ECLI:NL:TACAKN:2014:28 Accountantskamer Zwolle 13/2144 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:28
Datum uitspraak: 07-04-2014
Datum publicatie: 07-04-2014
Zaaknummer(s): 13/2144 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht deels niet ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn en deels ongegrond. In het bijzonder is onaannemelijk geworden dat betrokkene kan worden verweten dat klager een schuur/werkplaats ten onrechte als fiscaal privévermogen heeft aangemerkt.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2144 Wtra AK van 7 april 2014 van

X1 h.o.d.n. X2 ,

zaakdoende te [plaats],

K L A G E R ,

gemachtigde: A,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

gemachtigde: B.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 20 september 2013 ingekomen klaagschrift van 18 september 2013, met bijlagen;

-          de op 30 september 2013 ingekomen brief van 26 september 2013 van klager;

-          het op 13 november 2013 ingekomen verweerschrift van 12 november 2013, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 3 februari 2014 waar zijn verschenen klager, vergezeld van de heer C, en betrokkene in persoon, bijgestaan door zijn kantoorgenoot B.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar accountant en sinds eind 2009 werkzaam voor Accountantskantoor1  (hierna: Accountantskantoor1) te Raalte. Klager was voordien reeds cliënt bij Accountantskantoor1. Sinds 2010 werden de werkzaamheden voor klager door betrokkene verricht.

2.2       De door klager gedreven bouwonderneming werd oorspronkelijk geëxploiteerd via de besloten vennootschap BV1, waarvan de aandelen werden gehouden door de broers D en E. In 2007 is de besloten vennootschap omgezet in een vennootschap onder firma, waarvan D en zijn zoon X1 (klager) de vennoten waren. Per 31 december 2010 is de vennootschap ontbonden, waarna de onderneming door klager als eenmanszaak is voortgezet.

2.3       Klager accepteert de door Accountantskantoor1 uitgebrachte declaratienota’s niet en weigert deze (deels) te voldoen. Teneinde betaling te bewerkstelligen heeft betrokkene na enige tijd Gerechtsdeurwaarderskantoor1 (hierna: Gerechtsdeurwaarderskantoor1) ingeschakeld.

2.4       Op 12 juli 2011 is door de belastingdienst bij klager een boekenonderzoek uitgevoerd. Hiervan is op 14 september 2011 een rapport uitgebracht. Geconstateerd werd dat de in 2009 nieuw gebouwde werkplaats met ondergrond en erf tot het privévermogen van klager werd gerekend, terwijl dit geheel moest worden aangemerkt als verplicht bedrijfsvermogen. De werkplaats met ondergrond en erf moest daarom tegen een nog vast te stellen waarde worden aangemerkt als bedrijfsvermogen. Voorts werd geconstateerd dat klager heeft verzuimd de suppletieaangiftes omzetbelasting 2008 en 2009 in te dienen. Evenmin was de over de bouw en verbouw van de werkplaats en de eigen woning verschuldigde omzetbelasting volledig aangegeven. Op basis van deze bevindingen heeft de belastingdienst een navorderingsaanslag inkomstenbelasting, een naheffingsaanslag omzetbelasting alsmede een vergrijpboete omzetbelasting opgelegd.

2.5       Bij brief van de gemachtigde van klager (hierna: A) van 13 mei 2013 werd betrokkene namens klager aansprakelijk gesteld voor de door Accountantskantoor1 dan wel één van diens medewerkers veroorzaakte nalatigheden. Tevens werd betrokkene in deze brief onder meer verzocht onverwijld het via Gerechtsdeurwaarders1 uitgebrachte deurwaardersexploot te laten retourneren en te seponeren. Betrokkene heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

2.6       Bij e-mail van 28 augustus 2013 heeft Gerechtsdeurwaarders1 A gewezen op een eerder, in reactie op de brief van 13 mei 2013, verzonden e-mail van 1 augustus 2013 waarin werd meegedeeld dat Accountantskantoor1 niet bereid was aan de zijdens klager gestelde eisen te voldoen en tevens een specificatie werd gegeven van het door klager verschuldigde totaalbedrag.

