zijn verantwoordelijkheid te rekenen om voor een oplossing zorg te dragen en nadelige financiële gevolgen voor klaagster te voorkomen.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/1068 Wtra AK van 6 januari 2014 van

mw. X,

wonende te [plaats],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. M. Velsink,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. S.R. Bense.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 24 mei 2013 ingekomen klaagschrift van 23 mei 2013  met bijlagen;

-       het op 11 juli 2013 ingekomen verweerschrift met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 oktober 2013 waar zijn verschenen: namens klaagster haar partner A (hierna: A), bijgestaan door mr. M. Velsink, advocaat te Haarlem, en betrokkene, bijgestaan door mr. S.R. Bense, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam en B, kantoorgenoot van betrokkene.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is tot medio 2012 werkzaam geweest voor accountantskantoor1, welk kantoor werkzaamheden verrichtte voor A. Na de opheffing van dit kantoor is betrokkene onder de naam Accountant2, werkzaamheden voor (de onderneming van) A gaan verrichten.

2.2       A heeft medio 2012 namens klaagster aan betrokkene verzocht zorg te dragen voor de aangiften inkomstenbelasting 2011 en 2012 (hierna IB 2011 onderscheidenlijk IB 2012) van klaagsters overleden vader, wijlen de heer C. Daarover heeft klaagster zelf sedert augustus 2012 contact met betrokkene onderhouden. Ten behoeve van de werkzaamheden heeft klaagster aan betrokkene (benodigde) stukken per post toegezonden.

2.3       A heeft op 23 augustus 2012 een afschrift van een e-mail van dezelfde datum aan de raadsman van klaagster gezonden waarin is opgenomen:

“(…). Ik moet van [betrokkene] nog een mail/reminder krijgen betreffende de nalatenschap van x’s vader. Bij [klaagster] ligt (en blijft daar nog even rustig liggen) een opgave erfbelasting. (…)”

2.4       Per e-mail van 18 oktober 2012 heeft betrokkene klaagster de aangiften IB 2011 en IB 2012 gezonden en klaagster verzocht te laten weten of zij akkoord was met de inhoud en met het indienen van die aangiften bij de belastingdienst. Voor 2011 verwachtte betrokkene een teruggaaf van € 660,- en voor 2012 een teruggaaf van € 5.519,-. In dit bericht is ook vermeld dat betrokkene de berekening voor de te betalen successiebelasting aan klaagster zou doen toekomen zoals met haar was besproken.

2.5       Klaagster heeft betrokkene per e-mail van 23 oktober 2013 (verzonden om 12.00 uur) laten weten dat hij de aangiften IB 2011 en IB 2012 in kon dienen en gevraagd naar de berekening successiebelasting en de nota. In antwoord daarop heeft betrokkene diezelfde dag per e-mailbericht klaagster laten weten  de aangiften IB 2011 en IB 2012 in te zullen dienen. In dit bericht is eveneens vermeld dat betrokkene aan klaagster nog in de week van 23 oktober 2012 ook de berekening voor de successierechten zal doen toekomen.

2.6       Omdat klaagster op 15 november 2012 nog niets van de belastingdienst had vernomen, nog geen nota van betrokkene had ontvangen en evenmin de successieaangifte die in oktober was beloofd, heeft zij daarover telefonisch contact met betrokkene opgenomen. Hierna heeft betrokkene per e-mail van 15 november 2012 facturen aan klaagster voor het verzorgen van de aangiften IB 2011 en 2012 gezonden. Daarin staat ook dat betrokkene, zoals hij had aangegeven het programma voor het verzorgen van de aangifte successie (het F-biljet) in de week voorafgaande aan 15 november 2012 beschikbaar had gekregen en dat hij die aangifte in de week van 15 november 2012 of uiterlijk de week daarna zou verzorgen zodat klaagster op de hoogte was van de te betalen belastingen.

