ECLI:NL:TACAKN:2014:20 Accountantskamer Zwolle 13/1724 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:20
Datum uitspraak: 21-02-2014
Datum publicatie: 21-02-2014
Zaaknummer(s): 13/1724 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Accountant verricht de controle van de verantwoording van de besteding van een voor het jaar 2011 aan een stichting toegekende financiële bijdrage als tegemoetkoming in de kosten van het functioneren van een fractie in de stadsdeelraad. De Verordening fractieondersteuning bepaalt dat elke fractie jaarlijks een bijdrage ontvangt. 90% daarvan wordt in januari van het betreffende jaar uitgekeerd. Het restant wordt pas uitgekeerd indien en voor zover is voldaan aan de verantwoordingsverplichting. De stadsdeelraad heeft de eindsaldi van de vergoedingen over 2010 in januari 2012 vastgesteld. Daarna wordt de resterende 10% van de vergoeding voor 2010 uitbetaald. De accountant rekent deze 10% tot de reserve van de stichting op 1 januari 2011. Over dat standpunt ontstaat een verschil van mening met de stichting. De klacht dat het standpunt van betrokkene het resultaat is van ongepaste beinvloeding door de waarnemend griffier van de stadsdeelraad is niet aannemelijk geworden. Ook de klacht dat betrokkene zich had moeten conformeren aan het andersluidende standpunt van de stichting faalt. Zijn standpunt is in overeenstemming met de toepasselijke algemene regels van financiële verslaglegging.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/1724 Wtra AK van 21 februari 2014 van de

X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,  

vertegenwoordigd door O.H. ter Haar,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 30 juli 2013 ingekomen klaagschrift van 29 juli 2013, met bijlagen;

-         het op 10 september 2013 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 december 2013 waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster - haar voorzitter O.H. ter Haaren ‑ aan de zijde van betrokkene - Y RA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. B. ten Doesschate, advocaat te Utrecht.  

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klaagster aan de hand van een pleitnota) en/of toegelicht en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene staat sinds 11 december 1996 als accountant ingeschreven in het register en is als openbaar accountant verbonden aan Accountantskantoor1 te [plaats].

2.2 Klaagster is een stichting in de zin van artikel 1, tweede lid van de “Verordening1” (hierna: “Verordening1”) van Stadsdeel1  van de Gemeente1. In Verordening1 is - onder meer - bepaald :

“                             Artikel 1 Financiële bijdrage

Lid 1    Elke fractie in de stadsdeelraad ontvangt jaarlijks van het stadsdeel een financiële bijdrage als tegemoetkoming in de kosten voor het functioneren van de fractie.

Lid 2    Iedere fractie zorgt ervoor dat aan het begin van de bestuursperiode een stichting is opgericht die het beheer van de gelden voert en in wier statuten staat vermeld dat de enige doelstelling is gericht op fractieondersteuning. De stichting verricht naast deze uitvoering geen andere activiteiten.”

2.3 In Verordening1 is voorts een verantwoordingsverplichting opgenomen. In artikel 5, tweede, derde en vierde lid van Verordening1 is daarover onder meer bepaald:

“Lid 2   De fracties verantwoorden vóór 1 april van het daaropvolgende jaar aan de stadsdeelraad de besteding van de op grond van deze verordening gegeven financiële bijdrage onder overlegging van een verslag.

Lid 3    Uit de in het tweede lid bedoelde verantwoording blijkt ten minste:

1. de ontvangen tegemoetkomingen en eventuele andere inkomsten;

2. de bestedingen. onderscheiden in kostensoorten, die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 2.

Lid 4    De controle van de verantwoording vindt plaats door een gecertificeerd accountant; deze verstrekt een accountantsverklaring waaruit in ieder geval blijkt of en in hoeverre:

1. de uitgaven voldoen aan de criteria van deze regeling,

2. de reserve juist is weergegeven

3. de uitgaven niet vallen binnen de artikelen 95 t/m 99 van de Gemeentewet.”

2.4 Ten aanzien van de verstrekking van de financiële bijdrage is in artikel 3, tweede en derde lid van Verordening1 vastgelegd:

“Lid 2   Negentig procent van de totale financiële bijdrage aan fractieondersteuning wordt vóór 31 januari van het kalenderjaar, als voorschot op dat kalenderjaar, verstrekt.

