ECLI:NL:TACAKN:2014:121 Accountantskamer Zwolle 14/984 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:121
Datum uitspraak: 15-12-2014
Datum publicatie: 15-12-2014
Zaaknummer(s): 14/984 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen accountant die door de rechtbank is benoemd tot vereffenaar van een ontbonden vennootschap onder firma, die in de kern stoelt op het verwijt dat betrokkene ernstig in zijn taak als vereffenaar tekort is geschoten. In dat verband zijn 69 klachtonderdelen geformuleerd. De eigenstandige positie van een vereffenaar, wiens taken en bevoegdheden wettelijk zijn ingekaderd, brengt mee dat betrokkene slechts kan worden aangesproken indien hij in de uitvoering daarvan zodanig in strijd met de van hem te verlangen en deskundigheid en zorgvuldigheid en het van hem te verlangen professioneel gedrag heeft gehandeld, dat daardoor aan de orde is een schending van het bij of krachtens de Wet RA of Wab bepaalde. Van zulke strijd kan echter niet blijken, zodat de klacht in al haar onderdelen ongegrond wordt verklaard.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/984 Wtra AK van 15 december 2014 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. B. ten Doesschate.

1.        Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 25 april 2014 ingekomen klaagschrift van 7 april 2014 met bijlagen;

-       het op 25 juni 2014 ingekomen verweerschrift van 16 juni 2014 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 september 2014 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkene in persoon, welke laatste werd bijgestaan door mr. B. ten Doesschate, advocaat te Utrecht.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) alsmede geantwoord en doen antwoorden op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als accountant verbonden aan [A] Registeraccountants B.V. te [plaats].

2.2       Klager is op 13 juni 2002 met [B] en [C] Assurantiën B.V., die werd vertegenwoordigd door [D] (hierna (samen): [D] of [E]), de vennootschap onder firma  [F], gevestigd te [plaats], (hierna: [F]) aangegaan. [F] exploiteerde voor gezamenlijke rekening een bedrijf in assurantie- en vastgoedbemiddeling. Op enig moment is [B] uitgetreden als vennoot.

2.3       [F] hield op grond van een per 5 juli 2010 met verhuurder [G] gesloten huurcontract kantoor aan de [straatnaam1] in [plaats]. Zij was daarvoor gevestigd in een kantoorpand aan de [straatnaam2] in [plaats].

2.4       [D] heeft de vennootschapsovereenkomst opgezegd per brief van 4 mei 2012.  Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van [datum] is, bij het kennelijk niet meer voorhanden zijn van het vennootschapscontract van partijen vastgesteld dat [F] door de opzegging per die datum, op grondslag van artikel 7A:1683 BW is ontbonden. Betrokkene is bij dat vonnis tot vereffenaar van de ontbonden vennootschap onder firma benoemd teneinde de (noodzakelijke) vereffening en verdeling van de gemeenschap te realiseren.

2.5       Op 19 juli 2012 had [D] de werkzaamheden voor zijn portefeuille al (materieel) voortgezet vanuit het pand aan de [straatnaam2] en klager (materieel) voor zijn portefeuille vanuit het pand aan de [straatnaam1] in [plaats].

2.6       Betrokkene heeft op 8 augustus 2012, met een daarvoor bestemd formulier, opgaaf gedaan aan de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) van de ontbinding. Bij brief van 12 september 2012 heeft betrokkene de KvK bericht dat de onderneming van [F] sinds 4 mei 2012 werd voortgezet door klager in de vorm van een eenmanszaak.

2.7       Nadat de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) de op grond van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) aan [F] onder nummer [getal] verleende vergunning had ingetrokken, heeft de AFM per e-mail van 7 september 2012 klager medegedeeld de vergunning voor zijn eenmanszaak onder een nieuw nummer te hebben geactiveerd.

2.8       Per e-mail van 4 september 2012 heeft betrokkene klager medegedeeld dat assurantiekantoor [H] (hierna: [H]) de huur van het pand aan de [straatnaam1] wilde overnemen, dat verhuurder [G] de huurrelatie met klager en [D] niet wilde continueren vanwege betalingsproblemen, en dat betrokkene met [H] over de overname van gedane (huurders)investeringen wilde gaan onderhandelen. Daaraan heeft betrokkene toegevoegd dat hij bevoegd is om namens de ontbonden vennootschap [F] te handelen en dat, gezien de opdracht van de rechtbank, ook zal doen. Voorts adviseerde hij klager om contact te zoeken met [H] teneinde te bespreken of hij, (voor zijn eenmanszaak) van [H] kon onderhuren waarvoor [H] volgens betrokkene openstond.   

2.9       In reactie daarop heeft klager betrokkene per e-mail van 4 september 2012 het volgende geantwoord:

Ik ben niet gebonden aan de wensen van [H], wij zijn met de vereffening van [F] bezig. Daarbij is er een andere partij die de huur wenst over te nemen, [H] heeft bij mijn weten geen exclusiviteit in deze.