2.7       Bij brief met dagtekening 16 november 2012 heeft klaagster de aanslag inkomstenbelasting 2011, die is vastgesteld overeenkomstig de aangifte, ontvangen. Volgens die aangifte dient zij € 131,- te betalen. Klaagster heeft hierna telefonisch contact opgenomen met de belastingdienst en vernam toen dat betrokkene voor de aangifte IB 2012 uitstel had aangevraagd.

2.8       Per e-mail van 19 november 2012 heeft klaagster betrokkene gevraagd of de facturen die zij had ontvangen ook de successieaangifte betrof. In reactie daarop heeft betrokkene haar op 20 november 2012 gemaild dat die aangifte in die week zou worden opgemaakt en samen met de factuur daarvoor aan klaagster zou worden gezonden.

2.9       Bij brief van 18 maart 2013 heeft klaagster van de belastingdienst een aanmaning ontvangen tot het doen van aangifte voor de erfbelasting, waarvoor klaagster, zoals is opgenomen in die brief, eerder een aangiftebrief van de belastingdienst had ontvangen. Deze aangifte diende binnen tien dagen na 18 maart 2013 te zijn ingediend en verder uitstel zou niet worden verleend. In die brief is vermeld dat bij het niet tijdig doen van de  aangifte een boete kan worden opgelegd van maximaal € 4.920,-. Op 18 maart 2013 heeft klaagster telefonisch contact met betrokkene opgenomen en op 19 maart 2013, per e-mail een reminder met afschriften van de mailwisseling tussen hen inzake de aangiften IB 2011 en IB 2012 en inzake de aangifte successiebelasting gestuurd.

2.10     Bij e-mail van 20 maart 2013 informeert betrokkene klaagster naar aanleiding van het telefoongesprek van 18 maart 2013 en de e-mail van 19 maart 2013, voor zover van belang, als volgt:

“(…) Zoals maandag 18 maart jl. opgemerkt hebben wij de aangifte inkomstenbelasting van wijlen dhr. C ultimo 2012 opgesteld. De inhoud van deze aangiften hebben we met elkaar afgestemd en daar heb je aan mij je instemming op gegeven alsmede in te stemmen zodat we de aangiften konden indienen. (…)

Tevens hebben wij deze aangiften elektronisch ingediend. Echter bij de aangifte 2012 is met het elektronisch verzonden iets (technisch) misgegaan waardoor de aangifte 2012 niet goed is door de fiscus is ontvangen.

Wij hebben met de fiscus hier afgelopen maandag de 18e maart 2013 al telefonisch contact over gehad. Wij hebben afgesproken voor de zekerheid een kopie van de betreffende aangiften per post (…) toe te sturen en te refereren aan het technische probleem bij de elektronische verzending. Dit zodat er geen misverstanden kunnen bestaan dat de aangifte tijdig (…) is ingediend en er geen risico wordt gelopen op boeten.

Voorts is ter zake de erfbelasting door mij aangegeven dat er belasting te betalen is ten bedrage van circa € 5.000 a € 6.000 en dat ik een verzoek zou indienen om de terug te ontvangen inkomstenbelasting te verrekenen met de te betalen erfbelasting.

Hierbij heb ik aangegeven dat de terug te ontvangen inkomstenbelasting 2011 en 2012, ervan uitgaande dat de fiscus de aangifte IB 2011 en 2012 zou volgen, iets hoger zou zijn dan de te betalen erfbelasting.

Dit verzoek wordt normaliter ingediend als er een beschikking van de fiscus ter zake de terug te ontvangen inkomstenbelasting is ontvangen of zodra de fiscus een aanslag heeft opgelegd van de te betalen erfbelasting.

Daar er nog geen beschikkingen zijn is dit verzoek nog niet ingediend. Zodra de fiscus een (voorlopige) aanslag heeft opgelegd (met te betalen belasting) en de teruggaaf aan inkomstenbelasting is nog niet uitbetaald zal ik een verzoek tot verrekening indienen. De kopie van dit verzoek zal ik je mailen.

Navolgend de berekening van de erfbelasting (…).