Lid 3    De resterende tien procent van het budget wordt pas uitgekeerd indien en voor zover door de fractie op tijd en volgens het voorgeschreven format voldaan is aan de verantwoordingsverplichting.”

en artikel 7, tweede lid van de Verordening luidt:

“Lid 2   Indien er geen goedkeurende accountantsverklaring binnen de door de stadsdeelraad vastgestelde termijn is overlegd, wordt een korting van 10% toegepast op het huidige jaar. Los van het toepassen van deze korting blijft het overleggen van een goedkeurende accountantsverklaring een verplicht onderdeel van de verantwoording.”

2.5 De controle van de verantwoordingen over 2010 van de stichtingen van de fracties van de stadsdeelraad, waaronder die van klaagster, is uitgevoerd door een andere accountant dan betrokkene. Deze accountant heeft zijn - goedkeurende - controleverklaring gegeven bij de verantwoording van klaagster, waarin een eindsaldo over 2010 (vermogen op 31 december 2010) van € 2.974,75 was opgenomen. Betrokkene heeft de opdracht gekregen en aanvaard tot controle van de verantwoordingen over 2011 van de stichtingen van de fracties in de stadsdeelraad, met uitzondering van die van de stichting van de Partij1-fractie. Klaagster heeft een verantwoording over 2011 opgesteld, waarin als eigen vermogen op 31 december 2010 was opgenomen een bedrag van € 2.974,75.

2.6 Bij besluit van 24 januari 2012 heeft de stadsdeelraad van het Stadsdeel1 van  Gemeente1 de eindsaldi van de fractievergoedingen over 2010 vastgesteld. Als eindsaldo van klaagster is daarin opgenomen een bedrag van € 2.974,75. Naar aanleiding van dit besluit heeft A, 2e locogriffier/ commissiegriffier van het stadsdeel1, klaagster in een 'memo' van 9 februari 2012 - onder meer - bericht:

“(…) De fractie van X heeft de griffie verzocht € 1.718,73 (Restant 10% fractievergoeding 2010) over te maken. Deze betalingsopdracht is op 3 februari 2012 uitgevoerd. De beginstand van fractieondersteuning voor het jaar 2011 bedraagt € 4.693.48 (€ 2.974,75 + €1.718,73) ( ... )

Dit bedrag dient ingevuld te worden als "eindsaldo gemeentelijke vergoeding vorig boekjaar" bij de verantwoording fractieondersteuning 2011. ( .)"

2.7 Op 20 juli 2012 heeft betrokkene aan B (kennelijk in diens hoedanigheid van voorzitter van klaagster; hierna: B) per e-mail onder meer het volgende meegedeeld :

“( ... ) In het kader van onze controle op de verantwoording fractievergoeding 2011 van uw fractie hebben wij geconstateerd dat u niet het standaard verantwoordingsmodel heeft gebruikt zoals voorgeschreven door de Afdeling Griffie. Graag verzoeken wij u om de verantwoording volgens het model op te stellen. Het model is verkrijgbaar op de Afdeling Griffie.

Tevens attenderen wij u er op dat in uw verantwoording over 2011 geen rekening is gehouden met de eindafrekening Fractieondersteuning 2010, zoals vastgesteld door de stadsdeelraad1 op 24 januari 2012. Daarin is vastgesteld dat het eindsaldo gemeentelijke vergoeding 2010 voor uw fractie € 5.156,20 bedraagt. Gelieve dit eindsaldo hanteren in de verantwoording 2011 als "eindsaldo gemeentelijke vergoeding voorgaand boekjaar”.

Graag ontvangen wij van u de herziene verantwoording 2011. ( ... )"

Hierop heeft B betrokkene per e-mail van 24 juli 2012 - onder meer - het volgende bericht:

“( ... ) U verzoekt de Stichting de verantwoording te doen met behulp van het model van de griffie van stadsdeel1. Verder stelt u een vraag n.a.v. de eindafrekening Fractieondersteuning 2010. Geen van beide documenten zijn u door de stichting, uw opdrachtgever, verstrekt. U heeft kennelijk informatie uitgewisseld met een derde, de griffie, zonder onze toestemming. Hiermee schendt u uw geheimhoudingsplicht zoals overeengekomen in uw algemene voorwaarden artikel 6. Dit rekenen wij u des te meer aan nu we u voorafgaande aan het toekennen van de opdracht op de hoogte hebben gesteld van de wrijvingen tussen de stichting en de griffie. We zijn van mening dat u ons vertrouwen heeft geschonden.

