ECLI:NL:TACAKN:2014:124 Accountantskamer Zwolle 14/1346 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:124
Datum uitspraak: 22-12-2014
Datum publicatie: 22-12-2014
Zaaknummer(s): 14/1346 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Niet gebleken van een (bewust) onjuist afgelegde getuigenverklaring. Betrokkene behoeft, alvorens een schriftelijke (getuigen)verklaring af te leggen daarover niet de persoon, waartegen hij verklaart, van tevoren te horen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1346 Wtra AK van 22 december 2014 van

X RA ,

wonende te [woonplaats] ,

K L A G E R ,

t e g e n

Y RV ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 11 juni 2014 ingekomen klaagschrift van 6 juni 2014, met bijlagen;

-        het op 23 juni 2014 ingekomen verweerschrift van 20 juni 2014;

-        de bij brief van 25 juni 2014 op 26 juni 2014 ingekomen aangepaste bladzijde 3 van het klaagschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2014, waar klager en betrokkene beiden in persoon zijn verschenen.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun onderscheidenlijke standpunten toegelicht (klager aan de hand van een aan de Accountantskamer overgelegde pleitnota met bijlage) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sedert 6 juli 1988 als registeraccountant ingeschreven in het register, thans als openbaar accountant. Hij is verbonden aan advieskantoor [A] te [plaats].

2.2       Klager en betrokkene hebben in 2004 samengewerkt in een arbitragecommissie onder voorzitterschap van mr. [B]. Bij de financiële afwikkeling van de arbitrage zijn problemen gerezen, die erin hebben geresulteerd dat in elk geval ook klager niet zijn gehele declaratie ter zake voldaan heeft gekregen.

2.3       Klager heeft mr. [B] hiervoor aansprakelijk gesteld en in het kader van de behandeling van een klacht van klager tegen mr. [B] bij de Raad van Discipline te [plaats] heeft mr. [B] een aan hem gezonden e-mail van 8 mei 2014 ingebracht, afkomstig van betrokkene en luidende:

“Geachte heer [B],

Naar ik van u heb begrepen heeft de heer X een klacht tegen u ingediend bij de Orde van Advocaten en dat de inzet van de klacht de financiële afwikkeling is, zoals die heeft plaatsgevonden bij de arbitragezaak van de [C] waarbij u, de heer X en ondergetekende als arbiters zijn benoemd. U heeft mij verzocht weer te geven wat ik mij daarvan herinner.

Het is al wel zo’n 10 jaar geleden dat deze arbitragezaak heeft gediend en ik kan mij daarom dan ook niet meer alles voor de geest halen. Wat ik wel weet is dat wij als arbiters telkens contact en overleg hebben gevoerd over zowel de inhoud van het vonnis als ook de financiële afwikkeling daarvan. Toen bij de uitspraak bleek dat er door partijen onvoldoende voorschot was betaald om de kosten van de arbitrageprocedure te dekken is besloten partijen te verzoeken alsnog tot betaling over te gaan. Toen betaling hiervan uitbleef is er op het kantoor van mr. [B] overleg geweest tussen ons drieën waarin we dit hebben besproken en - mede gelet op de hoogte van de arbitragekosten - is bepaald dat niet zou worden overgegaan tot het starten van een incassoprocedure en we het restant als oninbaar zouden afboeken. Dat is ook gebeurd en om die reden kan ik verklaren dat er van mijn zijde geen enkele reden is om te veronderstellen dat ik een vordering op uw kantoor zou hebben in deze arbitragezaak, hetgeen voor alle arbiters geld gezien de onderlinge afspraak.

Ik ga er van uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.

Met vriendelijke groeten,

Y RA RV”.

2.4       Hierop is een e-mailwisseling tussen klager en betrokkene gevolgd, waarin - kort gezegd - klager van betrokkene nader uitleg vroeg over diens hiervoor onder 2.3 weergegeven verklaring en betrokkene daarop niet verder wenste in te gaan.

3.         De klacht

3.1       Klager stelt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan deze klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft zonder enig voorbehoud en zonder toepassing van hoor en wederhoor een voor klager belastende verklaring afgelegd, terwijl de juistheid van die verklaring in twijfel moet worden getrokken.
  2. Betrokkene weigert ook achteraf de grondslag van zijn verklaring te geven en/of deze verklaring toe te lichten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de (register)accountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 1 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4            Met betrekking tot klachtonderdeel a., inhoudende dat betrokkene zonder enig voorbehoud en zonder toepassing van hoor en wederhoor een voor klager belastende verklaring heeft afgelegd, terwijl de juistheid van die verklaring in twijfel moet worden getrokken, heeft betrokkene gesteld dat hij er nog steeds van overtuigd is dat destijds een afspraak is gemaakt als weergegeven in zijn (getuigen)verklaring, vervat in de e-mail van 8 mei 2014 aan mr. [B], terwijl klager op geen enkele wijze heeft aangetoond dat die verklaring onjuist is. Betrokkene heeft ook gesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor op een dergelijke verklaring niet van toepassing is.

4.5       Klager heeft ter betwisting van deze weerspreking van klachtonderdeel a. niets naders aangevoerd, terwijl dit - gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene - wel op zijn weg had gelegen. Klager heeft de aan klachtonderdeel a. ten grondslag liggende stelling, dat in meergenoemde verklaring van betrokkene bewust en opzettelijk onjuist onwaarheid is verwerkt, niet aannemelijk gemaakt. Voorts vindt de stelling van klager dat betrokkene, alvorens een getuigenverklaring als de onderhavige af te leggen, klager dienaangaande in hoor en wederhoor had moeten betrekken, geen steun in enige voor betrokkene geldende gedrags- en beroepsregel en/of elders in het recht. Klachtonderdeel a. moet daarom ongegrond worden verklaard. 

4.6       Hetzelfde heeft te gelden voor klachtonderdeel b., inhoudende dat betrokkene ook achteraf weigert de grondslag van zijn verklaring te geven en/of deze verklaring toe te lichten. De Accountantskamer vermag niet in te zien waarom of op grond waarvan voor betrokkene een verplichting zou bestaan om aan klager achteraf een toelichting te geven op een door hem gegeven getuigenverklaring. Klachtonderdeel b. moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.7       Het vorenstaande brengt mee dat de klacht in beide onderdelen ongegrond dient te worden verklaard en als volgt moet worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan/kunnen klager  en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.