De huurachterstanden zijn het gevolg van de handelingen van [E] en ik laat mij niet door hem met mijn bedrijf de zaak uit pesten.

Ik ga onder geen enkel beding akkoord met een overname van de huur door derden.

Ik heb de intentie om mijn zaken vanuit het bedrijfspand aan de [straatnaam1] voort te zetten, na de verdeling zullen ook de betalingsproblemen verleden tijd zijn omdat [E] dan geen onderdeel meer van [F] uitmaakt en niet meer rekeningen kan blokkeren en achterbakse streken uithaalt zoals het laten doodbloeden van de gezamenlijke rekening door omzet op andere rekeningen te laten storten en bijna alle kosten voor twee panden uit mijn omzet te betalen.

[F] is de huurder van [straatnaam1], [F] is na het uittreden van [D] nog steeds huurder van [straatnaam1]. Duidelijker kan ik het niet stellen!

Ik geef derhalve op geen enkele wijze toestemming om te beslissen over de huurovereenkomst, ik verzoek je dringend jezelf te onthouden van elke handeling welke mijn bedrijfsuitoefening in de ruimste zin van het woord in gevaar brengen waardoor mij zowel materiële als immateriële schade wordt toegebracht.

Wat verstandig is zal de toekomst uitwijzen, daar ben ik ondernemer voor. In mijn optiek is het jou taak toe te zien op de verdeling van de vennootschap en heb je niet het recht de huurovereenkomst te beëindigen, ik kan niet met mijn bedrijf de straat op worden gezet.

Ik zet [F] voort vanuit de nieuwbouwlocatie welke met dit doel door de vennootschap is gehuurd, ik zal mij ten felste tegen iedere poging verzetten om mijn bedrijf kapot te maken. Ik heb niet al die jaren keihard gewerkt om uit mijn pand te worden gezet.

Ik voel mij eerlijk gezegd erg onder druk gezet door deze dreigementen, ik benadruk met klem dat ik onder geen beding de huurovereenkomst zal laten overnemen. Nu ik al maanden niet weet wat de financiële reserves van de Vof zijn weet ik niet wat de situatie thans is, gezien het feit dat de belastingschulden zijn ontstaan door foute aangiftes alsmede het feit dat belastingdienst bereid is akkoord te gaan met een regeling verzoek ik je de betalingen aan [G] prioriteit te verlenen.

Ik heb je al laten zien dat ik vanwege het misbruiken van de rekening door [E] met pijn en moeite uit eigen middelen de huren heb betaald, [G] kan mij niet verwijten dat ik niet de intentie heb gehad om netjes te betalen.

Ik zal [G] schriftelijk informeren over mijn standpunt in deze. (…)

2.10     Hierop heeft betrokkene per e-mail van 4 september 2012 gereageerd als volgt:

Dank voor je mail. Mijn taak is vereffenen, niet daarop toe te zien.

De situatie is als volgt:

De VOF is ontbonden. Dat betekent dat crediteuren en lopende contracten moeten worden afgewikkeld (dat is mijn taak);

Er is geen geld meer op de rekening. Verzekeraars betalen niet meer uit en dreigen de portefeuilles in te nemen als er niet op korte termijn duidelijkheid ontstaat over de vereffening;

Ook de crediteuren dreigen jullie persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de schulden van de VOF (en daar zijn zij toe gerechtigd). Ik heb dit tot dusver “on hold” weten te krijgen.

Jij suggereert dat je een andere kandidaat hebt voor het pand. Of wil je zelf het huurcontract overnemen?

Ik hoop dat je begrijpt dat de tijd begint te dringen. Niet voor mij (of ik mijn nota betaald krijg is van latere zorg), wel voor jullie (en jullie aansprakelijkheid in privé).

Ik zal je morgen de voorlopige cijfers van de VOF sturen. Tevens zal ik [D]/[I] vragen of je de administratie mag bekijken.

De discussies tussen jouw en [D] betekenen echter niet dat de crediteuren hierop gaan wachten.

Samengevat: ik heb voor a.s. maandag een reëel voorstel nodig van de andere kandidaat voor overname

huurcontract en overname huurdersinvesteringen. (…).

2.11     In reactie op een vraag van klager dienaangaande heeft betrokkene per e-mail van 6 september 2012 het volgende geantwoord:

De VOF bestaat niet meer. Dat is geen reden om het huurcontract te ontbinden. De huurverplichtingen gaan hoofdelijk over op de oud vennoten.

Mijn taak is te vereffenen. Dat betekent ervoor zorg te dragen dat de lopende verplichtingen  van de VOF worden overgedragen aan derden.  Ik ben er door de rechtbank juist “tussen” gezet omdat zowel [D] als jij onderling niet tot afspraken komen en “elkaar gijzelen” met alle gevolgen van dien.

