ECLI:NL:TACAKN:2014:113 Accountantskamer Zwolle 14/1964 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:113
Datum uitspraak: 24-11-2014
Datum publicatie: 24-11-2014
Zaaknummer(s): 14/1964 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie:   Na beëindiging van de opdrachtrelatie laat de betrokken accountant welbewust na, ondanks herhaald aandringen, een klachtprocedure bij de Nba (met daarin een reprimande en een dringende aanbeveling ter zake) en wetenschap van de belangen van de voormalige cliënte, de door deze voormalige cliënte gevraagde stukken af te geven. Die handelwijze is niet integer, niet deskundig, niet zorgvuldig en niet professioneel en lijkt te zijn ingegeven door rancune. Een en ander, gevoegd bij de overigens aanmatigende en geringschattende opstelling van betrokkene jegens zijn voormalige cliënte, leidt tot de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1964 Wtra AK van 24 november 2014 van

de besloten vennootschap X MACHINEBOUW B.V.,

vertegenwoordigd door de heer [A],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het in deze zaak op 4 augustus 2014 ingediende klaagschrift d.d. 30 juli 2014 met bijlagen.

1.2       Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend; betrokkene heeft op 10 september 2014 telefonisch medegedeeld te volstaan met een verwijzing naar de door hem bij de Nba ingediende brief d.d. 22 mei 2014, zoals gevoegd bij het klaagschrift.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2014 waar zijn verschenen: namens klaagster de heer [A],  en betrokkene in persoon.  

1.4       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar accountant-administratieconsulent en voert onder de naam ‘Y & Partners’ een accountantspraktijk te [plaats].

2.2       Betrokkene, althans zijn kantoor, heeft gedurende een periode van circa twintig jaren administratieve werkzaamheden verricht voor klaagster. Deze werkzaamheden zagen onder meer op het voeren van salarisadministratie, het samenstellen van jaarrekeningen en het verzorgen van aangiften vennootschapsbelasting. Deze opdracht is medio 2013 beëindigd, aanvankelijk alleen aangaande de salarisadministratie doch kort nadien ook voor de overige werkzaamheden.

2.3       Per brief van 29 oktober 2013 heeft de nieuwe accountant van klaagster betrokkene gevraagd inlichtingen te verstrekken in verband met de aanvaarding van de opdracht en tevens verzocht diverse nader genoemde stukken toe te zenden. Deze brief is, zo is achteraf gebleken, naar een onjuist adres verzonden. Per e-mailbericht van 22 november 2013 heeft klaagster deze in die brief vervatte verzoeken herhaald.

2.4       Per brief van 17 december 2013 heeft voormelde accountant, bij uitblijven van een reactie en onder gebruikmaking van het juiste adres van betrokkene, zijn verzoek om toezending van stukken herhaald, onder vermelding:

‘Zonder deze stukken is het voor ons niet mogelijk om de jaarrekening 2012 en de bijbehorende VPB aangifte op te stellen. Daarvoor hebben wij inzicht nodig in de commerciële en fiscale specificatie van de materiële vaste activa etc.

Inmiddels heeft u cliënt ook afgemeld bij de belastingdienst waardoor het uitstel wat was verleend, is ingetrokken. Wij kregen dan ook het verzoek om voor 1 januari 2014 de aangiften VPB en IB in te dienen, maar daardoor is uw antwoord en medewerking nodig!

Graag vernemen wij zo spoedig mogelijk van u!’

Betrokkene heeft niet op deze correspondentie gereageerd.

2.5       Op 15 januari 2014 heeft de nieuwe accountant zich opnieuw tot betrokkene gewend, in welk kader hij onder meer heeft medegedeeld:

‘(…) Want ik kan me nu niet aan de indruk onttrekken dat u bewust niet reageert op mijn telefoontjes en mails. In mijn beleving conflicteert dat met hoe we als accountants met elkaar dienen om te gaan. Ik hoop spoedig van u te horen.’

Betrokkene heeft per e-mailbericht van 16 januari 2014 de nieuwe accountant van klaagster geantwoord dat ‘hij gezien onze planning begin februari aan de beurt is.’

2.6       Per e-mailbericht van 12 februari 2014 heeft de nieuwe accountant zich wederom tot betrokkene gewend en uiteengezet welk belang klaagster heeft bij de stukken, onder meer teneinde boetes te voorkomen vanwege het niet of niet juist doen van aangiften. In dit e-mailbericht is voorts aangekondigd dat klaagster betrokkene aansprakelijk zal stellen indien boetes zullen worden opgelegd.

Betrokkene heeft niet op het e-mailbericht van 12 februari 2014 gereageerd of anderszins voldaan aan de verzoeken van klaagsters nieuwe accountant.