Ik vertrouw erop je hiermee voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd en houd je verder van de status van de aanslagregeling op de hoogte. (…)”

2.11     Per e-mail van 21 maart 2013 heeft de door klaagster ingeschakelde raadsman betrokkene medegedeeld dat hij diens reactie aan klaagster (gegeven na telefonisch contact tussen hen beiden) teleurstellend vindt en dat het er om ging dat betrokkene klaagster zou laten weten wat er nu wél is gebeurd. De raadsman schrijft voorts dat hij vindt dat de wijze waarop betrokkene een door hem gemaakte fout oppakt beneden niveau is en grenst aan het klachtwaardige. Hij verzoekt betrokkene om klaagster diezelfde dag alsnog gedocumenteerd te informeren over de stand van zaken.

2.12     In aanvulling op de e-mail van 20 maart 2013 informeert betrokkene klaagster vervolgens bij e-mail van 21 maart 2013, voor zover van belang, als volgt:

“Wij hebben jou verzoek het F-biljet (formulier inkomstenbelasting overleden personen) van dhr. C ingevuld. Met de indiening (electronische verzending) van het F-biljet bleek iets fout gegaan te zijn, zoals we besproken hebben. Dit formulier hebben we vandaag (per aangetekende post) naar de fiscus gestuurd. De inlevertermijn voor deze aangifte is overigens 1 mei 2013. (…)

De brief die wij van je ontvingen van de belastingdienst betreft de aangifte erfbelasting. Het is niet standaard dat een aangifte erfbelasting gedaan moet worden. Dit hoeft alleen indien er een formulier hiertoe wordt uitgereikt door de belastingdienst. Aangifte erfbelasting kan alleen via het specifiek daarvoor uitgereikte formulier van de belastingdienst. Dit formulier hebben wij niet van je ontvangen, noch heb je met ons gesproken over een door jouw ontvangen formulier hiervoor of met ons gesproken over de opdracht hiertoe. Wel hebben we je geïnformeerd over de te betalen erfbelasting.

Indien je wilt dat wij het formulier erfbelasting voor je invullen, ontvangen wij het graag van je en zullen het voor je invullen. Voor het geval dat je het niet meer mocht hebben liggen, hebben wij contact opgenomen met de belastingdienst zodra wij ons het misverstand realiseerden. Helaas konden wij morgen niet meer hierover teruggebeld worden door de belastingdienst, maar ons is toegezegd dat wij maandag hierover teruggebeld worden. Wij zullen dan de belastingdienst overleggen over een oplossing.”             

2.13     Per e-mail van 22 maart 2013 (verzonden om 10.28 uur) heeft betrokkene klaagster laten weten nog geen bericht van haar te hebben ontvangen op de e-mail van 21 maart 2013 en vraagt hij klaagster of hij het formulier erfbelasting nog voor haar dient in te vullen. Als dat het geval was zou hij dat formulier per omgaande van haar willen ontvangen.

2.14     Op 22 maart 2013 hebben betrokkene enerzijds en klaagster en A anderzijds meerdere mailberichten uitgewisseld. Per mailbericht van 10.34 uur aan A en klaagster heeft betrokkene  de opdracht voor het samenstellen van de jaarstukken 2012 en overige werkzaamheden vanwege een ontstane vertrouwensbreuk opgezegd. In reactie daarop heeft A per e-mail van 13.43 uur gevraagd om alles klaar te leggen waarop betrokkene per e-mail van 14.01 uur heeft geantwoord de zich bij zijn kantoor bevindende originele stukken klaar te zullen leggen en dat het aangifteformulier erfbelasting daar, zoals reeds eerder is gecommuniceerd, geen onderdeel van uit maakt. In reactie daarop schrijft A in een e-mail van 14.16 uur dat in de eerdere overhandigde enveloppe alles zat, ook het formulier aangifte erfbelasting waarop betrokkene per e-mail van 14.29 uur laat weten dat hij het formulier aangifte erfbelasting echt niet heeft en dit anders al te hebben verzorgd en doorgegeven. Tenslotte antwoordt A hierop per e-mail van 15.02 uur dat dat formulier in die enveloppe moet zitten, gelijk alle andere bescheiden, zoals de originele verklaring van erfrecht.