Ik ben bevoegd namens de VOF hierover afspraken te maken [G].

Een van deze zaken betreft het huurcontract. Er is een serieuze kandidaat. Jij bent dat ook, maar dan moet het wel op zeer korte termijn concreet worden.

Zoals gesteld ontvang ik graag deze week een voorstel voor overname gedane investeringen + akkoordbevestiging van [G] voor overname contract door jou. (…).

Per omgaande heeft klager daarop per e-mail geantwoord als volgt:

Ik vind dat ik op onaanvaardbare wijze door jou onder druk wordt gezet betreffende de huurovereenkomst. (…).

Wat is overigens jou motivatie om bijvoorbeeld de huur door [H] over te laten nemen en niet bij mij te laten onderhuren (…).

De huurovereenkomst wordt door de wijziging niet vernietigd, ik heb derhalve geen enkele verplichting om deze te beëindigen, ik zal ook nergens voor tekenen indien dit mijn belangen kan schaden. (…).

Ik heb je reeds een aantal keren gevraagd om jou schriftelijke mededeling naar de KvK omdat ik daar morgen naar toe ga om de inschrijving correct te wijzigen (…).

Daarop heeft betrokkene, eveneens op 6 september 2012 per e-mail, gereageerd als volgt:

Ik heb het daartoe bestemde formulier ingediend bij de KVK. Ik stuur je geen kopie, aangezien je daar niets mee kunt bij de KVK. (…).

Nogmaals: als jij het huurcontract wilt overnemen dan vind ik dat prima. Ik heb geen belang bij [H] of wie dan ook.

De druk komt voort uit het feit dat zich nu een huurder aandient. In het belang van de VOF moet ik hier serieus op ingaan.

Ik heb echter nog steeds geen concreet voorstel van jou gezien.

Bovendien moeten er afspraken gemaakt worden over de overname van de huurdersinvesteringen. Hiervan heb ik ook nog niets gezien. (…).

2.12     [H] heeft betrokkene per e-mail van 12 september 2012 medegedeeld dat zij de huurovereenkomst van [F] met [G] wil overnemen en dat zij geen onderhuurovereenkomst met klager wil sluiten, onder het doen van een bod voor overname voor de huurdersinvesteringen. Over de overnamesom hebben betrokkene en [H] per e-mails van 14 september 2012 nader gecommuniceerd. Het aanbod van [H] heeft betrokkene niet aanvaard omdat dit niet binnen de door hem gestelde bandbreedte lag.

2.13     Per e-mail van 24 september 2012 heeft betrokkene klager onder meer het volgende bericht:

Voor de goede orde:

1. (…)

2. Uiterlijk 1 oktober ontvangen we graag een overzicht van de volgens jou te corrigeren posten over 2008-2012 die we vervolgens kunnen bespreken.;

3. We hebben meerder malen gesproken over de [straatnaam1]. Jij komt in tegenstelling tot de gemaakte afspraak niet met een voorstel voor overname. Ik wil benadrukken dat ik niet instem met een overvoer van jouw portefeuille zonder dat ik een duidelijk voorstel heb ontvangen m.b.t. de overname van de [straatnaam1]. De middelen uit de VOF zijn niet voldoende om de huur te betalen dus dat wordt ook niet gedaan. Als dit niet snel duidelijk wordt overweeg ik [G] de vrije hand te geven (zij gaan dan de huur opzeggen en het pand ontruimen);

4. Ten aanzien van de [straatnaam2] heb ik inmiddels een voorstel van [D] ontvangen. We kunnen hier  op korte termijn tot een oplossing komen.

5. (…).

2.14     In reactie daarop heeft klager per e-mail van 24 september 2012 het volgende geschreven:

(…). Zonder zicht op de gehele administratie ben ik in het ongewisse over een rechtmatige verdeling gezien de aantoonbare fouten in mijn nadeel. Ik heb nimmer voor de administratie getekend en er zijn geen wettelijke bepalingen die mij verbieden eerdere jaarcijfers te bekijken, ik zal niet toestaan dat dit recht mij wordt ontnomen. (…)

Aangaande de huur kan ik niet beoordelen of er wel of geen middelen zijn om de huur te betalen daar ik hier nog geen inzage in heb. In mijn optiek kan dit echt niet het geval zijn. (…).

De eenmanszaak [F] is als rechtsopvolger van [F] Vof als enige handelingsbevoegd inzake de huurovereenkomst voor de [straatnaam1]. Indien je handelingen verricht welke niet tot jouw competentie behoren zal ik mij genoodzaakt zien middels een kort gedingprocedure alle handelingen hieromtrent stil te leggen. (…). [G] kan alleen een uitzetten vorderen vanwege huurachterstanden, de huurovereenkomst is rechtens onaantastbaar.