2.7       Klaagster heeft op 28 februari 2014 over het niet verstrekken van de gevraagde stukken een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de Nba. Betrokkene heeft per brief van 22 mei 2014 op deze klacht gereageerd, onder meer stellend dat hij in de periode van medio februari 2014 tot medio april 2014 in het buitenland is geweest, dat hij een zeer drukke agenda heeft en prioriteiten heeft moeten stellen. In die brief is voorts vermeld:

‘Normaliter zou na terugkomst de draad weer worden opgepakt en hetgeen wat toen was blijven liggen, als eerste worden afgewikkeld. Niet meer dan logisch. Op advies van mijn advocaat willen we de ingediende klacht eerst formeel afwikkelen alvorens de gevraagde stukken aan te leveren. Dit eenvoudig als reactie op het gedreig met een advocaat en de benadering van de klachtencommissie.

Uit de reacties van de heer [A] is wel op te maken dat hij wat minder begrip heeft voor de regels vanuit de klachtenregeling van de NBA. Het ligt voor de hand dat ik hierover een erg vervelende opmerking moet maken. Indien de heer [A] zich aan de regels zou houden was in zijn bedrijf geen dode gevallen en had X Machinebouw BV niet jaarlijks de hoogste advocaatkosten binnen mijn relatiekring.’

2.8       Betrokkene is vervolgens uitgenodigd om aanwezig te zijn op een zitting van de klachtencommissie van de Nba voor de mondelinge behandeling van de klacht, te houden op 15 juli 2014. Betrokkene is zonder bericht van verhindering niet op deze zitting verschenen.

2.9       Bij beslissing van 22 juli 2014 heeft de klachtencommissie van de Nba klaagsters klacht gegrond verklaard en geoordeeld dat betrokkene door de gevraagde stukken niet af te geven in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag, respectievelijk professionaliteit. Daartoe is onder meer overwogen:

‘De Klachtencommissie is van oordeel dat aan verweerder ruimschoots de gelegenheid is geboden de gevraagde stukken over te dragen aan de huidige accountant van klager. De klachtencommissie merkt daarbij op dat de stukken die zijn opgevraagd standaard dossier-stukken betreffen die naar haar oordeel ook op eenvoudige wijze over te dragen te zijn, al dan niet na daarvan kopieën te hebben behouden. Zij ziet in het dossier geen enkele omstandigheid die het vasthouden van de stukken door verweerder zou kunnen rechtvaardigen. Anderzijds is het belang dat klager had, en nog steeds heeft, bij een (spoedige) overdracht van de stukken verweerder genoegzaam bekend. De door verweerder aangevoerde gronden rechtvaardigen zijn handelwijze naar de mening van de Klachtencommissie op geen enkele wijze.’

De klachtencommissie heeft vervolgens betrokkene ‘ten stelligste’ de aanbeveling gedaan de gevraagde stukken per omgaande over te dragen.

2.10     Betrokkene heeft geen gehoor gegeven aan voormelde aanbeveling van de klachtencommissie. Klaagster heeft daarop per 4 augustus 2014 een klacht ingediend bij de Accountantskamer.

2.11     Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht op 13 oktober 2014 heeft betrokkene aan de heer [A] van klaagster een usb-stick overhandigd, stellend dat daarop - in digitale vorm - alle gevraagde stukken staan.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene nalaat de door klaagsters ingeschakelde, opvolgend accountant gevraagde stukken over te dragen.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft niet bestreden dat hij eind november 2013 ervan op de hoogte is geraakt dat de nieuwe accountant van klaagster hem verzocht de bij hem aanwezige stukken van klaagster over te dragen. Met een dergelijk verzoek tot overdracht had betrokkene ook al sinds medio 2013 rekening kunnen en moeten houden nu hij jarenlang de administratie van klaagster had verzorgd en daartoe beschikte over allerhande stukken van klaagster.  

4.5       Uit de fundamentele beginselen, met name die van deskundigheid en zorgvuldigheid, thans (in de bewoordingen van de VGBA) vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en van professioneel gedrag, thans (in VGBA-terminologie) professionaliteit, vloeit voort dat een verzoek tot overdracht van stukken door een accountant, behoudens een zich in dit geval niet voordoend retentierecht, met voldoende voortvarendheid wordt be- en afgehandeld. Een verplichting blijft daartoe bestaan, ongeacht het (kort) voordien eindigen van de zakelijke relatie met de betreffende cliënt.  