2.7       A heeft bij brief van 11 september 2013 een reactie gegeven, waarin namens klager de kritiek op de handelwijze van betrokkene werd herhaald. Ter staving van deze kritiek werd een rapport van Administratiekantoor1 te [plaats] overgelegd, wat was opgesteld op verzoek van klager en waarin de jaarstukken over de afgelopen jaren en de daarbij behorende rekeningen van betrokkene zijn geanalyseerd.

3.         De klacht

3.1       De klacht behelst - naar de Accountantskamer begrijpt en, gelet op de inhoud van het verweerschrift, ook betrokkene heeft begrepen - de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft de kostenbegroting van zijn werkzaamheden fors overschreden en willens en wetens onjuiste urenstaten en hieraan gerelateerde facturen gezonden;
  2. betrokkene heeft werkzaamheden waarvoor klager heeft betaald door een stagiair laten verrichten;
  3. betrokkene had klager moeten adviseren te wachten met de omzetting van de bedrijfsvorm van een besloten vennootschap in een vennootschap onder firma;
  4. betrokkene heeft de suppletieaangifte omzetbelasting 2008 en 2009 opgesteld, maar heeft verzuimd deze bij de belastingdienst in te dienen. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de door de belastingdienst opgelegde boetes, welke zijn opgelegd na een onnodige door betrokkene opgeroepen controle van de belastingdienst. Betrokkene heeft bovendien niet relevante stukken voor het boekenonderzoek aan de belastingdienst gezonden en dit aan klager gefactureerd;
  5. de tussentijdse cijfers per 1 november 2011 lieten een positief saldo van € 70.000,- zien, terwijl de cijfers per 31 december 2011 een positief saldo van € 2.000,- lieten zien. De tussentijdse cijfers waren waarschijnlijk giswerk en klager heeft zich hierdoor rijker gerekend dan hij was. Betrokkene heeft hierbij gemeend klager een niet voor hem bestemde factuur te moeten sturen;
  6. door de correctie van de activering van de werkplaats/kantoor is de verwerking van de investeringsaftrek onjuist;
  7. bij zowel klager als zijn echtgenote is in de aangifte inkomstenbelasting 2010 een terbeschikkingstelling van vermogen opgenomen. Niet duidelijk is hoe de huurderving kosten van de onderneming binnen de financiële verslaggeving zijn verwerkt;
  8. in de jaarrekening 2011 wordt een bedrag van € 13.075,- gecorrigeerd op 2010. Onduidelijk is of deze correctie terecht is, nu in het resultaat over 2010 geen huurkosten en rentekosten zijn meegenomen. Nu is in 2010 en in 2011 voor klager € 9.475,- aan huur teveel als inkomen opgenomen.
  9. betrokkene heeft het conceptrapport van de belastingcontrole doorgenomen en is ten onrechte akkoord gegaan met de correcties.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet nu het plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Voorts memoreert de Accountantskamer dat zij, ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra zoals dat gold ten tijde van de indiening van de klacht, een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd. Hierbij heeft te gelden het moment waarop de klager objectief gezien, gelet op de voor hem/haar beschikbare informatie, voldoende op de hoogte was van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van de klacht. In vele gevallen kan reeds van een constateren van handelen of nalaten in de zin van artikel 33 Wet RA, althans artikel 42 Wab, gesproken worden, voordat de klager beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. Voor de aanvang van de driejaarstermijn is dan beslissend of sprake is van een constatering van zodanige feiten, dat daarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22 Wtra gebaseerd kan worden.

4.5       Met betrekking tot het klachtonderdeel onder a. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.5.1    Klager heeft in zijn toelichting op de klacht doen stellen - samengevat en zakelijk weergegeven - dat de door Accountantskantoor1 in rekening gebrachte kosten niet worden geaccepteerd, gezien de hierbij vermelde tijdsduur en de kwaliteit van de door betrokkene geleverde diensten. Deze kosten zijn bovendien ver boven de door betrokkene uitgebrachte begroting uitgekomen. Eventuele extra adviezen hebben ieder op zich niet zo veel tijd in beslag genomen waardoor de door betrokkene in rekening gebrachte uren aanvaardbaar zouden zijn, aldus klager. Er is sprake van het willens en wetens indienen van onjuiste urenstaten en de hieraan gerelateerde facturen, aldus klager.