Ik neem aanstoot aan het feit dat je mij op een ontoelaatbare manier onder druk zet en mij feitelijk dreigt met het blokkeren van de betalingen aan [G] om zo een uitzetting van mijn onderneming te bewerkstelligen, ik heb alle reden om aan te nemen dat er sprake is van een welbewust handelen van jou zijde. (…).

In deze dwing je mij tegemoet te komen aan jouw wensen welke in deze parallel lopen met de wensen van [E] aangaande de vereffening onder dreiging van het niet voldoen van de huurbetalingen aan [G].

2.15     In reactie op een vraag van klager van 6 november 2012 tot het doen van een opname in privé van € 1.500,- om een BKR-registratie te ontlopen, heeft betrokkene hem op 7 november 2012 geantwoord dat hij klager niet kon helpen en het saldo op de rekening € 80,- bedroeg.

2.16     Betrokkene heeft klager per e-mail van 4 december 2012 medegedeeld dat [F] geen mogelijkheden meer had om de huur van het kantoorpand te betalen, dat hij met de belastingdienst in overleg was over vermindering van een belastingschuld van

€ 13.000,-, en dat ontruiming van het kantoorpand door [G] gevraagd zou kunnen worden bij een huurachterstand van drie maanden, waarbij de huurdersinvesteringen verloren zouden gaan, tenzij het contract door een andere partij zou worden overgenomen. In reactie hierop heeft klager hem per e-mail van 6 december 2013 gevraagd prioriteit te geven  aan de betaling van de huurachterstand.

2.17     Per e-mail van 27 december 2012 heeft betrokkene een vertegenwoordiger van klager, in reactie op de door hem gestelde vragen, onder meer het volgende medegedeeld:

1. De vorige week verstuurde cijfers zijn nog concept. Zowel heer [D] als mevrouw [J] beoordelen deze nog. Ik verwacht deze week definitieve reactie;

2. De positie van de vennoten zal uit de definitieve cijfers blijken;

3. De huurlasten op het oude adres komen sinds de ontbinding van de VOF begin mei geheel voor rekening van de heer [D] en worden door mij ook niet betaald;

4. Het is volstrekt duidelijk dat er een oplossing moet komen voor de [straatnaam1]. [G] heeft aangegeven niet aan [K] alleen te willen verhuren. [K] hoopt derhalve op een combinatie met een derde maar ik vraag me af hoe realistisch deze mogelijkheid is. Ik heb overleg met hen over de mogelijkheden. Niet betalen gevolgd door ontruiming is een van de (onafwendbare) opties;

5. [K] weet dat de VOF geen middelen heeft. Het saldo op de bankrekening op dit moment is circa 4.000 en dit is bestemd voor een deal die ik heb gemaakt met de Belastingdienst om een schuld van 13.000 ineens af te wikkelen voor 4.000. Alleen indien blijkt dat de cijfers onder 2 een substantieel ander beeld weergeven ben ik bereid de huur nog te voldoen (en daarmee schuift het traject weer x aantal maanden verder);

6. Ik heb vandaag van een verzekeraar begrepen dat de AFM vergunning is ingetrokken. [K] heeft mij hier niet over geïnformeerd terwijl hij staat geregistreerd als beleidsbepaler. Verzekeraars maken nu geen provisies meer over en willen op korte termijn duidelijkheid over de portefeuille;

7. [D] is bij mijn weten niet bereid tot een bemiddelingspoging maar voel u vrij contact met hem te zoeken. (…).

En per e-mail van 3 januari 2013 onder meer het volgende:

1. [E] levert morgen zijn reactie aan op de voorgestelde correcties door [K]. Dit is meerdere malen gecommuniceerd (“deze week”);

2. Ik heb deze afspraak telefonisch gemaakt en conform verzoek van de fiscus per mail bevestigd waarop zij een bevestiging gaan sturen. Ik heb deze nog niet ontvangen.

3. Op dit moment is de administratie door [I] bijgewerkt tot en met 31 augustus. De verdeling van de inkomsten per 30/4 tussen beide vennoten is onderwerp van discussie zoals u begrijpt. De situatie daarna is bij mijn weten nog niet bekeken. De uitgaven die ik heb gedaan betrof de afwikkeling van bestaande schulden per 30/4. De daarna gemaakte kosten zijn volgens afspraak voor rekening van de afzonderlijke vennoten gekomen.

4. Alle relevante correspondentie met [G] is gericht geweest aan [K]. Hij weet exact wat de stand van zaken is. Ik heb per mail van [G] een toelichting op de situatie ontvangen (vandaag). Ik zal deze doorsturen.

2.18     Op 7 januari 2013 is het vennootschapscontract van [F] tevoorschijn gekomen, waarna een afschrift daarvan aan betrokkene ter hand is gesteld.