4.6       Het moet worden vastgesteld dat betrokkene na eind november 2013 eerst diverse verzoeken tot overdracht van de stukken heeft genegeerd en daarna heeft toegezegd de gevraagde stukken ‘begin februari 2014’ over te dragen. Hoewel betrokkene, gelet op de inhoud van voormelde brief van 17 december 2013, duidelijk zicht had op het belang van klaagster bij een tijdige overdracht, heeft hij, zo moet voorts worden vastgesteld, zich niet aan zijn eigen toezegging gehouden en is hij langdurig op reis gegaan. Betrokkene heeft na zijn terugkeer medio april 2014 de gevraagde stukken evenmin overhandigd en daarmee gewacht tot de mondelinge behandeling van de onderhavige klacht op 13 oktober 2014, in die zin dat hij ter zitting een usb-stick heeft overhandigd, zonder dat klaagster op dat moment in staat was vast te stellen of de inhoud van die usb-stick de gevraagde stukken (in digitale vorm) bevatte.  

4.7       Anders dan betrokkene meent, kan zijn langdurige afwezigheid van kantoor geen rechtvaardiging vormen voor zijn handelwijze. Hij had immers toegezegd begin februari 2014, en dus voor zijn vertrek, de stukken over te dragen. Daarnaast valt niet in te zien waarom betrokkene, mede gelet op wat in overweging 4.4 is overwogen, niet al op het eerste verzoek tot verstrekking is overgegaan. Voorts geldt dat betrokkene ook na zijn terugkeer iedere actie heeft nagelaten.

4.8       Dat klaagster in een e-mailbericht van 12 februari 2014 betrokkene in het vooruitzicht heeft gesteld eventuele fiscale boetes als gevolg van de vertraging in de aanlevering van stukken, op betrokkene te zullen gaan verhalen dan wel dat klaagster bij verder uitblijven van iedere reactie op 28 februari 2014 tegen betrokkene een klacht heeft ingediend bij de klachtencommissie van de Nba kan evenmin een rechtvaardiging vormen. De verplichting tot overdracht is niet afhankelijk van de uitkomst van een procedure als die bij de klachtencommissie van de Nba en wordt evenmin geraakt door een aankondiging als verwoord in bedoeld e-mailbericht. Uit de stellingen van betrokkene volgt dat hij de stukken welbewust niet heeft afgegeven toen klaagster - naar het oordeel van de Accountantskamer overigens begrijpelijk en op goede gronden - aandrong op spoedige afgifte en daartoe uiteindelijk een klacht indiende. Betrokkene heeft daarover gesteld ‘dat hij zich niet onder druk wil laten zetten’.

4.9       Betrokkene was kenbaar welk belang klaagster had bij de afgifte van de gevraagde stukken. Door daarmee te talmen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan en zijn voormalige cliënt bloot te stellen aan een aanmerkelijke kans op een controverse met de belastingdienst en als gevolg daarvan op schade, is betrokkene in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen niet eerlijk en oprecht opgetreden en heeft hij het fundamentele beginsel van integriteit geschonden, als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. van de VGC en uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC, en als bedoeld in artikel 6 van de VGBA, en voorts het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC, thans in artikel 12 van de VGBA aangeduid als vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Met zijn handelwijze heeft betrokkene daarnaast de goede naam van het accountantsberoep geschaad en daardoor eveneens gehandeld in strijd met het voor hem geldende beginsel van professioneel gedrag, als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. van de VGC en uitgewerkt in hoofdstuk A.150 van de VGC en thans in artikel 4 van de VGBA aangeduid als professionaliteit. Waar van betrokkene verwacht had mogen worden dat hij tegemoet zou komen aan het alleszins redelijke verzoek van klaagster als zijn gewezen cliënte, heeft hij door te handelen zoals hij heeft gehandeld minstgenomen de suggestie gewekt uit rancune zijn verplichtingen jegens klaagster niet na te komen.

4.10     De klacht dient dan ook gegrond te worden verklaard.

4.11     Als de Accountantskamer (een onderdeel van) een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan zij een maatregel opleggen.

Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene heeft gemeend met zijn gedrag te kunnen voortgaan, ook nadat de klachtencommissie hem op een niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk had gemaakt dat zijn gedrag geen pas gaf en dat hij de gevraagde stukken onverwijld diende af te geven. Ook ter zitting heeft betrokkene er blijk van gegeven nog immer het laakbare van zijn gedrag niet in te zien. De Accountantskamer kan er in dit kader evenmin aan voorbij zien dat betrokkene zich steeds tegenover klaagster aanmatigend en geringschattend heeft opgesteld, ook in zijn reactie in de klachtprocedure bij de Nba, als vermeld in overweging 2.7.

Met een en ander heeft betrokkene, zoals overwogen, gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en van professioneel gedrag, althans van professionaliteit, aan welke schending serieus gewicht moet worden toegekend.

Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

Alles afwegende acht de Accountantskamer passend en geboden de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden.

4.12      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 2, onder d. Wtra voor de duur van drie maanden ; deze maatregel gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan haar vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.