ECLI:NL:TACAKN:2014:115 Accountantskamer Zwolle 14/1264 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:115
Datum uitspraak: 24-11-2014
Datum publicatie: 24-11-2014
Zaaknummer(s): 14/1264 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen accountant die in een civiele procedure als een door de civiele rechter benoemde deskundige is opgetreden. De enkele omstandigheid dat de civiele rechter in de civiele procedure tot het oordeel is gekomen dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de fundamentele procesregel van hoor en wederhoor, levert niet al grond op voor een conclusie dat betrokkene de voor hem geldende wettelijke en gedrags- en beroepsregels heeft geschonden. De Accountantskamer dient zelfstandig haar oordeel te vormen, waartoe zij niet in staat is omdat klaagster ondanks waarschuwing vooraf door de Accountantskamer heeft nagelaten allerlei relevante stukken in te brengen, waaronder het deskundigenrapport en het daaraan voorafgegane concept. De klacht is daardoor als feitelijk onvoldoende onderbouwd ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1264 Wtra AK van 24 november 2014 van

mw. X ,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,  

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 2 juni 2014 ingekomen klaagschrift van 23 mei 2014 met bijlagen;

-        de brief van de Accountantskamer aan klaagster van 2 juni 2014, onder meer houdende de mededeling dat het klaagschrift niet compleet is;

-        de op 12 juni 2014 ingekomen brief van 10 juni 2014 van klaagster;

-        het op 29 juli 2014 ingekomen verweerschrift van 28 juli 2014.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 27 oktober 2014 waar zijn verschenen klaagster, die werd bijgestaan door mw. mr. I.M.B. Kramer, advocaat te Amsterdam, en betrokkene in persoon.  

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Klaagster heeft daartoe schriftelijke aantekeningen overgelegd.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klaagsters is sinds 2003 met haar ex-echtgenoot verwikkeld in een boedelscheidingsprocedure. Bij tussenvonnis van [datum] heeft de (toenmalige) rechtbank Utrecht betrokkene tot deskundige benoemd voor de waardering van het aandeel van klaagsters ex-echtgenoot in een maatschap van tandartsen en haar onderneming. In dat verband zijn (onder meer) vragen gesteld rondom eventuele goodwill en over stille reserves betreffende de verkoop van bedrijfspanden in 2003.

2.2       Betrokkene is openbaar registeraccountant en verbonden aan het accountantskantoor [A] Accountants en belastingadviseurs te [plaats].

2.3       Op 3 november 2010 heeft betrokkene een eerste concept-rapport uitgebracht, op welk rapport met name de ex-echtgenoot van klaagster kritiek heeft geuit. Betrokkene heeft daarop geoordeeld dat een taxatie van het pand waarin bedoelde tandartsenpraktijk werd gedreven noodzakelijk was. Tussen de gemachtigden van partijen heeft daarna overleg plaatsgevonden over de persoon van de in te schakelen makelaar. Vervolgens heeft mw. [B], makelaar, op 28 april 2011 een taxatierapport uitgebracht.

2.4       Betrokkene heeft daarna een tweede concept-rapport uitgebracht. Klaagster heeft in reactie daarop per e-mailbericht van 28 juli 2011 een aantal opmerkingen gemaakt en vragen daarover gesteld.

2.5       Op 1 augustus 2011 heeft betrokkene zijn definitieve rapport aan de rechtbank uitgebracht.

2.6       Beide partijen hebben vervolgens in de boedelscheidingsprocedure conclusies na deskundigenbericht genomen, aktes gewisseld en stukken overgelegd, waarna op 16 februari 2012 een pleidooi is gehouden met aansluitend een comparitie van partijen.

2.7       De rechtbank heeft bij tussenvonnis van [datum] onder meer overwogen:

2.6.  De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 198 lid 1 Rv is de deskundige die de opdracht heeft aanvaard, verplicht de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt voorts dat de deskundige bij zijn onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken dient in het schriftelijke bericht melding te worden gemaakt. In dit geval heeft [X] aangegeven het noodzakelijk te vinden dat er een toereikende verklaring zou komen voor de hoogst onwaarschijnlijke afwaardering van meer dan de helft van de boekwaarde van de onroerende zaak aan [adres]. Uit de opmerkingen die [X] aan [Y] heeft gericht, volgt dat zij de juistheid van de door [ex-echtgenoot] gestelde waarde van [adres] op 28 november 2003 in twijfel trekt en wat concreet haar redenen daarvoor zijn. Zij heeft daartoe onder andere opgemerkt dat de gestelde afwaardering beslist niet marktconform is en dat niet kan worden volstaan met een enkele constatering van deze afwaardering. In haar e-mailbericht van 28 juli 2011 heeft mr. Kramer in dat licht een tiental concrete vragen aan [Y] voorgelegd en nota bene opgemerkt dat een deskundige exact moet kunnen aangeven waarom hij -gelet op de door [X] geplaatste kanttekeningen- genoegen neemt met het laatste taxatierapport van de makelaar. Daarnaast heeft zij opmerkingen geplaatst bij de jaarrekeningen.