2.19     Nadat betrokkene op 9 november 2012 een eerste verslag ‘vereffening [F]’ aan klager en [D] had verstrekt, heeft hij op 11 januari 2013 een voortgangsverslag opgesteld. In het voortgangsverslag bericht betrokkene hen dat hij voor de grondslag van de verdeling van de gemeenschap uitgaat van het op 7 januari 2013 beschikbaar gekomen vennootschapscontract en dat hij de cijfers van de ontbonden vennootschap zelfstandig heeft vastgesteld omdat de ex-vennoten niet in staat zijn gebleken overeenstemming te bereiken over de onderlinge verdeling van opbrengsten en kosten. In dat verslag heeft betrokkene voorts vermeld dat de definitieve eindafrekening met de vennoten plaatsvindt zodra de feitelijke activiteiten van de vennootschap zijn beëindigd. Per brief van 23 januari 2013 heeft betrokkene klager en [D] medegedeeld dat hun reacties op het voortgangsverslag van 11 januari 2013 hem geen aanleiding geven zijn besluiten en/of de opgestelde cijfers te herzien, zoals vastgesteld in het verslag van 11 januari 2013.

2.20     Per e-mail van 25 februari 2013 heeft betrokkene klager medegedeeld dat hij de huurovereenkomst voor het kantoorpand aan de [straatnaam1] heeft opgezegd, in reactie waarop klager hem en onder meer [G] per omgaande heeft geantwoord dat deze opzegging nietig is, dat betrokkene zich bedient van methoden die alle normen van ethiek, redelijkheid en billijkheid geweld aandoen en dat sprake is van een bewuste poging om een situatie te creëren doordat de huurbetalingen worden achtergehouden.

2.21     Per brieven van 26 februari 2013 en 1 maart 2013 hebben betrokkene en de door klager ingeschakelde advocaat gecorrespondeerd omtrent onder meer de bevoegdheid van betrokkene, de eventuele bijdragen van de voormalige vennoten ten behoeve van de afwikkeling van verplichtingen van de vennootschap onder firma en de beëindiging van de huurovereenkomst van het kantoorpand aan de [straatnaam1].

2.22     [F], klager en [D] zijn door [G] op [datum] gedagvaard tot van onder meer de ontruiming van het kantoorpand aan de [straatnaam1]. De kantonrechter te Den Haag heeft deze vordering toegewezen, waarna het kantoorpand in [datum] gedwongen is ontruimd.

3.         De klacht

3.1       Naar de Accountantskamer begrijpt ligt aan de door klager ingediende klacht ten grondslag het verwijt dat betrokkene ernstig tekort geschoten is in de wijze waarop hij de vereffening van [F] heeft vormgegeven. Klager heeft in dat kader in zijn klaagschrift zevenenzestig klachtonderdelen geformuleerd, waarbij klachtonderdeel 9 bestaat uit onderdelen 9a en 9b en klachtonderdeel 33 tweemaal voorkomt, zodat deze worden vernummerd tot 33-I en 33-II, en de klacht in totaal in negenenzestig onderdelen uiteenvalt.

3.2       De daarin verwoorde verwijten zien grotendeels (en geparafraseerd) op betrokkenes aanpak van de (voortzetting van de) huurovereenkomst van het bedrijfspand, op zijn verzuim, ter voorkoming van betalingsproblemen, de vennoten bij te laten storten, op zijn taken en bevoegdheden als vereffenaar, op inschrijvingen in het Handelsregister, op het vaststellen van cijfers van de onderneming en bestaan verder uit een veelvoud van op zichzelf staande verwijten.

3.3       In een aantal klachtonderdelen verzoekt klager de Accountantskamer voorts om door klager geleden schade vast te stellen en in een aantal (andere) onderdelen om aan betrokkene een bewijsopdracht te verstrekken.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Wat betreft de door klager ter zitting overgelegde nadere stukken geldt dat die stukken vanwege de goede procesorde buiten de inhoudelijke beschouwing van de klacht dienen te blijven. Door eerst op dat moment die nadere stukken in het geding te brengen, terwijl niet is gebleken dat klager daartoe niet eerder in staat was, is betrokkene niet in de positie geweest om adequaat op de inhoud van die nadere stukken te reageren.

4.2       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud; hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Omdat de klacht ziet op de werkzaamheden van betrokkene als vereffenaar is voor de tuchtrechtelijke beoordeling daarvan tevens van belang de wettelijke inkadering van de taken en bevoegdheden van een vereffenaar van een ontbonden gemeenschap als die van [F] door het bepaalde in titel 3.7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de artikelen 658 tot 680 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de  artikelen 32, 33 en 34 van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK) en het vennootschapscontract, voor zover betrokkene daarmee bekend was ten tijde van de uitvoering van zijn werkzaamheden, waarbij heeft te gelden dat aan betrokkene bij zijn benoeming tot vereffenaar, door de rechtbank overigens geen instructies zijn gegeven.