Ten overvloede merken we op dat de griffie ten dienste staat van de fracties en de stichting

niets heeft voor te schrijven, laat staan het gebruik van een specifiek model bij de verantwoording.

Ten tweede heeft u het besluit van de stadsdeelraad van 24 januari 2012 slecht gelezen. Het bedrag van € 5.156,20 waar u het over heeft betreft het maximale toegelaten reserve. Het eindsaldo fractieondersteuning staat correct weergegeven met het bedrag € 2.974,75. Dat is in overeenstemming met de accountantsverklaring over 2010 en het beginsaldo wat de stichting heeft gebruikt bij afrekening over 2011. ( ... )”

2.8 Vervolgens heeft betrokkene per e-mail van 15 augustus 2012 B ‑ onder meer - het volgende bericht:

“( ... ) Inzake het vermogen cq. de reserve bestaat bij ons nog onduidelijkheid. X geeft aan een beginreserve van € 2.974,75. Volgens een memo van het Stadsdeel is de beginreserve € 1.718,73 hoger en zou € 4.693,48 bedragen. Het verschil betreft de 10% restant fractie vergoeding uit 2010. Welk bedrag als beginvermogen 2011 cq. reserve moeten wij naar uw mening aanhouden? Bijgaand treft u het betreffende memo aan van het stadsdeel (de afrekening 2010 heb ik centraal van het Stadsdeel ontvangen, voor elk van de 5 stichtingen fractieondersteuning). Ik ben vooralsnog van mening dat het 10% restant deel moet worden meegenomen in de stand van het begin vermogen, maar ben uiteraard

benieuwd naar uw uitleg alvorens een definitief standpunt in te nemen. (…)”

Op 21 augustus 2012 heeft B hierop ‑ onder meer - als volgt gereageerd:

“( ... ) Naar de mening van de stichting volgt uit Verordening1 dat de stichting een balans moet opmaken. Artikel 5 lid 4 noemt als onderdeel van de controle de vaststelling door de accountant dat de stichting de reserve juist heeft weergegeven. Bij de afrekening over 2010 hebben wij de reserve vastgesteld op 2974,75. Dit is door de accountant van Accountantskantoor2 goedgekeurd en in het besluit van het stadsdeel van 24 januari 2012

bevestigd. De opvatting van A dat de beginreserve 4693,48 euro zou zijn vinden we onbegrijpelijk en geeft een onjuist beeld van de reserve van de stichting.

Het bedrag van 1718,73 euro dat A aan de reserve toevoegt was niet in het bezit van de stichting. Evenmin had het stadsdeel een schuld aan de stichting. Die schuld ontstond pas op 24 januari 2012. Bij de vaststelling van de reserve die vastgelegd moeten worden bij

de afrekening over 2010 gaat het om de situatie op 31 december 2010. (…)”

Vervolgens heeft betrokkene B op 30 augustus 2012 - onder meer - het volgende meegedeeld:

“( ... ) Ik wil mijn werkzaamheden graag afronden maar hierbij is het noodzakelijk dat de verschillen van mening en/of inzicht tussen Stadsdeel en uw Stichting moeten worden opgelost.

Op dit moment stemmen de correspondentie van het Stadsdeel en de visie daarop van u/uw Stichting niet overeen. Bij de uitvoering van mijn controle werkzaamheden toets ik onder andere aan beschikkingen en correspondentie e.d., maar feitelijk trekt u/uw Stichting deze in twijfel waardoor het voor mij niet mogelijk is een goede controle uit te voeren omdat de juistheid van de norm waaraan ik toets (beschikkingen/correspondentie van het Stadsdeel) door u/uw Stichting in twijfel wordt getrokken.

Niettemin moet er duidelijkheid komen. Mag ik als vervolgstap vragen in contact te treden met het Stadsdeel teneinde de verschillen van mening en inzicht te beslechten? Ik kan hierin namelijk geen partij zijn en ook geen mening geven. Graag verneem ik alsdan de resultaten van dit overleg waarna ik mijn werkzaamheden kan afronden. ( ... )”

Naar aanleiding van dit verzoek van betrokkene heeft B zich op 31 augustus 2012 gewend tot de heer A (hierna: A). Zij zijn er niet in geslaagd nader tot elkaar te komen.

2.9 Per e-mail van 21 september 2012 heeft betrokkene B in kennis gesteld van - onder meer – het volgende:

"( .. . ) Ten aanzien van het restant fractievergoeding 2011 van € 1718,73 kom ik tot de volgende eindconclusie.