4.5.2    Betrokkene heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel in zijn verweerschrift het volgende naar voren gebracht:

“In sommige jaren is inderdaad sprake van hogere kosten welke echter voornamelijk zijn ontstaan door advieswerkzaamheden welke op verzoek van klager en in overleg met klager zijn uitgevoerd. Deze advieswerkzaamheden bestonden onder andere uit:

2006: terugkeer uit de B.V. naar VOF;

2008: begeleiding bij aankoop pand [straat];

2010: geven van aanzet uittreden D uit VOF;

2011: begeleiding bij boekenonderzoek en uittreden van de heer D.

De administratiekosten zijn separaat ontstaan en zijn niet meegenomen in de vooraf aangegeven schatting van de kosten. Zoals aangegeven zijn wij verbaasd dat, na zoveel jaren, deze kosten alsnog ter discussie worden gesteld. Klager stelt dat sprake is van “willens en wetens indienen van onjuiste urenstaten en de hieraan gerelateerde facturen”. In het klaagschrift treffen wij geen enkele onderbouwing van dit verwijt aan en wij verwerpen deze klacht ten zeerste.(…).”

4.5.3    De Accountantskamer overweegt dat dit klachtonderdeel, voor zover dit gelet op wat hiervoor onder 4.4 is overwogen al ontvankelijk is, waar dit ziet op facturen die meer dan drie jaar voor het moment van indiening van onderhavige klacht ter kennis van klager zijn gekomen, gemotiveerd door betrokkene is weersproken. Klager heeft geen concrete feitelijkheden aangevoerd dan wel stukken overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, hetgeen gelet op wat hiervoor in overweging 4.3 is vooropgesteld, wel op zijn weg had gelegen. Het klachtonderdeel onder a. is op grond van het voorgaande, voor zover al ontvankelijk, ongegrond te achten.

4.6       Met betrekking tot het klachtonderdeel onder b. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.1    Klager heeft ter toelichting op dit klachtonderdeel het volgende naar voren doen brengen:

“(…). Normaliter was het voorliggende dossier onder beheer gesteld van uw medewerkster  F. Binnen gegeven periode en de daaraan gerelateerde aangifte heeft zij tezamen met u besloten de boekingen en de aangifte door een stagiaire te laten verwerken. Uw recht, maar wij kennen binnen de wettelijke regelgeving exact hoe er met een stagiaire dient te worden omgegaan. Enerzijds dragen deze geen enkele verantwoordelijkheid ofwel aansprakelijkheid en worden de werkzaamheden onder toezicht uitgevoerd. Vervolgens bestaat er binnen de wetgeving de regel dat stagiaires geen vergoeding krijgen voor de door hen verrichtte werkzaamheden. in deze niets meer of minder dan een presentje, en dit bij het goeddunken van de onderneming waarvoor gewerkt wordt. Er zijn aldus geen gerelateerde cao loondervingen. Helaas heb ik moeten constateren dat u zich buiten deze regelgeving heeft begeven, en dit na betalen voor werkzaamheden die door een stagiaire worden gedaan.”

4.6.2    Betrokkene heeft in zijn verweerschrift over dit klachtonderdeel opgemerkt:

“Het komt in de accountancy regelmatig voor dat stagiaires worden ingezet. In dit geval is dat ook overlegd met de heer X1 en is dit door hem akkoord bevonden. De administratie is onder toezicht van een assistent-accountant door een stagiair ingeboekt. De stagiaires worden door Accountantskantoor1 tegen een laag tarief doorbelast aan de klanten, hetgeen door ons ook aan klager is gecommuniceerd.”

4.6.3    De Accountantskamer overweegt dat in de toelichting op de klacht niet nader uiteen is gezet op welke wijze betrokkene door het inschakelen van een stagiair tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld, nog daargelaten dat zijdens klager het gemotiveerde verweer van betrokkene niet is weersproken. Klachtonderdeel b. is daarom ongegrond.