4.2.2    Het bovenstaande brengt mee dat betrokkene in zijn hoedanigheid van accountant op de uitvoering van zijn taak als vereffenaar kan worden aangesproken indien hij in die uitvoering zodanig in strijd met de van hem te verlangen deskundigheid en zorgvuldigheid en het van hem te verlangen professioneel gedrag heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij of krachtens de Wet RA of Wab bepaalde.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014 (dan ook) worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: de VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1. Voor zover dit handelen en/of nalaten plaatshad ná 1 januari 2014 dient dit te worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3.1    De eigenstandige positie van een vereffenaar impliceert dat voor de beoordeling van het handelen van betrokkene in voorkomend geval ook belang toekomt aan de jurisprudentie van de Accountantskamer inzake het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen innemen van civielrechtelijke standpunten. Ingevolge die jurisprudentie [1] kan, behoudens bijzondere omstandigheden, het innemen van dergelijke standpunten in het kader van door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijk en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.  

4.4       Bij een en ander stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       De Accountantskamer is bevoegd klachten in behandeling te nemen tegen handelen of nalaten van accountants en zij kan op grond van artikel 2 Wtra tuchtrechtelijke maatregelen opleggen. Tot haar taak en bevoegdheid behoort niet het doen van een uitspraak aangaande civielrechtelijke geschillen. Die taak en de bevoegdheid daartoe is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Een aantal klachtonderdelen ziet evenwel op dergelijke geschillen. De Accountantskamer heeft hierbij het oog op klagers verzoeken tot het vaststellen van door hem geleden schade en van de persoon die tot het vergoeden daarvan gehouden is, en zijn verzoeken tot verklaringen voor recht en tot het verstrekken van een bewijsopdracht, een en ander neergelegd in de klachtonderdelen 7, 11, 12, 56 en 59. Bezien in het licht van het voor deze klachtonderdelen geldende, hiervoor weergegeven,  toetsingskader is de Accountantskamer niet gebleken van bedoelde bijzondere omstandigheden. Deze klachtonderdelen zijn gelet op vorenstaande ongegrond.

4.6.1    Door de ontbinding van [F] en de benoeming van betrokkene tot vereffenaar is hij, op grondslag van titel 3.7 BW, met uitsluiting van de voormalige vennoten (die het recht van beheer hadden), bevoegd tot het verrichten van beheershandelingen, waaronder het verkopen van goederen, het ontbinden en opzeggen van overeenkomsten en het vorderen en innen van aan de gemeenschap toekomende prestaties. Voor wat ter afwikkeling van de vereffening overigens dienstig is, geldt dat dit ter beoordeling is aan de vereffenaar wiens oordeel door een civiele rechter slechts marginaal kan worden getoetst. Een ex-deelgenoot is op grond van artikel 3:170, eerste lid, BW en 3:171 BW naast de vereffenaar slechts bevoegd tot het verrichten van handelingen dienende tot gewoon onderhoud of behoud van het gemeenschappelijk goed en tot het instellen van een vordering tegen een derde. De vereffenaar kan rechtshandelingen als vertegenwoordiger van de voormalige vennoten verrichten, of op eigen naam in plaats van en namens de vennootschap onder firma in liquidatie.

4.6.2    In weerwil van het voorgaande gaat klager in veel klachtonderdelen uit van onjuiste veronderstellingen over de (wettelijke) taken en bevoegdheden van een vereffenaar en over zijn eigen bevoegdheden en rechten die te dier zake resten. Zo stelt klager in verscheidene klachtonderdelen ten onrechte dat betrokkene de ontbinding van [F] niet had mogen (doen) inschrijven bij de KvK, dat hij - klager - als opdrachtgever van betrokkene heeft te gelden, dat betrokkene klager (op grond van artikel 7:403 BW) steeds op eerste verzoek over alles had moeten informeren, dat betrokkene in de door klager genoemde situaties niet zonder zijn medewerking mocht handelen, dat betrokkene met de vennoten had dienen te overleggen over mogelijkheden tot betaling van bedrijfslasten en in het bijzonder met klager inzake (de voortzetting van) de huurovereenkomst betreffende het pand aan de [straatnaam1], dat betrokkene voor de uitvoering van zekere taken toestemming van klager had moeten verkrijgen, dat betrokkene klagers aanwijzing tot betaling van de huurpenningen aan [G] had moeten opvolgen, dat betrokkene zichzelf en schuldeisers niet had mogen uitbetalen en dat betrokkene aandacht had moeten hebben voor de financiële problemen waar klager in privé in verzeilde. Reeds daarom treffen de klachtonderdelen 1, 3, 8, 9a, 9b, 13, 16, 22, 32, 33-I, 33-II, 35, 36, 37, 38,  41, 43, 45, 54, 57, 58, 60, 61, 64, 65, 66 en 67 geen doel en zijn zij ongegrond.