1. Aan X is een 100% vergoeding toegekend, uit te betalen in een 90%-deel en een 10%-deel. Laatstgenoemd deel komt tot uitbetaling ingeval de fractie heeft voldaan aan de verantwoordingsverplichting (art 3 lid 3 van Verordening1).

2. X heeft recht op 100% van de fractievergoeding en kon bij het opmaken van de verantwoording over 2010 redelijkerwijs verwachten dat het resterende 10%-deel zou worden uitbetaald. X weet immers zelf dat uitgaven voor het overgrote deel in lijn met Verordening1 zijn besteed.

3. Conform algemeen aanvaarde grondslagen in verslaggeving maakt een vordering (alsmede overige bezittingen en schulden) deel uit van het vermogen van een organisatie.

4. Op basis van alle documenten en u gehoord hebbende, is mijn conclusie dat het bedrag van 1718,73 tot het vermogen van X behoord per 1-1-2011. Hier doet niet aan af

of dit bedrag op die betreffende datum op de bankrekening staat. Nogmaals, ook een vordering is een vermogensbestanddeel.

Op basis van het bovenstaande verzoek ik u het 10%-deel over 2010 in het begin vermogen

op te nemen en mij een aangepaste verantwoording te sturen zodat ik mijn werkzaamheden

kan afronden. ( ... )"

2.10 Klaagster en betrokkene hebben hun standpunten nadien gehandhaafd. Begin oktober 2012 heeft betrokkene telefonisch van klaagster vernomen dat zij een klacht tegen hem had ingediend bij de Klachtencommissie Nba. Deze klacht is bij beslissing van 10 mei 2013 ongegrond verklaard.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt - naar de Accountantskamer begrijpt - in dat betrokkene heeft toegelaten dat zijn professioneel oordeel werd aangetast door ongepaste beïnvloeding a) door een derde en b) door een vooroordeel, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op het fundamentele beginsel ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder b. van de Verordening gedragscode RA’s (hierna: VGC).

3.2 Volgens het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting - en naar betrokkene blijkens diens verweerschrift eveneens heeft begrepen - liggen aan deze klacht ten grondslag de volgende verwijten:

a)         Het standpunt van betrokkene dat het beginvermogen van klaagster per 1 januari 2011 € 4.693,48 bedroeg, is het resultaat van ongepaste beïnvloeding door de waarnemend griffier van de Stadsdeelraad.

b)         Betrokkene heeft ten onrechte geweigerd klaagsters criteria voor het vaststellen van de reserve te aanvaarden.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen (onderscheidenlijk: ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep) onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu het plaatshad na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds die datum vigerende VGC en wel in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1 daarvan.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 In onderdeel a) van de klacht verwijt klaagster betrokkene dat hij zich ongepast heeft laten beïnvloeden door de waarnemend griffier van de Stadsdeelraad inzake zijn standpunt dat het beginvermogen van klaagster per 1 januari 2011 € 4.693,48 bedroeg. Daartoe is in het klaagschrift, waarin betrokkene wordt aangeduid als de accountant, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd.

“Een derde, griffier A van Stadsdeel1, heeft op eigen initiatief contact gelegd met de accountant om hem te bewegen een bedrag van € 1718,73 toe te rekenen aan het vermogen van de stichting op 31 december 2010. De accountant heeft bevestigd dat hij buiten de stichting om een memo heeft ontvangen van A met die strekking. Op 26 juni 2012 mailde de accountant de stichting enkele vragen en eindigde met de zin "Graag ontvangen wij uw reactie in het Excel bestand zo spoedig mogelijk retour, waarna wij onze werkzaamheden kunnen afronden." Dit wekt de indruk dat de accountant de afrekening met het beginvermogen als aangegeven door klaagster accepteert.

In zijn mail van 20 juli 2012 bleek de accountant van mening te zijn veranderd. Tijdens de hoorzitting van de NBA Klachtencommissie van 29 januari 2013 vroeg de stichting aan de accountant of hij het memo van A tussen 26 juni en 20 juli ontvangen had. Hij ontweek deze vraag. (…) is aannemelijk dat betrokkene zich door het memo van A heeft laten beïnvloeden. (…).”

