ECLI:NL:TACAKN:2014:126 Accountantskamer Zwolle 14/1748 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:126
Datum uitspraak: 22-12-2014
Datum publicatie: 22-12-2014
Zaaknummer(s): 14/1748 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Accountant die in opdracht van twee broers de belastingdienst verzoekt om de aan hen opgelegde aanslagen successierecht/erfbelasting ambtshalve aan te passen (resulterend in belastingteruggaven aan deze broers en aan klaagster (hun zus)), beroept zich tegenover klaagster terecht op zijn geheimhoudingsplicht (vervat in de VGC) ter onderbouwing van zijn afwijzing van het verzoek van klaagster om afschriften van alle stukken die verband houden met de belastingteruggaven.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1748 Wtra AK van 22 december 2014 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.G. Kelder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 15 juli 2014 ingekomen klaagschrift van 12 juli 2014 met bijlagen;

-       de op 12 augustus 2014 ingekomen brief van 8 augustus 2014 van klaagster met bijlagen;

-       het op 22 september 2014 per e-mail en op 25 september 2014 per post ingekomen verweerschrift van 22 september 2014.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 november 2014 waar zijn verschenen: klaagster in persoon, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Na het overlijden van hun ouders heeft een accountant (een andere dan betrokkene) namens klaagster en haar beide broers (die alle drie erfgenaam zijn) aangiften successierecht/erfbelasting gedaan. Naar aanleiding daarvan zijn aan elk van de erfgenamen aanslagen opgelegd. Aan één van de broers is door klaagster en de andere broer volmacht verleend om te beschikken over de saldi op bankrekeningen en over andere tegoeden en vorderingen op derden van de overledenen.

2.2       Betrokkene is verbonden aan [A] Accountants en Belastingadviseurs te [plaats]. De beide broers van klaagster hebben in de loop van 2013 opdracht verstrekt aan het kantoor van betrokkene om ambtshalve aanpassing te verzoeken van de aan ieder van hen opgelegde aanslagen successierecht/erfbelasting (hierna: de aanslagen) en wel onder verwijzing naar de WOZ-waarden van de ouderlijke woning, die in beslissingen op ingediende bezwaarschriften waren verlaagd. Naar aanleiding van deze verzoeken zijn de aanslagen van de beide broers ambtshalve aangepast. De belastingdienst heeft eigener beweging ook de aan klaagster opgelegde aanslagen gewijzigd. Alle op grond van de aangepaste aanslagen teruggegeven bedragen zijn door de belastingdienst gestort op de boedelrekening van de erfgenamen.

2.3       De factuur voor de werkzaamheden verband houdend met (onder meer) de verzoeken om ambtshalve aanpassing van de aanslagen is op verzoek van de beide broers van klaagster gestuurd aan de gevolmachtigde broer. Deze factuur is daarna betaald van de boedelrekening van de erfgenamen.

2.4       Klaagster heeft zich eind november 2013 tot het kantoor van betrokkene gewend met het verzoek om afschriften van alle stukken die verband houden met de hiervoor vermelde belastingteruggaven. Een medewerker van het kantoor heeft klaagster, na overleg met betrokkene, begin december 2013 laten weten dat aan het verzoek niet werd tegemoet gekomen en klaagster verwezen naar haar broers, omdat zij de opdrachten hadden gegeven tot de verzoeken om ambtshalve aanpassing van de aanslagen. Enkele dagen nadien heeft klaagster telefonisch contact gezocht met betrokkene. In dit gesprek heeft hij haar meegedeeld dat hij vanwege het feit dat klaagster niet zijn opdrachtgever was en vanwege zijn geheimhoudingsplicht de afschriften, waarom zij had verzocht, niet mocht verstrekken.   

2.5       Klaagster heeft hierover bij de Klachtencommissie NBA een klacht ingediend tegen betrokkene. De klacht is door deze commissie in haar beslissing van 1 juli 2014, waarbij de klacht ongegrond is verklaard, omschreven als “Het ten onrechte weigeren informatie te overhandigen betreffende een verzoek om belastingteruggave”

3.         De klacht

3.1       De klacht behelst (zo begrijpt de Accountantskantoor en zo heeft betrokkene de klacht ook verstaan) dat betrokkene zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn geheimhoudingsverplichting in de weg staat aan het verstrekken van de door klaagster gevraagde, met de verzoeken om ambtshalve aanpassing van de opgelegde aanslagen successierecht/erfbelasting verband houdende, gegevens, en daarom verstrekking van die gegevens niet had mogen weigeren.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 van de (tot 1 januari 2013 geldende) Wet op de Accountant-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant(-administratieconsulent) bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A, en, voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant-administratieconsulent tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft  gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft gesteld (en daarom gaat de Accountantskamer ervan uit) dat hij binnen het kantoor verantwoordelijk is voor de beslissing om verstrekking van de door klaagster gevraagde afschriften te weigeren. Aldus ligt ter toetsing voor of deze weigering in strijd is met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde dan wel in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.5       De verplichting tot geheimhouding bedoeld in artikel A-100.4 onder d. van de VGC, waarop betrokkene zich ter onderbouwing van zijn weigering heeft beroepen, houdt in dat betrokkene het vertrouwelijke karakter van informatie die hij in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen heeft verkregen, eerbiedigt en dat hij deze informatie zonder specifieke machtiging daartoe niet aan een derde bekend maakt, tenzij wettelijk of beroepshalve een recht of plicht daartoe bestaat.

4.6.1    De informatie waarop klaagster het oog heeft, heeft betrokkene (althans diens kantoor) verkregen in het kader van het uitvoeren van de opdrachten tot het doen van verzoeken tot ambtshalve aanpassing van de aan de beide broers van klaagster opgelegde aanslagen en tot het indienen van bezwaarschriften tegen WOZ-aanslagen. Vast staat dat klaagster niet de opdracht tot deze verzoeken en het indienen van de bezwaarschriften heeft gegeven. Daaruit volgt, gelet op artikel A-100.4 onder d. van de VGC, dat betrokkene de betreffende informatie niet zonder machtiging van de opdrachtgevers tot die verzoeken en het indienen van de bezwaarschriften kan bekend maken aan een derde. Er is naar het oordeel van de Accountantskamer geen gedrags- of beroepsregel of (andere) wettelijke regel aan te wijzen, die inhoudt of meebrengt dat betrokkene deze informatie wel (spontaan of desgevraagd) aan klaagster bekend moet maken.

4.6.2    Klaagster miskent dat ambtshalve aanpassing van de aan haar broers opgelegde aanslagen stoelt op aanpassing van de bedragen waarover belasting wordt geheven en daarom ook tot het op eigen initiatief (ambtshalve) door de belastingdienst aanpassen van de aan haar opgelegde aanslagen. De ambtshalve aanpassing van haar aanslagen maakt haar niet tot mede-opdrachtgeefster voor de verzoeken tot ambtshalve aanpassing en leidt er dus niet toe dat klaagster niet als derde (in de zin van artikel A-100.4 onder e. van de VGC) kan worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de factuur voor de werkzaamheden van het kantoor van betrokkene is betaald van de boedelrekening van de drie erfgenamen. Dat de belastingdienst, naar klaagster stelt, de opvatting is toegedaan dat betrokkene haar de informatie waarom zij heeft gevraagd, moet verstrekken, kan aan de verplichting die de VGC hem oplegt, niet afdoen. De belastingdienst bepaalt immers niet de reikwijdte van de uitzondering op de plicht tot geheimhouding.  

4.7       Gezien het vorenstaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard en dat leidt tot de navolgende beslissing.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.