4.7       De kern van de (overige) tegen betrokkene gerichte verwijten lijkt in de eerste plaats te zijn gelegen in de handelwijze van betrokkene aangaande de huurovereenkomst van het pand aan de [straatnaam1]. Naar de Accountantskamer heeft begrepen, had klager de ambitie de voorheen door [F] gedreven onderneming in dit door haar gehuurde kantoorpand voort te zetten in de vorm van een eenmanszaak [2] . In dat kader heeft te gelden dat het dan op weg van klager lag om ervoor te zorgen dat hij de huurder van die bedrijfsruimte werd. Ten onrechte heeft hij zich echter op het kennelijke standpunt gesteld dat de huurovereenkomst die [F] met de verhuurder had gesloten, (zonder meer) zou worden voortgezet en moest worden voortgezet door de ontbonden vennootschap en dat [D] aan de geldelijke verplichtingen daaruit diende mee te betalen. Deze was weliswaar als ex-vennoot extern hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de huurpenningen zolang die huurovereenkomst voortduurde; in de interne verhouding met klager echter gingen die verplichtingen uitsluitend klager aan omdat na ontbinding van [F] alleen hij het gebruik van die bedrijfsruimte heeft voortgezet voor zijn eenmanszaak. Tegen die achtergrond is het alleszins te billijken dat betrokkene klager voor de keuze heeft gesteld de huurovereenkomst al dan niet over te nemen en dat betrokkene bij het uitblijven van elke ontwikkeling dienaangaande en zeker nadat klager hem ten onrechte had doen blijken tot het maken van die keuze geenszins gehouden te zijn, als vereffenaar van de boedel van de vennootschap een einde heeft gemaakt aan haar huurverplichtingen en zich dienaangaande niet (mede) heeft verzet tegen de gevorderde ontruiming van klagers onderneming uit het kantoorpand aan de [straatnaam1]. Alle hiermee samenhangende klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond. Dit betreft de klachtonderdelen 19, 20, 21, 23, 28, 42 en 48.

4.8       Een tweede ‘kern’ verwijt betreffen de klachtonderdelen waarin betrokkene misbruik van zijn bevoegdheden wordt verweten daar waar hij bij zijn voortgangsverslag van 11 januari 2013 de cijfers van de onderneming per 30 april 2012 zelfstandig heeft vastgesteld.

4.8.1    Voor de beoordeling van dit verwijt geldt als uitgangspunt dat een vereffenaar op grondslag van artikel 7:403, tweede lid BW bij het beëindigen van de vereffening en wanneer de boedel van de ontbonden vennootschap verdeeld is, een eindbalans moet opstellen die door de ex-vennoten moet worden goedgekeurd en ondertekend. De door betrokkene vastgestelde balans ziet niet op de periode of de beëindiging van de vereffening maar knoopt aan bij de datum waarop de vennootschap feitelijk is ontbonden. Zo bezien is de vraag aan de orde of het vaststellen van deze balans aan de ex-vennoten diende te worden gelaten of dat dit een beheerhandeling betrof waartoe de vereffenaar bevoegd was.

4.8.2    Naar uit genoemd verslag kan worden afgeleid, is betrokkene overgegaan tot de vaststelling van de cijfers omdat bij de aanvang van zijn werkzaamheden een betrouwbare en bijgewerkte financiële administratie ontbrak, geen inzicht in de bestaande rechten en plichten van de vennootschap bestond en ook de stand van de kapitaalrekeningen van de beide vennoten niet beschikbaar was, terwijl hem tijdens de voortgang van zijn werkzaamheden was gebleken dat de ex-vennoten niet in staat bleken overeenstemming te bereiken over de onderlinge verdeling van opbrengsten en kosten. In zoverre was de handelwijze in de optiek van betrokkene dienstig voor de normale exploitatie van de (ontbonden) vennootschap en noodzakelijk om de gemeenschap af te kunnen wikkelen.

4.8.3    In wat klager heeft aangevoerd, ligt geen grond om aan te nemen dat een en ander onjuist dan wel niet aan de orde was. In het bijzonder heeft klager niet onderbouwd noch is anderszins gebleken, dat de cijfers zijn opgesteld in het voordeel van een van de ex-vennoten of dat sprake was van onregelmatigheden in de boekhouding die betrokkene niet heeft onderkend. De Accountantskamer ziet dan ook niet in welk tuchtrechtelijk verwijt betrokkene in deze treft, te minder nu het op de eerste plaats aan betrokkene is om te beoordelen wat dienstig is aan de afwikkeling van de vereffening. De klachtonderdelen 17, 24, 25 en 26 zijn hierom ongegrond.