4.7       Met betrekking tot klachtonderdeel c. overweegt de Accountantskamer dat moet worden vastgesteld dat de omzetting van de onderneming van een besloten vennootschap in een vennootschap onder firma in 2007 heeft plaatsgevonden en dat de advisering door Accountantskantoor1 daaromtrent, blijkens de onweersproken verklaring van betrokkene in 2006 heeft plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel heeft derhalve betrekking op handelen en/of nalaten van een accountant, nog daargelaten dat betrokkene ten tijde van belang in het geheel niet werkzaam was bij Accountantskantoor1, dat heeft plaatsgehad meer dan zes jaren voor moment van indiening van de klacht (op 20 september 2013) en moet reeds daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.8       Voor zover klachtonderdeel d. ziet op de suppletieaangifte omzetbelasting 2008, overweegt de Accountantskamer dat moet worden vastgesteld dat begin 2009 voor klager duidelijk was dat deze aangifte niet was ingediend. Dit klachtonderdeel heeft derhalve betrekking op handelen en/of nalaten van een accountant, nog daargelaten dat betrokkene ten tijde van belang in het geheel niet werkzaam was bij Accountantskantoor1, dat voor klager meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht duidelijk was. In zoverre is dit klachtonderdeel daarom niet-ontvankelijk.

4.8.1    Betrokkene heeft in zijn verweerschrift aangaande het resterende klachtonderdeel het volgende naar voren gebracht.

“[Accountantskantoor1] heeft niet de zorgplicht voor het indienen van de suppletie-aangiften btw. Deze ligt bij de klant zelf. Door [Accountantskantoor1] is een aantal malen aangegeven dat de suppletie-aangiften over 2008 en 2009 nog openstonden. De heer X1 heeft aangegeven eerst zelf het tot stand komen van de suppletie-aangiften te willen uitzoeken. Alle benodigde informatie is daarvoor door [Accountantskantoor1] aangeleverd. Overigens is nog van belang dat de btw-aangiften, zoals reeds gememoreerd, door de heer X1 zelf werden opgesteld en ingediend, hetgeen heeft geleid tot de genoemde suppletie-aangiften. Overigens wordt door de heer A namens klager gesuggereerd dat [Accountantskantoor1] de belastingcontrole zelf heeft opgeroepen. Wij merken hierbij op dat wij zelf geen belastingcontrole oproepen, de Belastingdienst initieert dit. De benodigde stukken voor de controle zijn door [Accountantskantoor1] aangeleverd bij de heer X1. In overleg met de heer X1 is afgesproken dat [Accountantskantoor1] de belastingcontrole zou begeleiden. Voorts geeft klager aan dat door [Accountantskantoor1] ook niet relevante stukken zijn aangeleverd. Hierbij merken wij op dat de door de Belastingdienst gevraagde aan te leveren stukken exact bij de Belastingdienst zijn aangeleverd. Vooraf is nooit vast te stellen of dit wel of niet relevant is. Belastingplichtige en diens adviseur dienen deze stukken conform verzoek op te leveren. Overigens hebben wij complimenten van de Belastingdienst ontvangen over de volledigheid, hetgeen het verloop van het boekenonderzoek alleen maar ten goede is gekomen. In het boekenonderzoek geeft de Belastingdienst overigens aan dat de door [Accountantskantoor1] opgestelde btw-berekening juist is en dat het juist aan de handelwijze van klager te wijten is dat er naar aanleiding van dit boekenonderzoek een boete is opgelegd. Wij verwijzen u hiervoor graag naar pagina 6 van het bijgevoegde rapport van het boekenonderzoek (Bijlage 1).

Tot slot willen wij ten aanzien van dit punt aangeven dat wij regelmatig verschillen hebben geconstateerd tussen de door klager zelf aangegeven btw en de verkoopfacturen. Hier hebben wij klager ook op geattendeerd.”

4.8.2    Namens klager is desgevraagd ter zitting, in reactie op hetgeen door betrokkene is aangevoerd, verklaard dat de btw-aangifte vanaf 2007 door de onderneming zelf werd gedaan. Accountantskantoor1 deed de cijfers en klager ondertekende de aangifte en diende deze in. Klager verklaart dat de suppletieaangifte 2008 en 2009 erg groot was, hetgeen werd besproken met Accountantskantoor1. Nadien is de aangifte bij hem blijven liggen, zo verklaart klager.