2.7.  Gelet op de aard, inhoud en omvang van de opmerkingen en verzoeken van [X], is de rechtbank is van oordeel dat [Y] niet kon volstaan met de weergave “Mevrouw Kramer is van mening namens haar cliënt mevrouw [X], dat het waardeverschil in de onroerende zaak [adres], blijkend uit de laatste taxatie, buitenproportioneel is en dat zulks in strijd is met goed koopmansgebruik.”  Deze weergave doet geen recht aan de door [X] geplaatste opmerkingen en verzoeken met betrekking tot het bedrijfspand aan [adres]. Over de opmerkingen van [X] met betrekking tot de jaarrekeningen rept [Y] in het geheel niet in zijn rapport. [Y] heeft ook niet concreet aangegeven op welke verzoeken en opmerkingen van [X] hij niet heeft gereageerd en waarom niet. Dat mocht gelet op aard en inhoud van die opmerkingen en verzoeken wel van [Y] worden verwacht. Met deze handelwijze is [Y] op dusdanige wijze voorbij gegaan aan de opmerkingen en verzoeken van [X], dat dit strijd oplevert met de wettelijke eisen zoals neergelegd in lid 2 van artikel 198 Rv, die samenhangen met het beginsel van hoor en wederhoor. Daarbij speelt niet slechts een rol dat [Y] vragen en opmerkingen van [X], op z’n minst genomen, onvolledig en te gecomprimeerd heeft weergegeven. Van belang is ook dat [Y] niet heeft aangegeven of beantwoording van deze opmerkingen en vragen verschil kan maken voor het vaststellen van de waarde van de onderneming. Niet zonder gewicht daarbij is dat [Y] evenmin inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn conclusie “dat de zeer ingrijpende verbouwing kennelijk weinig waardestijging tot gevolg heeft gehad” is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat een en ander in het onderhavige geval niet zonder gevolg kan blijven.

2.8.  Het vorenstaande noopt tot de conclusie dat het deskundigenbericht van [Y] van 1 augustus 2011 niet bruikbaar is. De beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van [X] tegen dat deskundigenbericht laat de rechtbank om die reden achterwege. De rechtbank is verder niet deskundig om zelf de waarde van de onderneming van de man te bepalen. Daarbij komt dat het financiële belang van partijen groot is. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om wederom een deskundige te benoemen voor de waardering van het aandeel van [ex-echtgenoot] in de maatschap en haar onderneming.

2.8       De rechtbank heeft daarop een andere accountant tot deskundige benoemd die zijnerzijds een deskundigenrapport heeft uitgebracht. De rechtbank heeft inmiddels een eindvonnis gewezen, waarbij is afgeweken van waartoe deze deskundige heeft geconcludeerd. Tegen dat eindvonnis is hoger beroep ingesteld, waarop thans nog niet is beslist.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft zijn taak als de door de rechtbank benoemde deskundige ontoereikend vervuld door vragen en opmerkingen van klaagster over de inhoud van het concept-rapport niet dan wel niet voldoende te beantwoorden;

b.         door toedoen van betrokkene moest opnieuw een deskundige worden benoemd, is de procedure vertraagd en is klaagster geconfronteerd met hogere kosten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 van de Wet op de Registeraccountants (Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A, en voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.1    De Accountantskamer tekent daarbij aan dat op de (vervulling van de) opdracht van betrokkene in de civiele procedure van klaagster en haar ex-echtgenoot bij de rechtbank geen specifiek nader voorschrift of specifieke overige standaard als bedoeld in artikel A-130.7 van de VGC respectievelijk artikel 24 van de VGBA van toepassing is. Door de rechtbank werd immers aan betrokkene gevraagd om vanuit diens deskundigheid een aantal vragen te beantwoorden en een oordeel te geven over de in de boedelscheidingsprocedure aan de orde zijnde waarderingskwestie. Het is aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkene die taak heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, waaronder de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. van de VGC, respectievelijk de in artikel 2 onder a. tot en met e. van de VGBA vermelde fundamentele beginselen, alsook in overeenstemming met het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC respectievelijk hoofdstuk 3 van de VGBA.