4.9       In de klachtonderdelen 2, 4, 5, 6 en 49 is naar het oordeel van de Accountantskamer geen aan betrokkene te maken verwijt te ontdekken nu betrokkene niet, zoals klager stelt, klagers voormalige medevennoot heeft uitgeschreven of heeft verzuimd zijn benoeming tot vereffenaar kenbaar te maken. In overeenstemming met artikel 40 Handelsregisterbesluit heeft betrokkene opgaaf gedaan van de ontbinding van [F] en van zijn benoeming tot vereffenaar, en daarbij een afschrift van het vonnis van de voorzieningenrechter van [datum] gevoegd. Overigens heeft betrokkene, zodra hem dat kenbaar was, de KvK ervan op de hoogte gebracht dat de onderneming van [F] per 4 mei 2012 als eenmanszaak werd voortgezet door klager als een van de voormalige vennoten. De klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

4.10     De klachtonderdelen 10, 14 en 15 zijn evenmin gegrond. Een vennootschap onder firma is in weerwil van het door klager gestelde, krachtens  artikel 16 WvK een maatschap en wel “de maatschap, tot de uitoefening van een bedrijf onder eenen gemeenschappelijken naam aangegaan”. Voor zover betrokkene de vennootschap ten onrechte zou hebben getypeerd als een kostenmaatschap met als gevolg een onjuiste verdeling van de kosten, heeft klager dat onvoldoende onderbouwd. Bovendien strookt de typering door betrokkene met artikel 11 van het vennootschapscontract. Voorts vindt het standpunt van klager inhoudende dat zolang de vereffening van de ontbonden gemeenschap voortduurt, achter de naam van de vennootschap in alle stukken en aankondigingen “in liquidatie” moet worden vermeld, geen steun in het recht. Dit is anders in geval van ontbinding van een rechtspersoon die in tegenstelling tot een vennootschap onder firma een zelfstandig drager van rechten en verplichtingen is. 

4.11     Klager stelt in de klachtonderdelen 39, 40, en 51 dat betrokkene prioriteit heeft gegeven aan betalingen aan zichzelf, de belastingdienst en de boekhoudster in plaats van aan [G], zonder daarvoor aanvulling van de ex-vennoten te vorderen en met als doel de ontruiming van het bedrijfspand door klager te bewerkstelligen. Dit betoog vindt geen steun in de door klager overgelegde stukken waaruit blijkt dat klager voornemens was (en dat voornemen ook al had uitgevoerd) zijn eenmanszaak in het van [G] gehuurde pand voort te zetten en dat betrokkene zich tegen die achtergrond heeft ingespannen voor de overname door klager van het huurcontract en hem in dat kader, vanwege het ontbreken van betalingsmogelijkheden door de ontbonden vennootschap ook heeft gevraagd te beslissen of hij de huurpenningen al dan niet zou betalen. Het feit dat hieraan, om wat voor reden dan ook, door klager geen gevolg werd gegeven, betekende niet dat betrokkene de huurpenningen dan maar bij voorrang diende te betalen. Voor de kosten van de vereffening en verdeling geldt dat die kosten boedelkosten zijn en dat op basis van artikel 3:277 BW de voldoening daarvan voorrang heeft. De klachtonderdelen zijn gelet hierop ongegrond.        

4.12     Aan de klachtonderdelen 18, 27, 29, 30, 31, 34, 44, 46, 47, 50, 52, 53, 55, 62 en 63 heeft klager geen duidelijke weergave van de feiten waarover wordt geklaagd ten grondslag gelegd, ontbreekt een schriftelijke onderbouwing, is de verwijzing naar onderbouwende stukken of passages daaruit onvoldoende helder en inzichtelijk, of blijkt uit de onderbouwing niet logischerwijs dat datgene aan de hand zou zijn wat klager betoogt dan wel dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Deze klachtonderdelen ontberen derhalve een wezenlijke substantiering. De klachtonderdelen zijn hierom ongegrond.

4.13     Voor zover klager betrokkene in de te onderscheiden klachtonderdelen heeft beticht van het niet vertellen van de waarheid, het onder druk zetten van klager, het verkondigen van leugens, het in een negatief daglicht plaatsen van klager, het bevoordelen van [D], het opnemen van onjuistheden in een verslag voor de rechtbank, het niet nakomen van schriftelijke toezeggingen, het laat herstellen van fouten, het schenden van de geheimhoudingsplicht of anderszins, missen die verwijten zelfstandige tuchtrechtelijke  relevantie en is van de juistheid daarvan overigens niet gebleken.   

4.14      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2014

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer: AcK 22 juni 2012 (11/2040 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0276) en AcK 6 juli 2012 (11/2211 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0283) en AcK 30 juni 2014 (14/275 Wtra AK e.v.; ECLI:NL: TACAKN:2014:51)

[2] Wat niet gelijk is aan, anders dan klager meent, een voortzetting van [F] v.o.f.