4.8.3    De Accountantskamer stelt vast dat zijdens klager wordt erkend dat de suppletieaangiften 2008 en 2009 bij hem zijn blijven liggen. Voorts moet worden vastgesteld dat hetgeen betrokkene overigens in reactie op dit klachtonderdeel heeft aangevoerd zijdens klager niet is weersproken. Nu klager ook overigens geen concrete feitelijkheden heeft doen aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel d. voor het overige ongegrond.

4.9       Met betrekking tot het klachtonderdeel onder e. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.9.1    Klager heeft ter toelichting op dit klachtonderdeel het volgende doen stellen:

“Er zijn tussentijdse cijfers opgesteld per 1 november 2011. Hieruit volgde een positief saldo van ca. € 70.000,00. Later bleek echter dat t/m december 2011 een positief resultaat was behaald van ca. 2.000,00 euro. Gesteld kan worden dat de tussentijdse cijfers (verslaggeving), niet juist waren en hoogst waarschijnlijk natte vingerwerk is geweest. Met het uiteindelijke gevolg dat [klager] hierdoor op het verkeerde been werd gezet, en zichzelf rijker rekende dan hij was. Hier heeft Accountantskantoor1 willens en weten en dit ondanks haar misdragingen, en wel binnen de ethische code van haar discipline, gemeend [klager] een niet voor hem bestemde factuur te moeten sturen.”

4.9.2    Betrokkene heeft in zijn verweerschrift aangaande dit klachtonderdeel het volgende naar voren gebracht:

“De tussentijdse cijfers over 2011 zijn in eerste instantie opgesteld op basis van door de heer X1  aangeleverde informatie. Bij het doornemen van deze cijfers hebben wij aangegeven dat de ‘overloop’ niet was opgenomen. Dat uiteindelijk de verwachte omzet over 2011 niet daadwerkelijk zou worden gerealiseerd, was op dat moment niet inzichtelijk.”

Ter zitting heeft betrokkene nog verklaard dat de aanleiding voor de tussentijdse cijfers was gelegen in een verzoek van klager, omdat hij deze cijfers mogelijk nodig had voor de financiering van een woning. Het was maar een kleine opstelling, waarbij is vermeld dat nog meerdere zaken bij de berekening betrokken moesten worden, aldus betrokkene.

4.9.3    De Accountantskamer overweegt dat, mede bezien in het licht van het verweerschrift, kan worden vastgesteld dat de notitie met de door betrokkene opgestelde tussentijdse cijfers niet meer betrof dan een praatstuk, waaraan geen officiële status toekomt. Niet is gebleken dat de notitie op enige andere wijze is gebruikt. Voorts is onbetwist gebleven dat betrokkene bij de bespreking van de notitie heeft meegedeeld aan klager dat dit slechts een kleine opstelling was, waaraan nog meerdere gegevens toegevoegd moesten worden. De Accountantskamer stelt daarnaast vast dat h etgeen namens klager wordt gesteld aangaande de door betrokkene voor deze notitie gezonden factuur op geen enkele wijze uit de gedingstukken is gebleken, dan wel anderszins door klager aannemelijk is gemaakt. Nu klager ook overigens geen concrete feitelijkheden heeft doen aanvoeren, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is ook klachtonderdeel e. ongegrond.

4.10     Met betrekking tot het klachtonderdeel onder f. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.10.1  Klager heeft ter toelichting op dit klachtonderdeel het volgende doen stellen:

“Door de correctie van de activering van de werkplaats/kantoor is de verwerking van de investeringsaftrek onjuist. De investeringen waren blijkbaar 42% van € 57.649,00(Zie paragraaf 4.1.1)= € 24.213 hoger. Dit betekend dan een investeringsaftrek van € 88.637 + € 24.213,00 = € 112.868,00 x 8% = € 9.029. In het rapport van Accountantskantoor1 staat vermeld € 10.636,00.