4.2.2    Daarbij tekent de Accountantskamer aan [1] dat in de civiele procedure ten behoeve waarvan een accountant als gerechtelijk deskundige een deskundigenbericht uitbrengt, gelet op het wettelijk kader (zie de artikelen 194 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) en de daarbinnen door de civiele rechter betreffende een deskundigenbericht in acht te nemen fundamentele procesrechtelijke regels, zoals hoor en wederhoor van de betrokken partijen, specifieke (rechts)regels gelden, ten aanzien waarvan de civiele rechter, mede na debat van de partijen in die civiele procedure, instructies geeft en toezicht houdt, zowel jegens de deskundige als de partijen in die procedure. Gelet daarop moet in beginsel de civiele rechter worden geacht leidend te zijn bij de processuele aspecten omtrent (de totstandkoming van) een deskundigenbericht, zoals bijvoorbeeld de in acht te nemen termijn als bedoeld in artikel 197 Rv, de vaststelling van de aan de deskundige toekomende vergoeding aan deskundigenkosten als bedoeld in artikel 199 Rv, het nemen van een nadere conclusie na het uitbrengen van het definitieve deskundigenbericht als bedoeld in artikel 132 lid 3 Rv en het doen toelichten of aanvullen van het deskundigenbericht als bedoeld in artikel 194 lid 5 Rv. Voorts geldt dat in artikel 152 lid 2 Rv is bepaald dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de (civiele) rechter is overgelaten. Dit betekent dat de waardering van het deskundigenbericht aan de civiele rechter overgelaten dient te worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of al dan niet voldaan is aan (de strekking van) de opdracht, althans op de gestelde vragen een voor de civiele procedure dienstig antwoord is gegeven.

Een en ander betekent dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de tuchtrechter op deze punten geen rol heeft. Een dergelijke beperking in rol voor de tuchtrechter geldt niet voor de materiële inhoud van het deskundigenbericht, de deugdelijke grondslag daarvan uitdrukkelijk daaronder begrepen, waarvoor het gestelde in de laatste zin van overweging 4.2.1 onverkort geldt.

4.3       Bij het voorgaande stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer begrijpt, gelet op klaagsters verwijzing naar de inhoud van voormeld tussenvonnis van de rechtbank Utrecht van [datum], het eerste klachtonderdeel aldus dat klaagster aan betrokkene verwijt dat hij zich niet heeft gehouden aan de fundamentele procesregel van hoor en wederhoor, in welk verband klaagster zich aansluit bij het oordeel van de rechtbank dienaangaande.

4.5       Anders dan klaagster evenwel kennelijk meent, dient de Accountantskamer zich zelfstandig een oordeel te vormen of betrokkene zijn taak al dan niet heeft vervuld in overeenstemming met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, als hiervoor al is verwoord, en of, nu het tuchtrechtelijk verwijt wordt gestoeld op een processueel aspect rondom de totstandkoming van het deskundigenbericht, er sprake is van een bijzondere omstandigheid in voormelde zin, waarin de tuchtrechter wel een rol heeft. De enkele voormelde conclusie van de civiele rechter leidt, anders dan klaagster voorstaat, niet al tot een gegronde klacht ter zake. Hetgeen de civiele rechter heeft overwogen, biedt wel voldoende steun voor een nader onderzoek naar de handelwijze van betrokkene en is in zoverre een bijzondere omstandigheid in voormelde zin.

4.6       De Accountantskamer stelt echter vast dat klaagster, hoewel dat, gelet op wat hiervoor in overweging 4.3 is overwogen, wel op haar weg lag, heeft nagelaten in deze tuchtprocedure in te brengen i) het vonnis waarin de door betrokkene te beantwoorden vragen zijn geformuleerd, ii) de door betrokkene ter beschikking gestelde concept-rapporten van november 2010 en van juni/juli 2011, iii) de in verband met die concept-rapportages in de richting van betrokkene gestelde vragen en gemaakte opmerkingen (uitgezonderd klaagsters e-mailbericht van 28 juli 2011) en iv) het definitieve rapport van betrokkene van 1 augustus 2011. Evenmin is overgelegd hetgeen door partijen in de civiele procedure is aangevoerd op het deskundigenbericht van betrokkene als bedoeld in overweging 2.6. De Accountantskamer kan niet uitsluiten dat die stukken van belang zijn nu uit het klaagschrift én uit het vonnis van [datum] blijkt dat betrokkene (ook) wordt gekapitteld in verband met het door de makelaar op 28 april 2011 uitgebrachte taxatierapport, terwijl bij de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure is gebleken dat ook klaagster (in de persoon van haar advocaat) tenminste enige bemoeienis heeft gehad bij de aanwijzing/inschakeling van die makelaar. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat klaagster, ondanks de mededeling van de Accountantskamer aan klaagster in de brief van 2 juni 2014, dat haar klaagschrift niet compleet was en dat een enkele verwijzing naar het rapport niet voldoende was, niet tot een aanvulling van de stukken in deze tuchtprocedure is overgegaan. De Accountantskamer ziet onvoldoende grond haar daartoe nogmaals in de gelegenheid te stellen.

4.7       Gezien het ontbreken van voormelde stukken en hetgeen daaruit als relevant kan blijken, kan de Accountantskamer wegens een onvoldoende feitelijke onderbouwing niet tot een precieze en aannemelijke grondslag voor enig aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt ter zake concluderen.

4.8       De klacht dient - in al haar onderdelen - dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.9        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond .

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] zie de uitspraak van de Accountantskamer van 9 december 2013 (13/719 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:68)