2.15     Bij brief van 22 maart 2013 van betrokkene schrijft betrokkene aan de belastingdienst onder meer:

“(…) Op 18 maart 2013 heeft [klaagster] een brief van uw ontvangen betreffende een aanmaning tot het binnen 10 werkdagen doen van aangifte voor erfbelasting. Wij hebben van cliënte geen aangiftebiljet ontvangen, derhalve is door ons nog geen aangifte ingediend. Cliënte geeft aan geen biljet meer in haar bezit te hebben. Wij hebben voor mevrouw (…) de berekening opgesteld (…). Wij verzoeken u vriendelijk op basis van vorenstaande een aanslag op te leggen.”

3.         De klacht

3.1       Klaagster verwijt betrokkene, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting ter zitting, dat hij ondanks zijn toezegging ter zake niet de aangifte IB 2012 heeft ingediend, niet de aangifte successiebelasting heeft verzorgd en niet alle door klaagster ter beschikking gestelde stukken heeft teruggegeven.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had  na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Het staat vast dat betrokkene op verzoek van klaagster op zich heeft genomen de aangiften IB 2011 en IB 2012 te verzorgen, dat klaagster met de door betrokkene opgestelde concept-aangiften akkoord is gegaan en dat betrokkene klaagster heeft laten weten deze aangiften te zullen indienen. Nadat klaagster de aanslag IB 2011 had ontvangen, is haar evenwel via de belastingdienst gebleken dat betrokkene de aangifte IB 2012 (nog) niet had ingediend. Betrokkene heeft voor het uitblijven van die aangifte als verklaring gegeven dat sprake is geweest van een technische storing en ter zitting dienaangaande toegelicht dat de aangifte door een probleem in de software niet digitaal kon worden ingediend. De aangifte is na het constateren daarvan per aangetekende brief schriftelijk ingediend en later alsnog digitaal, aldus betrokkene. Klaagster heeft dit niet bestreden en evenmin is gebleken dat zij hiervan enig (financieel) nadeel heeft ondervonden. Weliswaar heeft klaagster ter zitting naar voren gebracht dat betrokkene eerder had kunnen constateren dat de aangifte niet was gedaan vanwege het uitblijven van een ontvangstbevestiging van de aangifte en voorts dat een en ander niet is gelopen zoals van een accountant mag worden verwacht doch dat betoog duidt er, bezien in het licht van de technische storing en de wijze waarop betrokkene een en ander heeft hersteld, niet op dat betrokkene ter zake een tuchtrechtelijk relevant verwijt treft.

4.5       Volgens klaagster heeft betrokkene voorts in 2012 toegezegd, naast de aangiften IB 2011 en IB 2012, de aangifte erfbelasting aangaande de nalatenschap van klaagsters overleden vader te verzorgen, terwijl zij op 18 maart 2013 een aanmaning van de belastingdienst heeft ontvangen waaruit bleek dat dit niet was gedaan. Het nalaten van het doen van deze aangifte verwijt zij betrokkene. Ter afwering hiervan heeft betrokkene aangevoerd geen opdracht te hebben ontvangen voor het doen van de aangifte erfbelasting en dat klaagster alleen een berekening van de te betalen successiebelasting heeft gevraagd, die hij haar per e-mail van 18 maart 2013 heeft toegezonden.

4.5.1    Uit de mailwisseling met klaagster, te weten de e-mailberichten van 18 en 23 oktober 2012 onderscheidenlijk 15 en 20 november 2012, blijkt dat betrokkene klaagster eerst een berekening van successiebelasting heeft toegezegd en daarna dat betrokkene haar heeft medegedeeld de successieaangifte te verzorgen en dat deze aangifte in de week van 20 november 2012 zou worden opgemaakt.