4.4.2 Namens betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - onder meer en zakelijk weergegeven – ingebracht dat hij zich niet door de waarnemend griffier van de stadsdeelraad heeft laten beïnvloeden. Zijn oordeel is uitsluitend gebaseerd op de in acht te nemen algemeen aanvaarde grondslagen in de verslaggeving. Het professionele oordeel van betrokkene is evenmin aangetast door een vooroordeel. Uit de e-mails van 26 juni 2012 en van 20 juli 2012 kan niet worden afgeleid dat betrokkene zijn standpunt heeft gewijzigd. De vraag over het tijdstip van de ontvangst van “het memo” van A heeft hij niet ontwijkend beantwoord omdat hem toen niet is gevraagd wanneer hij dit memo had ontvangen.

4.4.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel a) dat klaagster, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zich ongepast heeft laten beïnvloeden door de waarnemend griffier van de Stadsdeelraad inzake zijn standpunt dat het beginvermogen van klaagster per 1 januari 2011 € 4.693,48 bedroeg. Mede gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene, moet dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond worden verklaard.

4.5.1 In onderdeel b) van de klacht verwijt klaagster betrokkene dat hij ten onrechte heeft geweigerd klaagsters criteria voor het vaststellen van de reserve te aanvaarden. Daartoe is in het klaagschrift - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

“De opdracht van de stichting (…) is een Opdracht om te rapporteren betreffende samengevatte financiële overzichten. Hierop is NVCOS 810 van toepassing. Het management stelt de criteria vast die het toepast bij het samenstellen van de financiële overzichten (NVCOS 810-4a). De accountant beoordeelt of de toegepaste criteria aanvaardbaar zijn (NVCOS 810-6a). Dit geldt in het bijzonder voor de criteria die het bestuur van de stichting (het management) toepast op de vaststelling van de reserve aan het einde van het betrokken boekjaar (2011). De accountant weigerde onze criteria voor het vaststellen van de reserve te aanvaarden. Naar onze mening ten onrechte. De stichting heeft de opdracht aan accountant op 11 februari 2013 ingetrokken en aan een andere accountant gegund. Deze andere accountant heeft onze criteria voor het vaststellen van de reserve wel geaccepteerd en een goedkeurende verklaring afgegeven op 26 maart 2013.  Stadsdeelraad1 heeft op 4 juni 2013 de reserve vastgesteld in overeenstemming met onze opgave. Kennelijk heeft de aangevallen accountant ten onrechte geweigerd onze criteria voor het vaststellen van de reserve te aanvaarden. De aangevallen accountant is niet in staat gebleken hier een adequate rechtvaardiging voor te geven. Wij concluderen dat zijn afwijzing van onze criteria gebaseerd was op een vooroordeel. (…)”

4.5.2 Namens betrokkene is tegen dit klachtonderdeel in het verweerschrift - onder meer en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij op goede gronden niet akkoord is gegaan met de zienswijze van klaagster. Het feit dat een andere accountant een ander oordeel heeft gegeven dan betrokkene, welk oordeel is gevolgd door Stadsdeelraad1, betekent niet dat betrokkene het verkeerd heeft gezien, noch dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel A-120 .1 van de VGC.

4.5.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel b) dat gesteld noch gebleken is dat er voor de verantwoording van de aan klaagster toegekende financiële bijdrage over 2011 een specifieke regel van financiële verslaglegging geldt. Daaruit volgt dat de algemene regels van financiële verslaglegging op die verantwoording van toepassing zijn. Die houden (mede gelet op het stelsel van Verordening1, die ervan uitgaat dat de aanspraak op de financiële bijdrage ontstaat in het jaar waarop zij betrekking  heeft) voor het onderhavige geval in dat de in 2012 uitgekeerde, resterende 10% van de voor 2010 toegekende financiële bijdrage als een op 1 januari 2011 bestaande vordering moet worden beschouwd, die behoort tot de reserve van de Stichting op 1 januari 2011. Het standpunt dat betrokkene heeft ingenomen tegenover klaagster en in deze procedure strookt met deze regel. Uit het bepaalde in NVCOS 810 vloeit niet voort dat betrokkene zich moet neerleggen bij de zienswijze van klaagster. Dat een andere accountant dan betrokkene de wijze van vaststellen van de reserve door klaagster wel aanvaardbaar heeft geacht en een goedkeurende verklaring bij de verantwoording over 2011 heeft afgegeven en dat Stadsdeelraad1 bij de besluitvorming over deze verantwoording niet van de opgave van klaagster is afgeweken, brengt niet mee dat de hiervoor bedoelde regel niet toepasselijk is. Gezien het vorenstaande moet ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021,

2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.