Accountantskantoor1 heeft de investering in de werkplaats/kantoor verwerkt in 2011. Hiervoor is geen investeringsaftrek geclaimd. Wellicht is de reden daarvan dat zij het zien als een investering welke geleverd is door de eigenaar. Echter aangezien de belastingcontroleur aangeeft dat het verplicht bedrijfsvermogen, kan voor de besteedde kosten mijn inziens wel investeringsaftrek geclaimd worden. de verwerking van deze investering is wel onduidelijk te noemen, maar van een gedegen advies en een duur kantoor als Accountantskantoor1, en mede binnen hun marketingstrategie op de website, had men wel wat anders mogen verwachten binnen de zorgplicht. Een juiste onderbouwende communicatie tussen Accountantskantoor1 en cliënt, en de exacte beoordeling van de door de wet bepaalde verwerkingen van het cijfermateriaal was de enige optie.”

4.10.2  Betrokkene heeft in zijn verweerschrift erkend dat over de activering van de kosten van de werkplaats geen investeringsaftrek is geclaimd. Betrokkene wijst erop dat reeds eerder aan klager is aangeboden de investeringsaftrek zonder verdere kosten alsnog voor klager te claimen.

Ter zitting heeft betrokkene in aanvulling op het verweerschrift verklaard - samengevat - dat de belastingdienst bij het boekenonderzoek de werkplaats heeft aangemerkt als verplicht bedrijfsvermogen. Dit boekenonderzoek was ten tijde van het opstellen van de jaarrekening 2010 nog niet afgerond. Het was de wens van klager om de schuur privé te houden. Betrokkene verklaart de schuurt ook als privé te hebben beschouwd omdat klager de schuur zelf betaalde; het materiaal werd in privé (door)gefactureerd. Na het boekenonderzoek door de belastingdienst bleek dat de schuur niet als privé aangemerkt mocht worden. Betrokkene verklaart zelf pas na het boekenonderzoek in de schuur te zijn geweest. Vanaf de weg wordt de schuur aan het oog onttrokken door een grote heg. Bij zijn bezoek aan de schuur bleek dat de schuur inderdaad meer was dan alleen voor privégebruik.

4.10.3  De Accountantskamer overweegt dat, gezien de - zijdens klager onbetwiste - verklaringen van betrokkene, kan worden vastgesteld dat betrokkene ten tijde van de belastingaangifte 2010 niet bekend was dat de schuur als bedrijfsvermogen moest worden aangemerkt waarvoor investeringsaftrek kon worden geclaimd. Evenmin lag het op de weg van betrokkene, gezien de aard en omvang van zijn opdracht en gezien de door klager aan hem verstrekte informatie, zelf nader onderzoek te verrichten voorafgaand aan de in te dienen belastingaangifte. Bovendien heeft betrokkene toegezegd de belastingaangifte voor 2011 kosteloos te zullen aanpassen. Zijdens klager is niet toegelicht op welke wijze betrokkene desondanks ter zake enig tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.11     De Accountantskamer zal de onderdelen g., h. en i. van de klacht gezamenlijk bespreken. Hiertoe dient het volgende.

4.11.1  Klager heeft ter toelichting op deze klachtonderdelen het volgende doen stellen.

“i. In de aangifte inkomstenbelasting 2010 van zowel X1 en G is een zogeheten terbeschikkingstelling van vermogen opgenomen. Inhoudelijk betekend dit dat de privé-personen de werkplaats en het kantoor ter beschikking stellen aan de onderneming X2. Dat vervolgens voor beiden een bedrag van € 9.475 aan huurderving inkomsten opgenomen is. In totaal de som van € 18.950,00. Deze huurderving inkomsten zie ik niet terug als huurderving kosten van de onderneming. De vraag is dan ook; Hoe is dit binnen de financiële verslaggeving verwerkt?

j. In de jaarrekening van 2011 van de onderneming wordt een bedrag gecorrigeerd (bij de winst geteld) van € 9.475 + 3.600,00 = € 13.075,00 als zijnde correctie op 2010. Is deze correctie wel terecht? Zoals eerder aangegeven zijn in het resultaat over 2010 in het geheel geen huurkosten en rentekosten meegenomen. Deze behoeven dan ook niet, althans niet op deze wijze, gecorrigeerd te worden in 2011. Nu is zowel in 2010 alsook in 2011 voor de heer X1 een bedrag