4.5.2    Deze onderling afwijkende mededelingen heeft betrokkene ter zitting toegelicht met de stelling dat het e-mailbericht van 15 november 2012 ongelukkig is geformuleerd. Volgens betrokkene is met de aangifte successie in dat bericht bedoeld de aangifte IB 2012. Deze fout is op een gegeven moment binnen zijn kantoor geconstateerd en aan klaagster medegedeeld. Betrokkene heeft er daarnaast op gewezen dat voor het doen van de aangifte erfbelasting een formulier nodig was dat betrokkene niet van klaagster had gekregen. Op het moment dat bleek dat de aangifte erfbelasting niet was gedaan, heeft betrokkene zich ingezet om dit te herstellen, zo heeft hij voorts betoogd. Daartoe heeft hij, daarbij verwijzend naar het e-mailbericht van 22 maart 2013, contact met klaagster opgenomen teneinde, indien door klaagster gewenst, alsnog met gebruikmaking van het voorgeschreven formulier de aangifte te doen. Ook heeft hij zich per brief van 22 maart 2013 tot de belastingdienst gewend met het verzoek om een  aanslag erfbelasting op te leggen op grond van een door betrokkene opgestelde en meegestuurde berekening.

4.5.3    Het voorgaande neemt niet weg dat klaagster uit met name de e-mailwisseling van oktober en november 2012 de verwachting mocht ontlenen dat betrokkene naast de berekening van de erfbelasting ook de aangifte erfbelasting in zou dienen. Betrokkene stelt wel dat dit anders is doch hij heeft dan aan klaagster onvoldoende helder gemaakt welke werkzaamheden hij met betrekking tot de erfbelasting zou gaan verrichten.

4.5.4    D e fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bedoeld in artikel A-100.4 VGC, brengen mee dat de accountant bij zijn dienstverlening en ook overigens bij zijn zakelijk optreden zodanige maatregelen neemt dat misverstanden worden voorkomen over de doelstelling en reikwijdte van een aan hem verstrekte opdracht, de omvang van zijn verantwoordelijkheid en anderszins over zijn rol in het concrete geval. Naar het oordeel van de Accountantskamer is vast komen te staan dat betrokkene dergelijke maatregelen voor zover het de dienstverlening inzake de erfbelasting betreft, voor de aanvang noch bij de uitvoering daarvan heeft genomen, waardoor tussen hem en klaagster misverstand is ontstaan over de reikwijdte van de ten behoeve van de erfbelasting te verrichten werkzaamheden. Aldus heeft betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en is de klacht in zoverre gegrond. 

4.6       Tenslotte heeft klaagster betrokkene verweten dat hij niet alle stukken die hij van haar had ontvangen, heeft teruggegeven nadat betrokkene de samenwerking heeft opgezegd.  Volgens klaagster heeft zij de originele verklaring van erfrecht en het aangifteformulier  erfbelasting met toelichting niet van betrokkene retour ontvangen. Betrokkene heeft dienaangaande naar voren gebracht dat hij over deze stukken niet de beschikking heeft gehad. Gelet op deze weerspreking en het ontbreken van informatie of stukken waaruit het tegendeel kan blijken, ontbeert dit klachtonderdeel voldoende feitelijke grondslag zodat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan. Daarom is de klacht in zoverre ongegrond.

4.7       De Accountantskamer ziet geen aanleiding om in deze klachtzaak een maatregel op te leggen. Zij acht het verzuim aangaande de aangifte erfbelasting gegrond en de handelwijze van betrokkene te dier zake op zichzelf beschouwd weliswaar tuchtrechtelijk laakbaar maar voor de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel acht de Accountantskamer evenzeer van belang dat betrokkene, nadat hij het achterwege blijven van de vereiste aangifte erfbelasting had geconstateerd zorgvuldig heeft gehandeld door het tot zijn verantwoordelijkheid te rekenen om voor een oplossing zorg te dragen en nadelige (financiële) gevolgen voor klaagster te voorkomen. Onbetwist is gebleven dat hij een en ander heeft gerealiseerd door tijdig met de belastingdienst contact op te nemen. Voorts is meegewogen dat betrokkene omstandig zijn verontschuldigingen voor het ontstane situatie aan klaagster en A heeft aangeboden en dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor vermeld;

·       legt ter zake geen maatregel op;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan haar vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en J. Maan AA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.