€ 9.475,00 aan huur teveel als inkomen zijn opgenomen.

k. Accountantskantoor1 heeft het conceptrapport van de belastingcontrole doorgenomen en is akkoord gegaan met de correcties. Ik heb nog vraagtekens bij punt 4.1.1. (Omzet). In paragraaf 3.1.2 (Nieuwbouw) wordt door de belastingcontroleur gesteld dat de werkplaats met kantoor geheel verplicht bedrijfsvermogen is en dienaangaande ook zo binnen de financiële wetmatigheden dient te worden verwerkt. aandeel in de totale bouwkosten is 42%, zie paragraaf 5.2.2., waarin wordt gesteld dat de privéwoning 58% van de totale kosten vertegenwoordigen. Vervolgens wordt er in paragraaf 4.1.1. wel een correctie gemaakt met betrekking tot de kosten van de materialen en de aanbestede uren. Doordat de werkplaats en het kantoor geactiveerd dienen te worden, wordt het resultaat aangepast. De materiaalkosten en de uren van de werknemers worden dan vanuit de kosten gecrediteerd en verwerkt in de investering. Echter over de materialen is een opslag berekend. Hiermee wordt het resultaat voor een bedrag ad 42% van € 4.000,00 teveel gecorrigeerd. Inhoudelijk wil dit zeggen; € 1.680,00 te hoog resultaat die verdeeld wordt met 50% voor X1, en 50% voor D. Mijn inziens is de voorgestelde, en dienaangaande de uiteindelijk doorgevoerde correctie onjuist. Accountantskantoor1 is hier willens en wetens wel mee akkoord gegaan.”

4.11.2  Betrokkene heeft in zijn verweerschrift dienaangaande het volgende naar voren gebracht.

“Opmerking i.

Aangezien [klager] en mevrouw G zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden, is bij mevrouw G sprake van een zogenaamde terbeschikkingstelling als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92 Wet IB 2001. De opmerking van klager dat dit bij beiden in de aangifte inkomstenbelasting als zodanig is verwerkt, is dan ook onjuist. Wij verwijzen u hiervoor graag naar de meegezonden aangiften inkomstenbelasting 2011. In de jaarrekening van Vof1 zijn de bij mevrouw G bijgetelde bedragen overigens weer als kosten verwerkt.

Opmerking j.

Deze correctie vloeit voort uit het boekenonderzoek van de Belastingdienst. Door de Belastingdienst is terecht geconstateerd dat de werkplaats aan de [straat] te [plaats] dient te worden aangemerkt als verplicht ondernemingsvermogen. Dat sprake was van zakelijk gebruik was ons tot die tijd niet bekend. Als gevolg van deze constatering is bij [klager] zijn aandeel in de werkplaats uit het buitenvennootschappelijke vermogen gehaald en ingebracht in Vof1. Aangezien de kosten van de werkplaats reeds in de aangifte inkomstenbelasting 2010 van [klager] waren verwerkt, zijn deze in de jaarrekening 201 van de Vof gecorrigeerd. De conclusie van klager dat er bij [klager] teveel aan huur is opgenomen is dan ook niet juist.

Opmerking k

Het standpunt van de Belastingdienst dat ten aanzien van de gebruikte materialen voor de bouw van de werkplaats rekening moet worden gehouden met een winstopslag van 10% lijkt ons juist. De materiaalkosten en de uren zijn vanuit de kosten gecrediteerd en als investering geboekt. Dit lijkt ons een juiste gang van zaken en dit is besproken met klager.”

4.11.3  De Accountantskamer stelt vast dat zijdens klager het gemotiveerde verweer van betrokkene niet is weersproken. Nu klager ook overigens geen concrete feitelijkheden heeft doen aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zijn ook de klachtonderdelen g., h. en i. ongegrond.

4.12     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond, zoals hiervoor aangegeven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. W.F. Boele (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.